[omslag; etiket:]1822.
1822
1. Nieuwe Jaar. Claude. Avond bij de Vries met V. Assen
Varia litteraria Wiselius. Bilderdijk. America
Lectuur. Handel.
2. Onderhoud met da Costa meest godsdienstig.
3. Nuvoletta met da Costa. Leerrede v. Muller. Bezoek
bij Pineman. De Jood Lehrer. Récits de Claude.
Dood van Mama de Clercq.
4. Avond bij Van Hall. Begravenis. Mijne gedachten over de avond
van den 15.
5. Over da Costa Lange, Coquerel Roll. Claude en da Costa. Litteratuur
Byron. Familledag. Onaangenaamheden. Bezoek bij da
Costa, onderhoud met Lina.
Feb. 6. Prof. Ebersbach. Retour en récits de Pauly. Claude en Pauly.
Misverstand met Wiselius. Ministres Wallons
7. Onderhoud met da Costa
8. Storm in de Welsprekendheid. Montigni. Loots. Merk-
waardige vereeniging bij Gied. V. Hall Noordkerk
Omniana. Retemeijer.
·9. Leerrede v. Roll. H. Rahusen. Dood van Da Costa's Vader.
Belangrijke familledag. Littéraria Muller. Melancolie.
Belangrijk onderhoud met da Costa.
10. Leerrede ter Borg. Avond met Claude en Pauly. Avond met
Schimmelpenn. bij Gr. de Vos. Dîner chez l'oncle Retemeijer.
Avond bij Muller.
11. Leerrede v. Ter B. [?]. familledag. Over Oom de Clercq. Vier
avonden met da Costa. Herinnering aan Mama.
12. Avondmaals viering. Extrait v. eene week. Da costa en de Coterie
met Sinderam. Souper do. bij Groot. Retemeijer. Requête concernant
les Grains audience.
13. Handel Granen. Instorten v. het Magazijn Letterk: da Costa. Laatste
vergadering der Maatschappij. M.C. v. Hall, B. Klijn, Loots, Improvisatie de Montigni.
Dam v. Isselt, V. Es, Simons, Zilles en V. Lennep (G.). Muller.
14. Victor. L'oncle Jean Amoureux.
15. D.C. Verschil Montigni. Character van dC. Over
L. Byron. Manicheismus. Cabbala. Melchisedek. D.C.
Christendom. Omgang met menschen.
16. Punten van onderhoud met dC. Over zijne Voorzienigheid, wegens
zijn vrouw.
17. Avond met H. en M. bij dC., over zijne gevoelens, vooroordelen
tegen hem. Plannen. Soirée de Claude et dC. Sur
les Séductions Politiques.
18. Oogenblikken v. Mistroostigheid. Avond met den Baron
Dirking. Ontbijt met Dirking, de Jenasche Litteratur-
zeitung. Nadere kennis met Capadose
19. Punten v. onderhoud met dC. Magnetismus. Anecdotes wegens onzen Koning
Anecdotes wegens d.C.'s Kain. Over de zaak v. Schilperoort.
20. Reis na Leyden Kennis met Bilderdijk. Eerste visite bij B.
Angst v.dC. wandeling met Herding, de Telescoop Kleinenberg.
Diner bij B. Toeval van Mev. dC. Toenadering. Hartelijkheid
v. B.
21. Kemper. Museum. V.Assen. Hogendorp. Diner in de
gouden Leeuw. Toneel tusschen B. en dC. Imp. Gesprek mev. B.
Remi. Terugreis na Amsterdam. Over de kennis met B.
22. Over het Character van B. Bekend worden van het
geheim v. dC. aan Muller, aan Claude.
23. Dirking, (Miss. Mackenzie) Chalmers. Bilderdijk.
(Anecdote wegens). Br. aan hem. Over het Théâtre Étranger.
Loots Over Eng. Litteratuur. Kennis v. dC. met Binger
met Ricardo. Trias met Cap. en dC.
24. Coterie réunion chez H. en M. Grande fête chez P. Amitié de
P. Familledag bij Gied. Trias chez Cl. Aangename
dag met H.en M. Familledag in casa nuova. Fête
de Cl. à Overveen. Excursion Haarl. avec M.C. Sommer. Henry
en Margo. Plaisirs de Société. Claudio. Margo en Henry.
25. Huislijk leven. Ons huislijk genoegen. Comparitie met
W. v. H. & C. Verjaardag v. G.Westendorp. Zaak v. L. en J. over
C. over mijn betrekkingen. Avond met C-e. Voorbeeld v. Bilderd.
Feest v. den trouwdag.
26.Improvisatie op Democriet, op eene grote Societeit bij
Fabius, bij da Costa, bij Pauly. Exc. te Heemstede
bij Oom Jan met Wiselius, 'S Gravenweert, da Costa, bij
Zwaardemaker, togtje naar Zaandam.
27. bij Moura. Togt naar Noordwijk. Stule[?] Luberti, bij Tijs,
bij d'. met v. Bommel, op den Trouwdag, bij Nicht d. Clercq
over Brandt.
28. Kantoor ongelukken van hetzelve. S. en S. J.H.S.,
ongeluk in de Legmeer, kragtmeter. Baptême de l'Enf.
royal, Coquerel.
29. Excursie Vredelust. Brandt. Avond met Cl. Av. met
dC. en C. ochtend met Cl. Diner bij Cr. Avond met Gied
bij P. Br. v. Carol.
30. Diner bij D.R. Avond bij G. d. Vos Herwerder. Wijsz. Vredelust.
Ontmoeting met mijne Vrouw na de Com. Heerlijke bijeenkomst
bij dC. Improv. Harmonica. Dîner splendide chez P.
Journée au Haag.
31 Inquiétude vague. Cl. Os Lusiadas. F.A. v. Hall. Gr. de Vos.
Vrolijke avond bij dC. Uitspraak v. het instituut. Fremery Goudoever
Hamaker. Spandaw. Diner bij Oom de Vos. Impr. Prof. Tiedeman
Serrurier.
32 Diner bij Wiselius. Kinker. Tollens. 's Gravenweert. Gelukkige
improvisatie.
33 Verdere beschrijving v. het letterkundig diner. Recensie van
mijn stuk.
34 Visite Capadose. Siegenbeek. Av. bij dC. Carbasius. Texeira
over D. Wilet. Exc. n. Haarl. Sidenius. Failliet Wahlmann
Melancholie. Verklaring aan Oom v. Heuk. Moed. J. Bosscha.
35 Da Costa bekering. Bekroning. Handelfailliten.
Avond met daC. Kerk Muller. Vis. 'S Gravenweert.
Av. bij Muller. Ter Borg. Zaak v. Gralath en Becker.
Soirée chez Pauly. Avond Gr. de Vos. Secretariaat v. De
Maatschappij. Familled. bij Gr. Retemeijer. Failliet v.
Cramerus. Visite bij dC. Zijn onderhoud met dr. Solla.
36 Bekommernis. Av. bij Fabius. Vis. bij da Costa. Middag
bij Cris en Cato. Faill. Kock Rijnbende & C. Middag met
Hogendorp en Messchaart. Brand v. de Nieuwe Luth. Kerk.
37 onze gevaren bij den brand. Visite bij Cramerus. Over 't kantoor.
Afscheid v. da Costa en Cappadose. Avond met Spaho. Comparitie
met K. R. & C. Leerrede v. Muller. Diner met de Trias. Imp.
Cadeau v. Bilderdijk.
38 Herinn. aan Petersburg. Br. v. da Costa. Visite bij Wiselius.
Mijne verhandeling. Diner bij Vollenhoven met Falck,
v. Beek Vollenhoven. Diner bij Westendorp. Harmonica
representatie. Visite Mev. Oudermeulen. Kantoor. Mijne Vrienden.
39 Huislijk leven. Rücker (W.) Lied der Glocke. Souper Cris en Cato.
Kantoorzaken. Retour de Henry et Mimi. Kantoorzaken, fête de
Papa. Reis naar Leyden, doop v. da Costa. Bilderdijk.
Carbasius. D. Hogendorp
40 Vervolg der reis na Leyden. Kleine Annotatie Diner met
Coquerel.
41 Ideen v. Bilderdijk. Capadose. Avond Holl. Maatschappij
Avond met Mie en Cato.
42 Onaang. wegens oom de Clercq. Comparitie met Oom v. H. & Co.
Feest bij mij wegens de terugkomst v. H. en M. DC. terugkomst.
Doffe stemming van dC. Zaak met Mev. Belangrijke zaak v.
Juff. Kruyer. Dag bij Oom de Vos. [onl.]. Zaak v. Juff. Kruyer.
43 de Mullers v. Kampen. Improvisatie. Tell. India.
Mijn Verhandeling. V. Kampen. Hardere gevoelens v. dC.
Mijne denkbeelden wegens hem. Oefening v. Wiselius. Belijdenis.
J. de Vos Socianismus. Twistvragen over dC.
44 Gerrit verjaardag. Koopmans leerrede. Visite Roell.
Rapport der Commissie. Visite bij dC. Dag met H. en M. Chute
des Effets publics. Verg. Scholen. Lecture. Soirée J. de Vos. Exposé
du système par Humbert de Superville, d'après une lecture de
celui-ci. 45 Réunion de da Costa en de Coquerel. Humbert.
[onl.]. Pocholles de J. Toits des Égyptiens.
46 Effecten. De Baron Dirking. Avond met hem bij dC. Imp. Over Tijs.
Heerlijke Leerrede ter Borg. Aang. Vreemdeling Diner. J. Sidenius
W. Rücker C. Kriegsman Aug. Kriegsman Kalleweg[?] Imp. Lectuur
in de Maatschappij. Vis. bij Muller. Begonnen over het Imp.
