Graaf Willem III verkoopt Willem van Duivenvoorde, zijn kamerling, het ambacht Twintighoeven met een nader omschreven wildernis, behoudens de aan de graaf blijvende grashuur en de gagel van de Zwaluwe, voor een bedrag van 200 pond Hollands, en beleent hem met deze goederen.
In de marge, door andere hand: Nota.
Willam van Duvenvoirde.
In de marge een kruis.
In het Middelnederlandsch Woordenboek dient het lemma 'wiltrecht', met de betekenis 'het recht om 't wild in een bepaalde streek te schieten', wel te worden geschrapt, aangezien dit lemma slechts is gebaseerd op de ene attestatie in deze oorkonde in de uitgave van Van Mieris, aldaar naar het register B; het woord wildrecht hier berust hoogstwaarschijnlijk op een corrupte tekstoverlevering (zie voetnoot p).
Wi Willaema grave van Heynnegouwenb etc. maken cond allen ludenc dat wi vercoftd hebben ende verghift Willamee van Duvoirdef, onsen trouwen camerlinc, onse ambocht van Twintich hoeven med al der wildert van half der Mase op waerds streckende te Brabandsg wardsh alse verre alse onse graefscip gaet, med sulken rechte alst ons ane quam van Gherardei van Wildrechtj, diet van ons plach te houden, behouden onser gheershuren ende ons gaghels van der Zualwe, dat hi jeghens ons cofte ommek twie hondert pond Hollandsl, die hi ons bi Claesm Gheraerdn sone van Wildrechto vol ende al betaeld hevet ende Jan van Leyden onse cappellaen ons of gherekend heeft, alzoe dat wi ons van dien ghelde wel ghepaijet houden; wilc ambocht metter wildertp alst voirscreven es wi hebben wel verliet ende verlien Willameq onsen camerlinc voirs. ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghen in rechten leene te houden, ende ghelovet hem te waren jeghens elken man.
In orkonde desen brieve bezegheld med onsen zegheler. Ghegheven tote Sente Gherdenberghes des satersdaghes voir sinte Symon ende Juden dach int jaer ons Heren Mo CCC XXVo.
Per dominum comitem.