Afbakening
Opgenomen archieven
Opgenomen zijn de archieven van organisaties die in Nederland of in de vroegere Nederlandse koloniën (Nederlands Indië, Suriname, de Nederlandse Antillen) werkzaam zijn of geweest zijn en van personen die een substantieel deel van hun leven in Nederland hebben geleefd en gewerkt en zich met zending en missie hebben beziggehouden. Voor zover bekend, zijn er geen zendings- of missieactiviteiten ontplooid in de Nederlandse bezittingen aan de Goudkust (later Gold Coast genaamd, thans Ghana) die in 1871 werden overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk. Alleen die archiefvormers zijn opgenomen die archieven hebben nagelaten met informatie over zending of missie binnen het gestelde tijdskader.
Voor de missie bleek toepassing van het criterium een probleem op te leveren omdat de missie soms een tijd lang vanuit een buiten Nederland gelegen moederhuis werd geleid. Dit was het geval wanneer Nederland aanvankelijk deel uitmaakte van een provincie die zich over meerdere landen en landstreken uitstrekte, terwijl pas later een provincie Nederland werd gevormd. Bij sommige congregaties zoals bijvoorbeeld het gezelschap van het Goddelijk Woord, werden de belangrijkste besluiten op het centrale niveau, dat van de generaal-overste en zijn raad, genomen. Dit had tot gevolg dat Nederlandse missionarissen en missiewerkers werden uitgezonden door een provinciaal- of generaal-overste die buiten Nederland zijn hoofdkwartier had en dat derhalve de archivalia over deze periode zich nog steeds buiten Nederland bevinden. Enkele congregaties hebben het archief van Nederlandse provincie overgebracht naar een ander land, bijvoorbeeld de Missie- en Aanbiddingszusters van de H. Familie, waarvan de archieven zich in Zwitserland bevinden. Deze congregaties zijn niet opgenomen omdat de gids zich beperkt tot archieven die nu in Nederland zijn.
Aangezien het project eind 2011 moest worden opgeleverd, werd besloten zich te beperken tot archieven die zich thans op Nederlands grondgebied bevinden. Wel wordt een enkele keer de gebruiker opmerkzaam gemaakt op zich buiten Nederland bevindende belangrijke archieven, zoals in het Katholiek Documentatie- en Onderzoeks Centrum (KADOC) in Leuven. De archieven van de generalaten (de centrale leiding van een orde of congregatie) kunnen van belang zijn, met name wanneer de besluitvorming binnen een congregatie gecentraliseerd was. Het plan om de archieven van de generalaten te onderzoeken kon wegens tijdgebrek niet worden verwezenlijkt. De meeste generalaten zijn thans in Rome gevestigd. We geven hiervan het post- en het digitale adres en als deze archieven digitaal ontsloten of beschreven zijn wordt daar melding van gemaakt.
Tot slot zijn nog de archieven opgenomen van vier buitenlandse zendingsorganisaties die veel tot stand hebben gebracht in Nederlands-Indië. Het zijn: de London Missionary Society (opgericht in 1795), de Basler Missonsgesellschaft (opgericht in 1815), de Rheinische Missionsgesellschaft (opgericht in 1828) en de Neukirchener Mission (opgericht in 1878).
Voor de bemoeienissen van de regering in Nederlands-Indië met de zending en de missie verwijzen wij naar de digitale onderzoeksgids ‘Godsdienstpolitiek in Ned. Indië, in het bijzonder ten aanzien van de Islam’, die ook wordt uitgegeven door het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en die naar verwachting in 2012 zal verschijnen.
Aantallen archieven
In totaal zijn 640 archieven beschreven, waarvan 424 betrekking hebben op de zending en 216 op de missie. Het verschil in aantallen wordt vooral veroorzaakt door het al eerder gesignaleerde versnipperde karakter van de zending.