Hoop op God. Av. bij Grootp. de Vos. Avond D. Rahusen. Imp.
Vie de famille. Godsdienst. Dirking en da Costa Leerrede ter Borg.
47 Claude, da Costa. Pauly. J. Retemeijer. Carbasius. Kantoor
Werkzaamheid. Betrekking. W. Rücker, kerkenkamer. Naffziger.
Bal. Ml. Hackman. Waarschuwing v. dC. om geen zaken en personen
te verwarren.
48 Haakman (Verh.). Bruiloft oom Jan. Gedrag v. Wiselius.
Reis naar de Haag. J. Bosscha en zijn vrouw. Souvenirs v. den Haag.
Hollandsche Maatschappij. D. v. de Casteele. Van de Casteele. Beelo
Diligentia. V. Royen. Souper bij Casteele, de Jonghe.
Imp. Byron.
49 Mev. van de Casteele. Imp. bij J. Bosscha, de Capello, Bax.
D. van Manen. Geel. Carbasius. Francius, de Copist.
Av. bij Carbasius. Schiffer v. Egt. Reis na Leyden. Bilderdijk.
Tiedeman. Reinwardt. V. Assen. Mev. v. Assen. Imp. v. Reinwardt.
Imp. bij V. Assen v. Goethe. Wandeling na den Haag.
50 Diner bij Retemeijer, de Kruif. Afs. J. Bosscha. Claude
en 'S Gravenweert. Tempeliers. Waarheid. Kerk ter Borg. Anecdote
Bilderd. en zijn dochter, 2 anecd. over de betrekking tusschen
B. en V. Kampen. Francois en Chladni. Uitwerksel van de persoonlijke
kennis v. B. Br. v. Hein. Aanm. v. Reinwardt. V.d. Palm
Brand.
∙[leeg]
1822
Het nieuwe jaar begon, en nimmer ontfing ik
het zelve, om dus te spreken, minder geprepareerd dan
thans. In plaats v. sneeuw en ijs gewone gezellen in
dit tijdperk vind men alleen plassen en westenwind die ten
minste sedert 3/ maanden onophoudelijk gewaaid heeft. De
18 schepen waren nog in aantogt en ik kan mij dus
nog niet verhelen, dat wij den nieuwen tijdkring in gingen.
Nimmer was in het opzigt van huiselijke betrekkingen
een jaar meer gezegend voor mij dan dit. Gelukkig
man en Vader, wat kan ik meer wenschen. Doch, in ander
opzigt is er nog zoo veel duister voor mij, ik wilde
alles doen en weten, hoe ik ten allen tijden vrouw en kind
zal kunnen onderhouden, doch ik vertrouw op de
oneindige goedheid van God. Da Costa leer mij vertrouwen
en hopen, God wees mij in de uren der zwaarmoedigheid
genadig.
2. Regt aangename oogenblikken schaarden zich nu
zoo om de gebeurtenissen van den dag heen. De vorige dag
had Claude gelijk in de dagen van ouds, weder met ons
geredeneerd. Sempre l'estasi... Un cuore come il suo non
cangia. Een briefje van dacosta wegens een kleine
aanmerking die ik hem over een kleine
bui van ontevredenheid gemaakt heb, is mij ook
zeer waard. Ik hoorde Van Assen over de kieschheid der
ouden. Te veel geidealiseerd, doch alles van eenen
kieschen stijl, met wijze spaarzaamheid uitgedrukt. Met
veel genoegen bragt ik den avond met dezen bij De Vries daardoor[?]
Van Assen schijnt mij een man van zuiveren smaak en
indedaad regt goede gevoelens wiens gezelschap mij
zeer beviel.
Varia litteraria
De Vries en Van Assen raken aan het disputeeren over de
Constitutie - de eerste blijft souteneeren dat de Souvereiniteit
in het volk bestaat, dat het volk nimmer slechte
keuze doet en men maar uit trotscheid de waarde
van het zelve niet wil erkennen. Hij zegt dat er
nergens meer verdrukking heerscht dan in
monarchien. Van Assen verhaalt mij wegens de Miso
Gallo v. Alfieri, de Vries verwondert zich dat de
Lofrede op Willem I door Spandaw niet bekroond
was geworden. De Vr. verhaalt van een lijst nog
onder zijn bezit die Bild. opmaakte, toen hij onder nul
was en waarin hij niet alleen al hetgeen hij had,
maar hetgeen hij op deze of gene wijze misschien
bekomen konde tot dispositie van zijne Crediteuren stelde.
Hij verhaalt dat dikwijls, men aan collecteerende
personen zeggen moet, zijn huis voorbij te gaan, daar
hij anders in staat zijn zoude, om veel meer
te geven als zijn omstandigheden toe laten. Bild.
zegt van de Grieken Och die Grieken, het ware te
wenschen dat zij maar zulke goede Christenen als de
Turken waren. Voorts zegt hij Toen de opvoeding der
[onl.] door ridders bestierd wierd, wierden zij inderdaad
ridders. De leiding der opvoeding ging in de handen v. monniken
over en zij wierden monniken. Nu vinden zij hunne
onderwijzers in philosophen en het zijn ook indedaad niet
anders dan elendige philosophen. V. Assen verhaalt van zijnen
schoonvader gehoord te hebben dat Bilderdijk reeds in zijnen
tijd veel invloed onder de studenten had, velen daarvan tot
zijn principes die reeds toen sterk oranje waren had
doen overgaan. Verhalen v. de Vries wegens de driftigheid
en ligtgeraaktheid v. Wiselius. Commissie door Koning
Lodewijk benoemd v. Bilderdijk, Loots en Tollens om over
het toneel te rapporteeren. Bild., hoewel in 20 jaar
bijna geen toneel gezien hebbende, schrijft daarover uitmuntend.
Toen het op het tekenen aankomt beginnen Loots en hij te
disputeeren over de Tartuffe die Loots als fraai Bilde.
als onzedelijk beschouwt, en het Rapport is nimmer
getekend nog ingeleverd geworden. Gartman besluit
het Stadhuis niet voorbij te gaan sedert het zelve Paleis
is. Naderhand echter spreekt hij met een ander wegens
het doel om zich te recommanderen, ten einde eene
leverantie van boeken voor het Institut te bekomen. M.C. van
Hall dit horende zegt Ik houde het er voor dat
hij het Paleis voorbij gegaan is. Aanvraag van 2
Franschen om ook twaalf onzer meesterstukken te vertalen
(dramatisch). Opgegeven, Lucifer, Gijsbregt, Scilla, Achilles, [onl.]
Jaco. Sim. de Rijk. Belegering v. Haarl. etc. Verhalen v. Claude
over de Ansiedelung v. America. [onl.] van der Missisip.
Alles wordt langs de kleine kreeken aangebouwd.
De regte Indianen hebben nog weinig van de Civilisatie
der Europées aangenomen alleen hebben zij hunne dekens
tegen betere, hunne bogen tegen geweren verruild.
De geweren verjagen het wild echter. Het eerste begin
eener volksplanting aan de oevers van de Missisip.
Claudes verhaal wegens de wijn waarop Lady
Morgan noten maakt. Verhalen v. de Vries wegens
Concordia. Drie Verhandelingen moesten er gedaan worden
eer men lid mogt zijn.
Lectuur Ik heb met genoegen de voorrede van Wiselius
voor zijn treurspel gelezen dat, mij echter daarom niet
beter bevalt. De Aarnout bevat krachtige tonelen-, is veel
geleerder, doch het verrassende, het Classieke ontbreekt er
toch aan. De narede v. W. zou schoon zijn, zoo zij gedacht
was, niet nu zij geschreven is. (Hij zegt de Philidonius te
[onl.] door V. der Ende vervaardigd, en volgens hem
onder zijne opzigt, door zijne kwekelingen op de Schouwburg
vertoont. De Verhand. v. Pfaffst over de Kruistogt behelst
weinig nieuws, meest vermoedens. In de Anthologie v. Visser
zoo door Witsen Geysbeek gedecreerd wordt in belangrijke
Stukken, bijv. Op 't nieuwe jaar en 't vrijers lied beide v. Spiegel
de Phyllis kluchten v. Tesselschade en een boek uit
Bartas vertaald. Zoo ik nog noten op het eerste
gedeelte mijner Verhandeling moet maken, komt mij dit
alles zeer te stade. Met genoegen herlas ik het
Verslag der Openbare Vergadering v. het Institut v. 1818.
Goed is het Rapport over de treurspelen toch geschreven, ik moet
den Alfonsus nog eens nalezen.
Handel Alles blijft nog maar dodelijk, alles behalve den
Effecten handel. Zoo wankelend zijn de berigten wegens
Vrede of oorlog in het Zuiden dat men daarvan niet
meer kan geloven. Berigt wegens de Spaansche Effecten
(valsch) aan de beurs aangeplakt. Failliet v. C. Slaap en 2
Cassiers. Nieuwe beschouwing dat een Cassier niet
failleren mogt. Grote verschillen over het
houden der Cassiers briefjes, met het invullen der[?] [onl.]
failliet v. Scholts makelaar in de hennep ook
weder door de Effecten. [onl.] v. blou van Antwerpen.
5 I. Da costa was hier gisteravond. Heerlijker hoorde
ik hem nimmer over het Christendom spreken. Godlijker
scheen mij het nooit, en nimmer zag ik zoo de noodzakelijkheid
in hoe alles was, zoals het zijn moest, hoe ieder woord van den
Bijbel niet duidelijk wierd, maar hoe of alles in een
ontzagwekkend verband stond. Tusschen den onstoffelijken
God en het schepsel bestond gene verbinding. God denkt zich[?]
