Gerard graaf van Gulik en Jan graaf van Sponheim geven vidimus van de oorkonde d.d. 1290 mei 31 waarin Jan heer van Heusden stad en vrijheid van Heusden opdraagt aan graaf Floris V en verklaart een en ander van hem in leen terug te hebben ontvangen.
Huesden.
Voor andere oorkonden met betrekking tot de in 1318-1319 spelende zaak-Heusden zie nr. ZH 21. Aldaar wordt gesignaleerd dat de aanloop naar de kwestie in februari 1318 plaatsvond, waarna het in de zomer van dat jaar tot een uitbarsting kwam. Vervolgens probeerde men tot een vergelijk te komen, en werd de kwestie overgelaten aan een uitspraak door de graaf van Gulik. In verband hiermee liet graaf Willem getuigenissen optekenen over de overdracht van Heusden aan graaf Floris V, die in 1290 plaatsvond; op 23 juni 1319 legden Hollandse edelen en stedelingen over die gebeurtenis verklaringen af (Prevenier en Smit, Bronnen dagvaarten I, p. 3-4, nr. 7). In verband daarmee lijkt een datering van dit vidimus in januari 1319 eerder voor de hand te liggen dan in 1318. Als dit klopt, zal de oorkonde zijn gedateerd naar de paasstijl; zie de Inleiding.
Wer Ghereyt grave van Gulicha ende Jan greveb van Spainheim doen cont allen den ghenen die desen brief zien of horen zullen lesenc dat wi desen brief van woerde te woerde haven ghesien alse hier nae steitd ghescreven, des brief es alsdus:
(Volgt de tekst van de oorkonde van Jan heer van Heusden voor graaf Floris V d.d. 1290 mei 31, ed. OHZ IV, p. 832-834, nr. 2480.)
Dit sover, in jaer ons Heren datmen scrijft M CCC en achtiene des maendaghes na andach Drutthedachs.
e Ista littera est sub Enghelbertof.