Graaf Willem III geeft abt en convent van Ter Doest, die hun uithof te Monsterhoek niet zelf kunnen uitbaten, toestemming die uithof en alle daarbij behorende goederen voor de tijd van acht jaar te verpachten, met de bepaling dat de beherende monnik aldaar een priester zal zijn die dagelijks de mis zal opdragen.
In de marge, door andere hand: R(egistrata). – Eronder, door een derde hand: Zeelanda.
Die abt ende cloester ter Does.
Cf. nr. ZE 235.
Wi Willaemb gravec van Henegouwend etc. maken cond allen luden dat ons e abt ende conventf van den cloester derg Does in Vlaendrenh ghetoeghet hebben dat si dat uythof ende al dat goed van Monsterhoec in Zuitbevelandi selve niet bedriven noch berechten en moghenj doen ter orbaren haers goedshuys ende haers cloesters. Daer omme so hebben wi hem gheorlovet ende orloven met dezen brieve dat si dat voers. uythof met alden lande ende goide datter toe behoert, so waer an dattetk gheleghen es, verpachten moeghen tote haren scoensten te haren orbare ende haers goids huis tote achte jaren toe na dier tijt dat deze pacht uytghaet dien si bi onzen orlove nu verpacht hebben, die uytghaen zal te Bamissel naist comende; ende daer bi zo sullen si daer setten op dien uythove enen van haren moneken die priester es, die daghelix misse doen sal als hi ghestaet es ende die husinghe verware.
In orkonde dezen m bezegheltn etc. Ghegheven te Middelburcho des saterdaghes na sente Lucas dach inden jare vanp XXIIIo.