Goden en een menschelijke natuur tevens en hierdoor ontstaat
de Christus die de wereld schept. Er is geen middenweg of
Christus heeft gezondigd of niet. Heeft hij het niet gelijk
de h.s. zulks bepaaldelijk zegt dan kan hij niet anders
als God zijn, dan kan de verhoging tot Engel, ja tot hoger als
Engel niets voor ons uitleggen. Adam had gezondigd en
de band tussen Schepper en Schepsel was verbroken want het
gedurig denken v. God aan den mensch deed hem voortleven en
hoe kan nu God op het misdadige[?] denken. Dat schepsel
ware derhalve ter vernietiging prijsgegeven, had God in zijn
oneindige liefde niet reeds deze ramp maar ook deszelfs
herstelling voorzien. De herstelling geschiedde door Christus op
den vleklozen rigt zich het oog des vaders en deze zegt tot
de zijnen, dat zij in hem zalig mochten worden dat hij de
eenigste nog is waardoor zij tot God kunnen komen. Van hier
wordt alles licht de gehele schepping was een uitgaan
v. God de herstelling is weder een naderen tot hem. De
Geest v. God omvat ons en voert ons door het geloof tot
dien Zoon die ons weder tot den vader voert en zoo komen
wij misschien op verschillende trappen oneindig nader
tot hem die oneindig is. Hier moet verstand en gevoel
ophouden, wij allen danken, wij allen aanbidden. Had Christus
het leerstuk der Drieeenheid in volstrekte wonderen geleerd
wij zouden het als stelsel geloven moeten, nu echter zien
wij het, want wat doet het geloof anders dan
dat het zelve ons de oogen opent, en de waarheden van
het N.T. laat inzien. Dit is het heerlijke doel
van het Christend. alles weder tot den Vader terug te
brengen, de smet der eerste Zonde uittewissen of om
dus te spreken, de weg tot God te openen. Ware Christus
slechts mensch geweest, zoo had hij ter vermijding eener
ketterij die hem tot God had kunnen verheffen
alle uitdrukkingen die op een andere wijze uit te leggen waren
vermijden moeten. Maar was het denkbeeld van de drieëenheid
en de Godheid en Christus slechts een Ketterij een menschelijk
droombeeld wegens een Godsdienst die dezelve niet nodig
had, zoo zoude de uitvinder daarvan, een grootscher denkbeeld
dan de insteller van de Godsdienst zelve gehad hebben.
Alles komt er nu op aan, zoo wij van God of van de
menschen uitgaan. Dezelfde trotsheid die de Joden Christus
deed verloochenen en niet erkennen die hem onder
den Jubelzang der menigte den Goddelijken naar het
Kruishout deden leiden, heerscht nog in ons. Ook wij
verheffen ons zelve willen de christelijke godsdienst die ons
hemelsche waarheden moet leeren, als een onderwerp van
ons verstand beschouwen, daarmede in Conventie treden en
wij grijpen de Gods[onl.] om dus te spreken bij de haren
om hem het hoofd te doen bukken en onder het
gezag der Philosophie van onze eeuw te verdrukken. Wij
maken ons een stelsel, hoe een openbaring zijn moet
en zoeken het Christendom daaraan te toetsen, in hoe
verre hetzelve daarmede overeenkomt. Wij willen terug tot
God via een mensch wordt de mensch als God overtroffen en
dit is het beginsel der Ketterij altoos tegen het begin
van het Geloof voorgesteld. Het geloof moeten wij ontfangen,
wij moeten passief zijn, en ondertusschen wij willen in het
Godsrijk actief zijn, gedurig rijzen ons verheffen, en het
verheugt ons een mensch ene zoodanige hoogte als die
van Christus te zien bereiken. Van daar dat Byron met
zijn wildheid en zijn ongeloof nog nader bij het groote
doel kan zijn, dan diegenen die het Christendom naar
hunne wijze verknippen en de texten die hun te
zwaar vallen, alle op zijde schuiven. Onderwerping
wordt dus de eerste de heiligste pligt, en door deze[?]
alles gemakkelijk God te beminnen met geheel onze
ziel, ons verstand zie daar het grote gebod, en door dit
te volgen ontfangen wij het geloof dat ons allen leert inzien
en ons het verheerlijkste voorbeeld v. Christus in alles voorstelt,
dit vooral voorstelt bij ons eigen lijden, door de heerlijke
aanschouwing van zijn lijden, als
God en mensch tevens met alle de kracht van een God maar
tevens met alle de aandoenlijkheid van een mensch. Dit lijden
was tevens dat van ligchaam en ziel. Zelfs de wensch
hetzelve te ontgaan, bestond bij Christus zoo als dezelve
bij ons allen bestaan zoude, en hoe leed hij. Met zulke
beelden, met zulke hoop moesten wij ons omringen wanneer
wij in onze dagen v. Christelijke tevredenheid en moed leren om
ons tegen de boze dagen te kunnen wapenen. Onze trotsheid
onze zelfheid te verwerpen dit is de eerste wet[?] van het
Christendom daar Christus zelve zegt Zoo gij niet wordt
als dat kindeken, zoo komt gij niet in het Koninkrijk
der hemelen.
Bij dit alles voegt Dac. nog zijne bijzondere denkbeelden
over sommige stukken die allen zoo heerlijk met het
grote zamenstemmen, doch die het tegen zijn wil zijn zouden indien
men dezelve onder de rei van de eeuwige waarheden plaatste
die hij met zooveel kracht helpt verkondigen. Onder
dezen behoort zijne gedachte dat het Christendom niet
door de uitbreiding bloeit, dat al ware het maar in
een bou[?] bewaard geworden, deszelfs doel was volmaakt
geworden dat Christus indedaad voor alle menschen gestorven
is, doch in zoo verre dat hij voor alle menschen de prikkel
des doods vernietigde, voor allen de zonde van Adam
wegnam; dat dus het getal der uitverkorenen reeds hier
rijp tot zaligheid gering zijn zal, doch dat de Geroepenen
nog door andere beproevingen en voorbereidingen tot het
eindelijke doel de Zaligheid aller menschen geleid zullen
worden. Nu heeft hij nog zijne begrippen over de Joden, zijne
gedachte dat God die hen eens zijn uitverkoren volk noemde
hun daarom niet verlaten had, dewijl zij den Christus
niet aangenomen hadden, daar ook de heidenen naderhand
in dezelfde zonde vervielen. Christus heeft aan de Joden vergeven[?]
niet alleen aan diegenen die na eeuwen door aanneming
van het Christendom zalig zouden worden, maar aan die
welke hem gekruisigd hadden. De schat v. Abraham
schijnt hem de zinnebeeldige uitdrukking van den ondergeschikten
staat van Zaligheid door hen genoten waar zij zich
vereenigen in Abraham hun stamvader en door dezen in
aanraking met Christus komen. Ja nooit heb ik
alles zoo ingezien God leer mij aanbidden doe mij geloven
U zij de eer in alle hemelen en alle eeuwigheid.
Zoo regt heerlijk waren weder de gevolgen van Dacosta's
bezoek. de kleine nuvoletta met hem, de Vriendschappelijkheid
jegens mijne vrouw door dat ik voor twee dagen enigszints jaloersch
scheen en dit was nu alles verdwenen, dit alles weggesmolten
in de aanbidding van een betere hogere wereld. Nu als
hij zoo bij ons is, zoo met mijne Vrouw spreekt en deze
dubbele toespraak, een mengeling van kracht en zachtheid
in hem te weeg brengt, dan is hij overtuigender dan ooit
en niets treft mij meer, dan de werking die hij dan te-
gelijk op Caroline en op mij heeft, daar wij intusschen beiden
een zoo verschillend character, een zoo verschillende opleiding
in de Godsdienst bezaten en Caroline niets van de
levendigheid van verbeelding bezit, om zoo op eens mede
gesleept te worden, maar daarentegen lang over de zaken
nadenkt en om dus te zeggen veel meer innerlijk leeft.
Neen ik durf gerust te zeggen, niemand immer
zoodanig over de Godsdienst te hebben horen
spreken, vooral wanneer hij zoo als gister avond is, alleen
Christen en zich op een hoger standpunt stelt als
datgene waarin zijn Politique wereld rondzwerft.
En egter is er tog ook in die staatkundige wereld
veel waars hoewel ik dit nog gedurig zoek
af te keuren[?] en daartoe het onderzoek der Geschiedenis
nodig heb. Doch heerlijk zijn zijne uitzichten voor
ons heerlijk die avonden waarin hij zich met
ons onderhoudt, waarvan ik eenige trekken op
de voorgaande bladen heb nedergeschreven, en welke
ik nimmer zal vergeten.
Heden morgen (6 Jan.) hoorde ik een leerrede van
Müller over Onze Vader in den hemel die indedaad
veel goeds over onze betrekking tot God bevatte
maar er is altoos iets eentonigs bij hem. Indien
de menschen de kracht wisten te bevatten van de
uitdrukkingen die zij bezigden, zouden zij allen in
het grote denkbeeld van het Christendom komen, doch
men kan zich zelven niet wegwerpen.
