Graaf Willem III beleent Jan Moyaard, knaap, met de helft van de grafelijke schuur en bijbehorend land in 's-Gravenambacht, welk goed hem daartoe was opgedragen door heer Willem van Duivenvoorde, heer van Oosterhout, kamerling; de andere helft van het goed is als lijftocht in het bezit van Beatrijs, weduwe van Jan Keizer.
Here Willem van Duvenvoirde a ende Jan Moyaert.
Wi Willemb grave etc. maken cond etc. dat hair Willemc van Duvenvoirde here van Oysterhoudd, onse camerlinc, ons op ghedraghen heeft tote Jan Moyairds behoif ons knapene alsulc goid als hi van ons te leene helt ane die Rodensche zijtwinde int sGraven ambocht, dats te wetene die helft van sgraven scure ende van al den lande dat dair toe behoirt, dair Beatrijs Jans Keysersf weduwe die ander helfte of heeft van ons toit hoirre lijftocht; wilc goed alse huys ende land alse verre alst heren Willems voirscreven was wi verlien met desen brieve Jan Moyairde ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghen te houden ten rechten leene.
In orkonde etc. Ghegheven in die Haghe des sonnendaghes na sente Pieters dach ingaende oichste int jair XXXIIo.