Tijdskader
Kort vóór 1800 ontstond zowel onder protestanten als katholieken een nieuw elan om het eigen geloof buiten Europa te gaan verkondigen. De oudste Nederlandse zendingsorganisatie is het in 1793 opgerichte Zeister Zendingsgenootschap dat uitging van de Hernhutters. Rond 1800 werden voor het eerst weer katholieke priesters toegelaten tot de Nederlandse koloniën. Rond 1960 nam de betekenis van de protestantse zending sterk af, terwijl het in 1962 geopende Tweede Vaticaans Concilie een al op gang gekomen proces van vernieuwing van de missie versnelde. Naarmate we dichter bij het heden komen neemt de geneigdheid om de archieven voor onderzoekers open te stellen af. Om deze reden is als begindatum gekozen voor circa 1800 en als uiteinddatum voor 1960.
Geografisch kader
De zending richtte bijna al haar inspanningen op de Nederlandse koloniën: Nederlands Indië, Suriname en de Antillen.1Rond 1850 was onder invloed van de rondreizende, zendeling Karl Gützlaff ineens veel belangstelling voor de zending in China, maar dit bleek een strovuur te zijn dat al spoedig doofde. De kleine zending in Egypte bleek wel levensvatbaar.2 De katholieke missie had een veel mondialer karakter, ofschoon toch een beduidend deel van de energie zich richtte op de koloniën. De na 1880 sterk toenemende geldingsdrang van een groep die zich in Nederland een minderheid voelde was zeker debet aan de naar verhouding enorme krachtsinspanning die geleverd werd. Nederlandse missiewerkers werden in grote aantallen uitgezonden naar Azië, Afrika, Latijns Amerika, Noord-Amerika en Oceanië. Daarnaast was er de Noordse missie, gericht op Denemarken, IJsland, Scandinavië en Finland en een missie onder orthodoxen in Oost-Europa, maar deze vallen als zijnde gelegen in Europa buiten het bestek van deze gids.
De Minhassa, in het noorden van Sulawesi (oude naam: Celebes) was een van de meest succesvolle zendingsgebieden. Het Nederlandsch Zendelinggenootschap begon hier rond 1830 met het zendingswerk. |
Afbakening met andere terreinen
In de loop van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw maakten de klassieke zending en missie plaats voor ontwikkelingswerk, waarbij materiële hulp een voorname plaats innam. De grens tussen deze zending/missie en ontwikkelingswerk is moeilijk te trekken. Vaak ging het een naadloos over in het ander of bestonden ze naast elkaar. Voor de geschiedenis van het ontwikkelingswerk wordt verwezen naar de zesdelige door het ING uitgegeven selectieve bronnenpublicatie en de monografie van Leon van Damme en Mari Smits.3 Overigens besteedden zendings- en missiewerkers vanaf het begin om diverse redenen veel aandacht aan onderwijs en gezondheidszorg. Men bouwde scholen, ziekenhuizen, poliklinieken en inrichtingen voor lijders aan lepra. De gereformeerden maakten een onderscheid tussen de ‘hoofddienst’ (de prediking en de kerkplanting) en de ‘hulpdiensten’, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijk werk. Katholieken spraken van direct en indirect apostolaat. Onderwijs, gezondheidszorg en sociaal werk zijn meegenomen in deze gids.
Tot 1872 bezat Nederland nog enkele forten aan de Goudkust, het huidige Ghana, maar nergens blijkt dat zending en missie hier actief geweest zijn.
Huub Lems red., Holland Mission. 150 years Dutch Participation in Mission in Egypt (Stichting de Zending der Protestantse Kerk in Nederland, Utrecht, 2005).
Zie de website van het Huygens ING, zoeken op ‘Ontwikkelingssamenwerking’. L.J. van Damme en M.G.M. Smits red., Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 1949-1989 (Boom, Amsterdam, 2009).
Noten:
- 1) Tot 1872 bezat Nederland nog enkele forten aan de Goudkust, het huidige Ghana, maar nergens blijkt dat zending en missie hier actief geweest zijn.
- 2) Huub Lems red., Holland Mission. 150 years Dutch Participation in Mission in Egypt (Stichting de Zending der Protestantse Kerk in Nederland, Utrecht, 2005).
- 3) Zie de website van het Huygens ING, zoeken op ‘Ontwikkelingssamenwerking’. L.J. van Damme en M.G.M. Smits red., Voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. Politici en ambtenaren over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking 1949-1989 (Boom, Amsterdam, 2009).