Een zeer aangename Visite deden wij bij Pineman die
ons de schone schets van het grote schilderstuk dat
hij voor Engelsche Rekening wegens Waterloo onderneemt
deed zien. Het zelve zal heerlijk zijn. Wij zagen voorts den
[onl.] van Wellington, die tevens den hoveling en
den bedaarden man kenschetsen. Da Costa vind in hetzelve
wel iemand die zich zelven wist te beheerschen doch
geensints dat Genie dat in den kop v. Napoleon niettegenstaande
alle zijnen tyrangeest doorstraalt. Voorts de
Marquis v. Anglevey[?], een schone man met een heerlijk
oog. Nog een paar subalternen, eindelijk het paard
van Wellington een heerlijke kop. Dat paard is
vijftien jaar oud, heeft Wellington in alle zijne
campagnes vergezeld en heeft, gelijk hij, nimmer
enige wonden ontfangen. Hoewel reeds oud vonkelt zijn
oog nog als hij door den held v. Waterloo bestreden
wordt en toen Pineman zich scheen te verwonderen over
de blik die het paard op mij wierp, zeide Wellington
tegen hem Ja hij weet het zeer wel, dat hij uitgeschilderd
wordt.
Anecdote v. Lehrer die met eene secte van twaalf personen
die zich in zijn huis verzamelt, de wet leest, des
Donderdags vast, zich voor de regtbank heeft moeten
vertonen. Dezelve heeft hem vrijgesproken, doch hij heeft
zijne vrijspraak niet aan den Adv. Meijer toegeschreven
die voor hem gepleit heeft, maar gezegd dat deze zaak
zeker veel goeds aan de ziel van Meijer doen zal, maar
dat hij zeker wist dat hij niet veroordeeld kon worden.
Avec bien de plaisir nous eûmes une réunion à
laquelle Claude assista. Si jamais homme est peu
changé par une absence de trois ans c'est bien Claude
ce sont les mêmes idées, les mêmes gestes, les mêmes
paroles, si ce n'est que ses idées se sont éclairées
sur plusieurs points quoique sa coutume de parler tant
de langues, lui donne une difficulté à s'exprimer.
Anecd. nouvelle manière de construire des chemins avec des
pierres égalisées. Pierres Druidiques sur la côte
occidentale de l'Angleterre. Forteresses de terre sur
les bords de l'Ohio. Manque absolu de tradition
à cet égard. Dépravation des habitans, là où les
traits des noirs et l'esclavage sont établis. Disparition
graduelle des Sauvages et des animaux féroces là où
la civilisation augmente. Claude chassé par une
[onl.] entre la Havane et la Nouvelle Orléans.
Moyens imaginés pour éviter qu'on falsifiât les
billets de banque. Franklin moins estimé dans
l'Amérique, que sur le continent à cause de ses
opinions religieuses. Jeune femme anglaise à qui son
amant avait exigé une sauve garde d'indiens. Assassinée
par un chef d'indiens au moment où la récompense qu'on
avait promise, allait occasionner une dispute entre
les deux parties.
January 20 Dood van Mama de Clercq. Ontzettend
was de gebeurtenis, die ons in den loop dezer week heeft
getroffen. Nog op den voorledene Zondag zaten wij regt
genoegelijk bij Mama. Dewijl haar huizing klein was
hadden wij besloten den grote familledag aldaar wel
is waar te vieren, doch aan kleine tafeltjes 't geen dan ook
met goed gevolg en op een regt aangename wijs geschiedde.
In langen tijd had ik Mama zoo vrolijk niet gezien. Dingsdag
was het mijn Verjaardag, een lang vooruitgeziene
en verwachte dag, waarop ik volgens vroegere afspraken, na
eene Voorlezing van V. Hall improviseeren zoude. Ik had
mij bijzonder veel genoegen van dezen dag voorgesteld. Doch de
verwachting dezelven geheel aan Vriendschap en Liefde te
wijden, konde ik niet geheel vervullen. Vele kleine tegenheden
ontstonden, een storm die het Y beroerde en het water
over deszelfs gewone peil deed rijzen gevoegd bij allerdroevigst
weder maakte een contrast met de rozenverwige verwachtingen
wegens dien dag. Eindelijk brak het middaguur aan. Da costa
en zijne vrouw, Jan Retemeijer, Mie Westerdorp en Cato Coster kwamen
bij ons dineren nevens Mama die dien dag zeer opgeruimd
scheen en met welgevallen naar alles luisterde. Eindelijk gingen
wij in hoge verwachting na de doelen, de zaal was vol, zoo
het scheen, van de eerste personen dezer stad, wat kunde of
aanzien betrof. Ik ging in den binnenkamer bij V. Hall en
wij beraadslaagden over de wijze hoe de keuze en loting
der onderwerpen best in te rigten. Eindelijk keerden we in de
zaal terug waar behalve alle mijne vrienden zich eene
regt talrijke schaar vereenigd had. De zaal was schoon
verlicht en wezentlijke lust beving mij aldaar te improviseeren.
Van Hall begint doch heeft maar twee bladzijden gelezen
of eensklaps ontstaat eene sterke beweging aan die
zijde van dit gezelschap, alwaar Mama nevens Caroline en
anderen zat. Nog eenige oogenblikken verliepen
er, eer ik met den waren oorzaak bekend wierd. Onze
goede moeder was op eens in één gezakt en wierd in de
nabijzijnde kamer eerst op stoelen, naderhand op de Canapé
gelegd. Een gelukkige braking scheen goede uitzichten te
geven, men sprak slechts van flaauwte, en ik ging
zelfs weder in de zaal, in de verwachting zich misschien
alles nog beteren mogt doch vergeefsch. Weldra teruggeroepen
zag ik Haakman en Thijssen naderhand Luber die het
geval ten hoogste bedenkelijk vonden. Akelig waarden zij
door de sombere kamers van de Doelen. V. Hall las zijne
verhandeling over de Improvisatie voor aan eene menigte
meest verstrooid van gedachten. Eenige woorden ter mijner
eer en ter gelegenheid van de gebeurtenis gezegd sloten
de vergadering waarover zoo veel was voorgevallen. De
leden en gasten trokken af, doch even akelig bleven de
omstandigheden voor ons. Een aderlating was van geen
bijzonder nut geweest en weldra bemerkten wij, dat de
aanval indedaad eene beroerte, en lamheid aan de
eene zijde niet te ontkennen was. Schriklijk waren
die oogenblikken. Eindelijk besloot men tot eene overbrenging
en deze gelukte in eenen brom onder het opzigt van Luber.
'S nachts te half een lag onze goede moeder in haar
eigen bed dat haar sterfbed moest worden. Ontzettend
waren de dagen van Woensdag, Donderdag en Vrijdag. Innerlijke
Presentie van geest was er vooral in de twee eerste
dagen, doch bijna volkomen gebrek van kracht
om zich uittedrukken. Eenige woorden, de begeerte om
naar huis te komen, de herkenning van kinderen en
nabestaanden, de uitdrukking vragender wijze van het
woord Improviseeren, dat hoorden wij nog in den eersten
nacht, maar verder ging het verergerde, hoewel het
Donderdag avond vooral eerst nog scheen, of er beterschap
te verwachten ware. Alle prikkelende middelen wierden
vergeefs gebezigd. Schrikkelijk was de strijd vooral des
vrijdags doch dezelve eindigde eindelijk in een zacht
ontslapen. Oneindig veel zoude ik over dat alles kunnen
zeggen. Schrikkelijke tegenstelling tusschen 8 dagen Gerusth.[?]
en genot met dood en ontbinding, doch wie zou alle de
denkbeelden in zulke dagen opgekomen ter neder kunnen
schrijven. Bij meerder kalmte hoop ik de nadere
trekken van het character dier beste Vrouw die ik zoo
hartlijk bemind heb, nog nader te ontwikkelen. Deze
korte regels wilde ik tog neder schrijven. Hartelijker bejegening
als die onzer familie in het algemeen laat zich
moeielijk voorstellen. Het sterfhuis was indedaad een
huis des vredes. Oom de Vos ofschoon nu en dan
na het uiterlijke iets kouder dan de anderen gedroeg
zich allerliefst. Tijs was zonder voorbeeld in het
opppassen van Mama. Oom Piet was de hartelijke broeder
en Oom v. Heukelom verenigde weder alle die
eigenschappen die hem voor ons zoo dierbaar maken.
Zalig zij de nagedachtenis der afgestorvene, eene
waardige vrouw was zij altoos voor pligten levende
liefderijk als moeder, de trouwste oppaster van een
dikwijls lijdende egtgenoot. Weinig uiterlijk voorkomend.[?]
had zij innerlijk moest men haar kennen. Eene eenigzints
andere opleiding, een godsdienstig gevoel dat meer
op haar hart werkte en zij ware van die zwaarmoedigheid
beroofd geweest, die haar nu en dan folterde en
waarvan vooral de papieren in de secretaire gevonden
tot blijk kunnen strekken. Doch God weet hoe hij
zijn kinderen leidt, tot wat doel. Heilig blijve ons
hare gedachtenis. Nu met haar egtgenoot vereenigd
geniete] zij de voorsmaak der zaligheid. Onvergetelijk zijn
mij de godvruchtige gesprekken nog in de laatste maanden
met haar gehouden. Doch nog oneindig meer had
ik kunnen doen.
Onafscheidbaar in al het ongeluk, door de rampvolle
gebeurtenis van de 15. veroorzaakt geloof ik, dat, wat
mijne Improvisatie betreft het zeer goed is dat dezelve
niet is doorgegaan. V. Hall begon zijne onderneming met
warmte. Dat hij zich aan mij opofferde kan ik voor
een man van zijn aanzien, en reputatie niet genoeg erkennen doch
was misschien zijn zucht mij te prijzen, niet overdreven. Had
ik dit kunnen aanhoren, en moest hetgeen ik daarover zegde
niet steeds bij de gespannen verwachting afvallen. Dat
was het gevoelen v. L'Ange v. Claude en denkelijk ook wel v.
Muller. De menschen verlangen niet dat men op hunne
bewondering anticipeert en dat zelfs geeft reeds een
ongunstig vooroordeel. Neen, Improviseeren à la bonne
heure, maar nooit weder in publiek, nooit weder
geannonceerd, nooit weder mij zelve onder anderen
gesteld.
Ontzettend was nog de dag v. Woensdag toen wij de
Noorderkerk naderden die zoo veel mijner dierbaren bevat.
God ik bid U om kracht en moed in het leven en
eene kalmte in den dood. Dit begraven is tog ene
grote indrukmakende plegtigheid. Belangrijk is het-
geen Schlegel zegt, over den eerbied die men overal
voor lijken gehad heeft. Hierin ligt iets onwillekeurigs
iets dat een hoger oorsprong en voorgevoel van onsterfelijkheid
verraadt.
Genoeglijk was nog de avond van de 14. bij V. Hall.
Hij is indedaad een hupsch mensch. Ik had zeker
gedacht daar niet te improviseeren en ondertusschen kwam
het er toe. Het was over de oude talen een der belangrijkste
Improvisaties die ik deed en die ook goed voldaan schijnt
te hebben. Mijn vrienden vergeten mij niet. Ik
had een paar avonden met Claude waarin hij zoo
geheel de oude was, en waarvan ons de tijd zoo
pijlsnel voorbij ging. Neen dit gevoelde ik nimmer
dan met Claude en met d'Acosta. Ook die was weder in
deze week een avond bij mij, en er ontwikkelden zich
onder ons onderhoud weder heerlijke denkbeelden. Met
een nieuw Enthousiasmus bezielde hij mij voor het Grieks
en ik wil daaraan met kracht beginnen. Ik heb vele
goede voornemens in alles, doch zij hebben te weinig
krachtdadigen invloed. Doch ik wil de schrikbeelden die
vooral wegens mijn tijdelijk bestaan opkomen weren. Nu toch
nu eene onverwachte gebeurtenis, hoe droevig ook, in de
gevolgen daarop gunstig werkt in plaats van te voelen
hoe of alles toegeworpen wordt maak ik mij weder
angstig en verslagen en heeft ditzelve op mijn physicq
invloed. Zonderling is dat ik die angst nimmer
van mij kan afzetten. Nu met moed voor al
het goede het strijdperk weder ingetreden. Dit zeide
Muller ook nog in zijn leerrede van heden
die allezins toepasselijk was op onze omstandigheden
en veel gouds[?] bevatte; doch hij verstaat niet de
kunst van mij te kunnen schokken integendeel blijve
ik daarbij altijd in eene meer gelijkmatige stemming
vooral om dat het gevoel dat zoo iets
voor een zekere gelegenheid gemaakt wierd bij mij
veel van de Illusie wegneemt.
Zonderling is het wanneer men nadenkt hoe
dacosta wiens werken misschien eenmaal de Commentaristen[?]
van het nakroost aan den gang helpen zullen op zijnen
25e verjaardag bij zijn vader geroepen wierd, die hem zeide
Zoo zijt ge nu Vijfentwintig jaar geworden en wat ben je. Ik
heb altoos wel voorspeld dat er niets van je groeien zoude.
Dan gelaten te wachten, zich aan aller blaam bloot te stellen
is moeilijk.
Claude heeft da Costa opgezocht. Zij hebben gesproken. Dit
zoude ik duizend tegen eene geraden hebben over mij, en
over Byron.
Da Costa heeft mij een allebelangrijkste brief over de Grieksche
letterkunde geschreven die ik als koek[?] bewaar. Heb
ik van hem denken geleerd hij wel eenigszints van mij schrijven.
Da Costa vindt in La Bruyère dat gelijk ieder denkbeeld
eigentlijk maar door één woord uitgedrukt kan worden,
ieder rijm en gedachte ook de tegenrijm en tegengedachte heeft
die daar op slaat en dat het spoedige vinden daarvan
eigentlijk de improvisatie is.
∙L'Ange erkent met mij dat zelfs in het Proza Impro-
viseeren de gedachte ook eene door de andere opwekt,
doet het echter niet daar hij begrijpt dat de zuiverheid
van de fransche Constructie, die op één manier tog
maar goed zijn kan er door lijden zoude.
Dom. Roll. in eene improvisatie preek door de toevallen
van eenige vrouwen gestoord, verklaart dat hij niet
voort kan gaan daar zijne gedachten in de war zijn en
eindigt met eene blote toepassing.
Coquerel gelooft dat de Improvisatie onmogelijk
is in 't Fransch, hij zegt un défaut qu'à la
poésie de M. de Clercq c'est qu'elle est perdue. Hij
heeft een treurspel gedicht en een beschrijvend gedicht
le Calendrier. Hij kan zijne preeken niet memoriseren
dan door dezelve niet op te zeggen maar op te
schreeuwen.
L'aventure de [- onl.]
qui lui demandait de l'argent
est tout à fait originale, en même tems digne de
la scène de Gilblas et d'Aurore et d'un autre côté
elle était si parfaitement dans le caractère de notre ami.
Plusieurs anecdotes de Claude sur le grand
Washington étaient bien intéressantes surtout le
récit que lui fit son nègre. Je dois lire son journal
qui contient des choses intéressantes mais pour
la plupart des faits.
C'est avec un bien vif intérêt que j'ai vu la
tête de Byron. Elle était telle que je l'avais attendue.
Remarques sur le respect des rangs uni chez
les Anglais à l'esprit de liberté.
Littérature Je viens de lire le Manfred de Byron, il y
a du sublime mais c'est toujours encore le Corsair
et le Childe mais plongeant ici presque dans les
régions du monde des esprits. C'est Byron habillé
en Faust, mais plus de Courage et moins de Sophisme.
Byron est le poète du désespoir. Je frissonnai à
la première lecture. L'idée que cet poème laisse est
bien confuse. C'est quelquefois une poésie du diable
mais aussi quoique il y ait du plagiat de Shakespeare
et de Goethe on sait: que c'est l'ouvrage du génie
et Manfred qui répond à l'esprit infernal qu'il le
défie et que s'il va aux enfers ce sera par lui-
seul est plus gigantesque que Faust qui se laisse
entraîner par Méphistophélès.
Aussitôt qu'on quitte les ouvrages où[?] ce personnage mystérieux
tantôt tragique ou bouffe n'existe plus, le terrain
change entièrement tout devint moins intéressant.
∙Ses Hebrews Mélodies n'ont pas cette vigueur supérieure.
∙Son Dream est superbe, mais c'est encore Byron
qui rêve de soi.
28 Zondag. Alles liep op den familledag die bij ons
plaatsvond nog beter af dan ik vermoed had. Die
innige uitstorting, die confusie van rangen[?] en denkbeelden
kon nu eenmaal geen plaats vinden. Er waren te veel
menschen om een feest der herinnering te vieren des te
plegtiger door het herdenken dat wij nog voor
14 dagen dit feest met onze geliefde moeder gevierd hadden.
Egter vergeten kon men dat gemis ook nog minder en ik
was dus regt te vreden toen die twijfelachtige toestand
geeindigd was.
Maandag. Mijn eerste uitgang bij droevig weder. Condoleanties
en onaangenaamheden volgden zich op, derhalve kwam
ik in eene moedeloze stemming die mij thans minder
dan ooit had moeten overvallen en waarin ik mij weder
onwaardig gedroeg van alle die gaven die ik geniet doch
des avonds ontfing ik weder kracht en trok aan 't werk
aan een bericht in folio waarop dan ook de rimpels langzamerhand
verdwenen, en ik nog diezelfde avond voor mijn vrouw
over een schoothondje en over da Costa improviseerde.
Dinsdag Des avonds verkwikte ik mij in het gezelschap
van da Costa dien ik op mijne beurt verkwikte. De beste
jongen was door het voortdurend ziekbed van zijn vader aan
vele onaangenaamheden blootgesteld. Deze man is
ontzettend driftig en voortvarend en dit gevoel zoo als
zulks wel meer het geval is wordt door zijne zwakte
sterk geirriteerd. Van daar gedurige schrikken en
onaangenaamheden. Op het laatst van den avond kwam
er meerder rust en wij hadden gelegenheid ons plan
wegens het Grieksch nu uit elkander te zetten. Toen
vielen wij op het Latijn en lazen de ode ad Canidiam
die ik nimmer had kunnen verstaan, doch die mij nu
heerlijk scheen. Voorts lazen wij met het grootste genoegen
twee noten uit Bentley's Horatius de eerste over
laurens Aper in plaats van [onl.] Aper uit de Canidia
de andere uit het Palma nobilis invehere en de eerste
Ode aan Mecenas. Nimmer had ik kunnen denken dat er
in de Criticq zoo veel kon steken, en hierin had ik
ook weder voorbarig geoordeeld. Vergelijking van da Costa
tusschen Hogendorp en Claude. Brief van Hogendorp over
de statisticq en de uitvoer van granen. Bilderdijk expliceert
een onbegrijpelijk decreet uit den tijd van Diocletianus
door te bewijzen, dat Decreet en Commentaar in elkaar
gevloeid waren en scheidt dezelven zoo. De zaak van
Wiselius is nog niet afgedaan. Ik ben overtuigd dat
ik den druk had kunnen nalaten op het diner van Klijn
en dat ik toen te veel de eerste impulsie gevolgd heb.
Lang en breed hebben wij er over gesproken en ik heb
de geheime gevoelens van mijn hart bevestigd gevonden.
Iedere dag verheug ik mij meer dat, wat mij betreft de
Improvisatie op de 15 niet doorgegaan is. Niemand
had mij dan den lof van V. Hall die indedaad te
exorbitant was, kunnen vergeven, en hoe zou
deze niet een ieder tegen mij gepreoccupeerd hebben
want niets hindert de menschen tog meer dan
dat men op hunne bewondering anticipeert.
30 en 31 Jan. Treffender kan zelden eene gebeurtenis zijn
dan de dood van twee dochters van Prof. Ebersbach in
de bloeiendste leeftijd, op eenmaal op de schrikkelijkste
wijze afgerukt. Beiden lagen te bed aan de mazelen
die niet gevaarlijk schenen. Op een oogenblik dat de moeder
het bed verlaten had, sterft de eene, en de schreeuw die
de ongelukkige ouders ontvalt stort de andere in een
stuip waaruit zij niet weder is opgestaan. God moge hier
kracht na kruis geven, doch het oogenblik toen de diep
bedroefde vader, tusschen de twee lijken zijner geliefden stond
moet ontzettend geweest zijn. Geen redenering of vertroosten[?]
alleen de kracht van de woorden v. Jezus moet hier ondersteunen.
Schriklijk zijn tog de onheilen die in de wereld gebeuren, een
oogenblik treffen, en dan vergeten worden.
Peu de momens pouvaient me donner une surprise aussi
agréable que lorsqu'allant chez Papa, au jour de famille
ce fut Pauly lui-même qui m'ouvrit la Porte [onl.] di bacco
che [onl.]. Sa femme est plus jolie et charmante que
jamais. Il a déjà disputé col'avunculo Geanni enfin
tout va l'ancien train. Ce qui lui a fait le plus
d'impression ce sont les Pyrénées avec les touffes de
Rododendrum, les cascades des montagnes, les troupeaux, des
bergers Navarrais en costume idéal etc. etc. L'aspect du port
de Marseille doit être bien intéressant. Amphiteâtre de
Nîmes, belles galéries. Maison Camé destinée à un
Musée. Masse du Pont de Gard. Arc de triomphe de Marius.
Beaux restes à Montpellier. Fontaine de Vaucluse
minorque fama. Talma comme Sylla ressemblait
parfaitement à Buonaparte. Soirée littéraire chez
Miss Williams. Un poète lit des stances à ma mère. Un
autre n'étant pas fort bien accueilli dit, Mes dames il
n'y a plus que deux vers. Le Parca leur parut long.
Idamon (p. Joanny) Médiocre. Made. Maro une Henriette [onl.]
inimitable. Belle décoration dans un mélodrame de
l'effet du vent du désert, Une caravane engloutie
sous le sable. Les petites danaides à la porte St. Martin
dans les quilles on voit les Montagnes. Russes en
Enfer. Bassin artificiel du canal de Languedoc. Grotte
d'Aroy remplie de chauves Souris. L'entrée est difficile.
Une dame demande si les Protestans et les Juifs ne
sont pas la même chose. Les Missionairs Prêchent sur deux
[onl.], l'un le Catholique fait le convertant, l'autre
le Protestant le converti. Lettre de Jésus christ affichée
dans une auberge. Pausse[?] des Françoises. Femmes
qui n'aiment pas les enfans. Les moeurs françoises
non exagérées dans plusieurs petites Pièces du Jour. On
demande s'il y a des promenades en Hollande et on croit
fermement que chacun à besoin d'un bateau pour arriver
chez sa famille ou ses voisins. Éternelle Conversation
de Vin. Indécence des discours et en général, des femmes.
Véracité de l'hermite. Identité de plusieurs de
ses personnages.
Allergenoeglijkst waren de dagen en avonden die ons
het gezelschap v. Claude en Pauly en het genoegen hen nu
im traulichen Kreise weder te zien, veroorzaakte. Zaturdag-
avond hadden wij bij den laatstgenoemden indedaad een
feest. Ik improviseerde over zijn kamer, waarbij dan alle
de Mythologie van het Oosten te pas kwam, en dat vrij wel
gelukte. Voorts hadden wij oesters en lekkere wijn, heerlijke
verlichting vrolijk gezelschap, in het kort, alles wat men
slechts enigszints kan wenschen. Tot laat in de nacht
bleven wij bij elkander. Weinig is het ons vergund
diergelijke feesten te vieren. Welk eene gedurige
afwisseling van vreugde en droefheid in dit leven. Welke
tonelen. God leer ons tog meer en meer inzien hoe alles
buiten U ijdel is. Gisteren waren P. en M. ook C. hier.
Wij hadden een indedaad belangrijk onderhoud. Ik las
den Cain van dacosta die op Claude veel uitwerking
maakte. Deze twee moeten zich voorzeker eens verstaan
en doen het misschien nu reeds. D.C. was gister bij
mij. Regt genoeglijk was ons onderhoud doch wij hadden
eerst nog een lange en brede Redenering over het Republikanisme.
Ik kan de denkbeelden hierin nog maar niet opgeven.
Strengheid der eerste ordonnanties van de Puriteinen in
Connecticut wegens den Zondag. Nog voor zes jaren wierd
men daar door de ouden der kerk aangesproken en tegen-
gehouden, zoo men des Zondags reizen wilde. Muziek geheel
verboden, zelfs Lectuur van iets anders als geestelijke werken.
Kaartspel als hoge zonde op dien dag zelfs door losdenkenden
gerekend. Puriteinen om de vervolging te ontwijken uit
Engeland geweken, vervolgen op hunne beurt de Kwakers
en verbranden witches. Weinig verspreiding van Litteratuur.
Nimmer hoort men discoursen over dezelve, de verenigde
Staten alle souverein op zich zelve. Vrijheid der drukpers.
Instabiliteit der fortuinen aldaar. In Frankrijk zijn
alle de Royalisten Romantiques, de liberalen Classiques.
Lord Byron zegt dat men de adel aan den handen zien kan.
Denkbeelden van dacosta over het regt van Prescriptie, over
de afstamming als een vervolg van ons zelven, weshalve de
nakomeling hetzelfde recht geniet als de stamvader
indien hij geleefd. had. Deshalve leven wij dubbel zoo in
ons zelven: individueel, als ons geslacht. Anders was de
belofte van God aan Abraham dat hij in zijn Zaad
zoude gezegend worden, ongerijmd. Ontwikkeling van het
denkbeeld hoe alleen de God mensch vervullen kan de
leemte in alle onze denkbeelden en begrippen, die tot
eene Eenheid opklimmen.
In 't Commercieele kwam er weder eenig droevig vooruitzicht
door de zaak van B.C. welke ik nu echter hoop dat
zig onder Gods zegen nog schikken zal.
De zaak met Wiselius is zoo als da Costa mij zeide
eigentlijk geassoupisseerd. W. zeide niet op mij vertoornd te
zijn, maar op die zijner vrienden welke het woord tegen
mijn Conditie niet hadden opgenomen, door te zeggen dat
er gene oneenigheid tusschen Klijn en hem bestond, hetwelk
hij dacht de Basis dezer Conditie te zijn hetwelk
men hem naderhand zeide, dat geenszints het geval geweest
is, waarmede ik nu hoop dat ook dit geval beslecht is.
Pendant ces derniers semaines plusieurs événemens
ont occupé la renommée je ne veux les noter que simplement
sans m'engager dans des explications plus douteuses encore
d'après qu'on est plus près des circonstances.
Les Ministres Wallons Toutes ses anciennes querelles des
idées de hiérarchie chez les Ecclésiastiques parurent se renouveller
lors d'une nouvelle dispute qui eut lieu au consistoire Wallon.
Lange y désirait une place pour Coquerel on la lui refusa
et voilà Lange et Coquerel non seulement piqués au vif
mais donnant leur démission. Jamais une démarche aurait pu
leur attirer plus de mécontens et d'ennemis. On leur reproche
d'avoir sacrifié à leur amour-propre les intérêts de l'église et
ceux des pauvres. Lange fut reçu on ne peut plus froidement
par des familles qui l'accueillaient jadis avec enthousiasme, les
relations de Coquerel se refroidirent, et l'incrédulité et l'indifférence
se saisirent avec joie de tous les avantages que leur présentait
cette dispute qui finit par à qui cela devait finir en laissant
une rancune décidée dans l'âme de tous les acteurs de la scène.
19 febr. 1 Uittreksel uit een onderhoud met da Costa
Zijne meer en meer duidelijke voorstelling der drieeenheid, of liever
van de mogelijkheid en de waarheid dat God zich op een plaats meer
bijzonder openbaart. Die God die oneindige almagtige die de Vader
in de Persoon van de Drieeenheid is die onstoffelijke en overal tegenwoordige
vertoont zich uit zijn natuur zelve niet aan den
mensch komt met hem niet in aanraking, hij neemt eenen
naauweren cirkel waarin de mensch hem vatten kan, dit is zijne
vermenschlijking, dit de Zoon. Dus is deze vermenschelijking om dus te
spreken, de concentratie van Gods almagt op een zeker punt waar
hetzelve zigtbaar voor den mensch wordt. Dit verklaart de gehele geschiedenis
van den Bijbel, dit de schepping door het woord, de nabijheid van
God aan de Aartvaders zijne aanwezigheid in het braambosch, in de wolk rots
in de ark, in den tempel tusschen de Cherubinen eindelijk bij Christus in
eene gedurige opklimming. Van daar worden deze plaatsen waar
zich God aldus manifesteerde Jehovah in den schrift genoemd. Van daar
kan de God van hemel en aarde de God van allen en dies meer gemanifesteerd
de God van Israel zijn. Dit denkbeeld van vermenschelijking is
dus geheel met de geschiedenis des menschdoms en zelfs met
onze eigene denkbeelden ineengeweven. Moeilijker is het denkbeeld
van den h. Geest dat ons duisterder blijft, en blijven moet daar wij
de waarheid nooit anders dan partieel kennen en indien
wij dezelve geheel bezaten God zijn zouden. Het O. Verbond leerde
de eenheid van God en gaf wenken van de verschijning van de Zoon.
Het Nieuwe Verbond, geeft ons de uitlegging van den Zoon,
doch is duister ontrent de H. Gt. waaromtrent zich alles
eerst bij de twede komst van Christus verklaren moet. De H.
G. is eigenlijk alleen de werking van God bij ons, hierdoor verklaart
zich alles. Dit was de werking van den H. G. van de Vader die
aan de Grieken hun gevoel voor schoonheid aan de Romeinen
hunne dapperheid etc. gegeven had. Die voert tot het erkennen
van God zoo als Christus zelve tegen Petrus zegt Dat heeft
God u in het hart gegeven. Het is natuurlijk dat daar
God onder het O.V. zich bijzonder op deze en gene wijze manifesteerde,
de afgoderij niet bestond bv. in het aanbidden in iets [onl.]
bv. de ark zelve aangeboden wierd maar in het willekeurige aanbidden
van God daar waar hij niet was en niet wezen wilde. Van daar
de misdaad van het goude kalf van de altaren op Garizim.
Elk aanbidt en erkent God naar die mate naar het geloof hem
gegeven en kan dus op verschillende trappen de Godheid naderen
daar het gehele Christendom niet anders dan eene gedurig opklimming
is, waar zich gedurig schakels aan God hechten waar door Christus
wij allen in God zijn, zijne Apostelen het naast bij
hem en zoo de anderen in eene oneindige rei van opvolgingen. Hoewel
dus alles eens naar onze vermoedens zalig zal worden zoo is
het daarom mogelijk dat het ware Christendom slechts voor
weinige uitverkoornen gepredikt wierd welke ten alle tijde die
onzigtbare kerk van Christus uitmaken waardoor waar God om dus
te spreken, met de wereld in verband blijft. Christus God zijnde,
kon zal in zijne leer niet in die Compensatie treden die
de zwakheid der menschen misschien mogelijk maakte. Hoewel
hij onze onvolmaaktheid kende zeide hij Wees volmaakt als uw
vader in den hemel, hoewel hij wist dat zulks slechts bij weinigen
zoude gebeuren zeide hij Verkoopt uw huis en volgt mij. Hoewel
zijn genade aan de misdaad vergeving bood zeide hij. Gene
hoereerders zullen in het rijk der hemelen komen hoewel hij
wist dat sommigen hem slechts als mensch en profeet zouden kunnen
erkennen openbaarde hij zich als God. Van daar leert hij het
Ideaal van het Christendom, en nu zijn er die dit bereiken kunnen.
Christus vervult alleen de schriften. Hoe weinig aanspelingen op dezelve
hebben ons de Evangelisten bewaard. En egter verklaarde Jezus
op den weg naar Emmaus uit dezelve zijn gehele leven. Dit alles
kan het geloof geven in de H.G. die naderhand van den Zoon op de
Apostelen nederdaalde ofschoon dezen, gelijk vroeger aangemerkt
wierd, reeds den geest van den vader bezaten. Christus God niet
zijnde, het zij hij de eerste Engel in de drieeenheid is, of
bloot mensch wordt zijne huldiging afgoderij wordt het
het dopen in zijnen naam, blasphemi. Vragen over de
Existentie van de mensch. Onjuistheid onzer ideen over de ziel
als een op zich zelf bestaand wezen, dat bij den dood van het
ligchaam weder op zich zelve blijft. Neen, zoo als de mensch naar
het beeld van God geschapen is, zoo is ons ligchaam eene soort
van incarnatie van onze ziel gelijk Christus de Incarnatie
van God. Het is een geestelijk wezen, door God bestemd, om
gedurende den tijd van een of van zestig jaar geen andere
indrukken te ontfangen dan door de vijf zinnen, de
dood vernietigt deze toestand en de ziel wordt weder ziel en
bedient zich van zijne geestelijke zinnen tot op den dag
des oordeels, hetgeen wij de opstanding van het ligchaam noemen
de ligchamelijke zinnen teruggeeft, die met de geestelijke
doet ineensmelten en dien heerlijken toestand doet ontstaan
waarvoor ons God bestemd heeft, en waarin wij hem zien
zullen. Consequentie van het Orthodoxe geloof eigentlijk het primitieve
en dit alles bewijs van waarheid voor ons. Daarom word de
Mathesis geloofd om dat zij consequent is. Zij rust op de
onderstelling die wij als waar aannemen dat alle delen gelijk
zijn aan het geheel, en kan dies buiten dien kring niets bewijzen.
Verplichting ieder mensch, iedere gelovige op zijn standpunt te eerbiedigen
Dwaasheid het geloof te willen dwingen hetwelk is de H. Geest
te supponeeren, daar waar Hij niet is. Zonderlinge, door God
geopenbaarde mengeling van goed en kwaad, juist de grote
gaaf op aarde die te kunnen onderscheiden. Ieder mensch heeft
uit zijn oogpunt na zijn redenering, zoo niet geheel, toch zeker
gedeeltelijk gelijk. Zoo de mensch geheel kwaad was, geheel
leugen sprak, was hij een duivel. Wij kunnen egter niet in
die bijzonderheden van anderen treden, of hunne pligten beoordelen,
wij moeten onze pligten volbrengen, en naar ons standpunt oordelen.
Wij beschouwen ons in alles niet genoeg lijdelijk, niet genoeg in
een militaire positie onder het bevel van God. Denkbeelden in
de Joden over de onsterflijkheid, duister doch tog zeker Levendigheid
bij hen van het ons bijna onbekende denkbeeld van het voortleven
van hun geslacht, zoo als reeds bij Abraham. Dit nog
bestaande bij de Joden, eeuwen na Christus, blijkbaar uit oude
Testamenten vooral van Spaansche Joden, waarin dezen zeggen dat
niet om hen gerouwd moet worden, daar zij nog in hunnen kinderen
voortleven. Grote familles, patriarchale denkbeelden nog bij vele
Joden. Dacosta's aanmerking tegen Schlegel die zegt dat de
Joden alleen het vehiculum van Gods waarheden zouden geweest
zijn eigentlijk ja zoo als de Grieken het vehiculum van schoonheid
de Egyptenaren van wetenschap enz. waren. Doch was het bij
dezen verdienste waarom dan niet bij de Joden? Verdienste is tog
niet anders dan Gaaf van God. De waarheid ligt overal in verborgen
men moet haar egter slechts op de ware plaats brengen. Bilderdijk
developpeert de denkbeelden van da Costa over de meeste stukken
heeft hij egter reeds in zijn jeugd gedacht, en het Christendom
alleen is solutie voor hem geweest. Zijn angst jong zijnde, dat
hij droomde. Zijne overtuiging dat zijn leven slechts kort
zijn zal, doch tot de vaststelling van eenige waarheden zal
strekken. Zijn deel wegens de drieëenheid, dezelve eerst op
theologische Gronden vast te stellen, vervolgens philosophisch
duidelijk te maken, eindelijk historisch te bewijzen. Over-
levering der Joden van Zamira dat de brief aan de Hebreen
aan hen gerigt zijn zoude. Meerder hang van Capadose naar het
Roomsche. Zijn Droom en redenering over de dromen. Toestem-
ming dat zijn werk tot zuivering van den Godsdienst al mogt
het ook gelukken, slechts voor eene Generatie zijn zoude.
Compensatie is menschelijke verdienste in leer en leven. Meerdere
losheid van zedelijke beginselen bij sommige Dogmatici der
valsche explicatie. De geestelijkheid door het beginsel
van verheffing dat in den Godsdienst ligt, misleid zoekt
wereldsche eer en goud is de stand der grootste cupiditeit geworden.
Aanmerking wegens de verschijning van Christus in nederigheid
wel is waar, maar in schijnbare laagheid en
wezentlijke grootheid. Wel is waar waren zijn ouders uit
den stand der handwerkslieden, doch als afstammeling van David
boven velen verheven.
De storm die in de Welsprekendheid woedde was
niet minder gevaarlijk. Reeds lang was deze inrichting
aan vele gebreken onderworpen geweest, waarbij zich nu
op het laatst de verveling begon te voegen, toen op eens
op eene anders onbeduidende vergadering Jelgerhuis
door een Misverstand de vergadering opende. Wiselius wiens
zaak dit was komt driftig binnen, en zoekt met ene
donderende stem zijn regt te doen gelden. Van beide zijden
wordt een oogenblik gezwegen, doch weldra barst de ingekropte
woede uit. De aanschouwers en leden beginnen er zich
mede te mengen. Dames bezwijmen. Men roept dat
Wiselius de vrouw gemanqeerd heeft. Er wordt gefloten.
Warnsick stelt zich aan het hoofd van een Lijst die
verbiedt om zoo Wiselius de Directie niet verlaat, voor het
gezelschap te bedanken. Da Costa Retemeijer en J. de Vos
schaarden zich aan de zijde van Wiselius. Op nieuw
werd nu de strijd hevig en allen die uit welke reden dan
ook W. vijandig zijn verenigden zich. Eindelijk na
ontzettende twisten groot verschil van denkbeelden en vergaderingen
en comparitien heeft de Directie getriomfeerd, zoo als
zulks steeds geschiedde moet wanneer de eene partij
weet, wat zij wil, de ander maar in vage declameert. Men
heeft de leden om hen te stillen beloofd Juff. Wattier
en de Erfprins in de volgende vergadering te zien et chacun
fut content. Zonderling is het hoe weinig menschen over het
algemeen voor Wiselius gestemd zijn, waarvan ook reeds
zijn dispuut met Sinderus[?] getuigde. Ontzettend moet zijne
drift zijn die dan ook hier weder de grond van het
gehele ongeluk is, en hierbij voegt hij eene onvoorzigtigheid
van handelen, die zijne vijanden niet anders als kwaadwilligheid
kunnen opnemen en waarvan het volgende een staaltje is.
Montigni Gedurende het vertonen van Alcestis wordt Wis.
door de Vries gecomplimenteerd en vertrouwt aan dezen een
nieuw stuk op stapel te hebben. Deze nieuwsgierig, daar
hij hoort zulks uit de Vaderlands. gesch. is, vraagt daar na
en horende, dat het onderwerp van Karel Erfprins v. Spanje is
zegt hij hem onvoorzichtig genoeg dat Klijn dat ook bewerkt en
raad hem daarvan af te gaan 't geen deze weigert. Na
eenigen tijd ontfangt W. als Secretaris het stuk van
Klijn vindt hetzelve na lezing slegt, zendt het met
een briefje aan de Vries, om de schrijver te raden dit
prulwerk terug te nemen. Deze heeft de onvoorzigtigheid
stuk en briefje aan den Autheur te zenden die met
verontwaardiging het stuk terugzend et voilà la guerre allumée.
Hoe nu ook W. een man van jaren en ondervinding begrijpen
kon dat dit goed opgenomen zoude worden, is mij onverklaarbaar.
Bij Loots heeft de Metselaar den dichter aangepord om
een vaers te maken over de verplaatsing van
drie afgodsbeelden in het Instituut waarvoor men een
steen van Egmond met Dirk 1. zijne vrouw en St. Petrus uit
den weg wilde ruimen. Het behoort zeker niet tot zijn
gelukkigste stukken de Koning heeft er om gelagchen maar
hoe d'admiration of de pitié over die geleerden die
geen budgets kunnen maken waarbij te veel uitgegeven te
weinig ingenomen wordt.
Onder de vereenigingen waarbij de Vriendschap voorzat
was zeker de familledag bij Gied, een der onvergetelijkste. Nimmer
had ik gedacht deze gehele vereeniging waarbij toen Ko Bruin
was, tot de hartelijkheid tot de vereeniging van waarachtig
gevoel en vriendschap te kunnen brengen. Gied was indedaad
verrukt. Hij had een vaers dat voor den 15 bestemd was
geweest en waarin indedaad heerlijk veel goeds doorstraalde.
Ik improviseerde op het lang door Ko Bruin bewaarde
sujet van Noach 't geen zeker een mijner gelukkigste improvisaties
was, en waarin ik vele van de gevoelens van Da Costa en Schlegel
gelukkig ontwikkelde Papa B. was zelve zoo aangedaan dat
hij opstond en deze regels aanhief.
Heb dank mijn kinderen, voor uw schone poëzij
Gij hebt mijn hart geroerd door uw verhevene klanken
O aangebede vrouw, waarom verliet ge mij
Hoe zoudt ge hen met mij, thans voor hun liefde danken
Zelden heb ik iets gezien dat meer invloed verwekte en
toen Gied daarop eene Conditie ter eere van den Godsdienst
instelde, was ons aller hart heerlijk gestemd.
Omniana Je pourrais donner encore plus de détails
mais je ne veux qu'esquisser rapidement. Les affaires ne
sont pas détériorées, les réunions sont agréables. Une
fièvre qui me prit un jour et qui occassionna une petite
nuvolette avec Pauly fut bientôt dissipée. J'avais eu
tort, je cherchai à le réparer autant que possible. Au
reste rien de nouveau en littérature on parle beaucoup
du renégat en il y a des belles idées mais bien du fatras.
Dinsdagavond was ik bij dacosta die wezentlijk nog
zeer veel lijdt wegens zijn vader. Ik heb de hoofdtrekken van
ons onderhoud opgeschreven. Ene schone gedachte was nog
die dat God juist daarom voor ons oog niet consequent handelde
dewijl wij in dat geval zoodra wij het begin van iets
zagen, altijd zouden kunnen denken in het plan van God te kunnen
voortwerken. Veel spraken wij nog over leven en dood, veel
over het moeilijke van zijn toestand, hoe of ook de
zaak met zijnen vader afliep. Nog geensints kan ik mij
met het denkbeeld van de stichting van een nieuwe
kerk vereenigen.
Woensdag verhandelde V. Hall over Noordkerk die indedaad
een belangrijk man moet geweest zijn. Hij schilderde denzelven
als advocaat voor de balie, haalde verschillende zijner
uitdrukkingen aan, zoo ter gunste van de verdraagzaamheid
in het verdedigen van Deurhof, als uit de opdracht van de
handvesten van Amsterdam, in den moeilijke tijd van 1748 vervaardigd.
23 feb. waren wij des avonds bij Klijn een heerlijk
avondje met zijn broeder Mev. Moll, H. en M. etc. Een klein kunst-
beschouwing opende de avond die met een vrolijk Souper
besloten wierd. Het succès van den Montigni heeft in dit
huisgezin nieuw leven verspreid en Klijn om dus te
spreken weder met de gewone wereld in aanraking gebragt. Overal
zijn de Bilderdijkiaansche grondbeginselen bij diegenen die
prijs op verlichting stellen de topics of the day J. Retemeijer
verdedigt dezelve met moed, doch zoo onbesuisd, dat hij,
zich zelf meer als iemand aan aanvallen van den anderen kant
bloot stelt, en de vaderlandsche drift van B. Klijn of de
Republikeinsche ondervinding van Claude niet kan doorstaan.
Nu is hij weder dodelijk van Ida, en ieder kan zulks bijna
op zijn gezigt lezen. Ik wensche hem van harte dat hem
dat niet ontgaan moge, doch dit is weder niet voorzichtig
aangelegd. Mev. Moll is eene vrouw van uitmuntend veel
verstand die mij eigentlijk beter dan wel de vorige keer
bij V. Hall beviel. B. Klijn las een stuk over Eigenwaarde
dat, zoo als alles van hem, veel goeds bevat. Wat is
eigentlijk tog Eigenwaarde van den mensch..? Ik improviseerde
vrij gelukkig over Voltaire, misschien minder brillant als op andere
tijden doch ik had nu en dan heerlijke gedachten en
de laatste regel, daar ik op nederkwam, was uit een
goed gevoel gesproten.
De Engelen zullen eens ons melden; ook Voltaire heeft geloofd.
Feb. 26. Met oom Rah. hoorde ik weder eene leerrede
van Roll. Nog vel ik daarvoor hetzelfde oordeel. Uit-
muntend veel goeds Kristelijk, gepast vloeiend, maar niet
dat treffende, dat verrassende dat ter Borg of Coquerel hebben.
De goede oom Rah. verloor zijn kindje een klein elendig
worm. Hij was regt getroffen. Een braaf best man in het
grote groot, in kleinigheden wel eens klein. Oom v. Heuk.
daarentegen in alles cordaat.
Ik deed eene visite bij da Costa wiens vader gestorven was.
Regt veel zoude ik hierover kunnen ter nederschrijven. O hij had
veel beter veel treffender gehandeld dan ik bij mijne moeder. Met
de joodsche plegtigheden, had hij den Christelijke geest
vereenigd over de laatste drup wijn aan hem ter laving gegeven
den zegen des Christendoms uitgesproken. Als Christen
erkende hij, in de joodsche gebeden, die bij het doodbed van zijnen
vader uitgesproken wierden den waren geest van het Christendom
en zelfs het heerlijke, in uwe handen beveel ik mijn geest.
Toen nu de laatste adem was uitgeblazen kwam de Rabbi
tot alle de leden van het eerste bloed en sneed hen
een gedeelte der klederen open als teken van den ouden
Oostersche toon der droefheid die zich bij de Hoogduitsche
Joden nog met meer onstuimigheid uit. Meer nog heerscht
bij den oosterling het denkbeeld van de droefheid zelfs tot
wanhoop grenzende, bij dood en schijnbare vernietiging. Nu
heerscht dezelve deze toon der bittere rouw in het gehele
huis. Aan gene wereldlijke zaken wordt gedacht. De
gescheurde klederen worden gedragen, gedurende de treurdagen, die
tot aan den Sabbat duren, wanneer de Rabbi zelf de
klederen doet verwisselen niet geschikt om op den dag
des heeren gedragen te worden. Deze klederen mogen tot op
den dag der begrafenis die binnen een of twee dagen
volgt, niet gewisseld worden. Wijn en brood de giften
des hemelschen vaders, mogen tot dien tijd, niet worden
genoten. Geen rust op de gewone slaapstede mag den
bedroefden verkwikken, zoo lang de ziel van den geliefden
nog in duistere miskenning daarheen dwaalt, dewijl
hij slechts bij de begrafenis naar het verblijf der
eeuwige rust oprijst. Zeven maal wordt het ligchaam
om het graf heen gedragen, gedurig verijzen liederen
en hymnen die van ene vergeving der zonden van ene
oprijzing naar het paradijs der vadren spreken. Dan wordt
de zuivere wijn en zout[?] de treurende weder aangeboden. Doch
nog zijn de plegtigheden niet afgelopen. Nu volgen de
dagen des rouws. De rouwenden zitten op lage gestoelten
als een flauwe herinnering, door zuidelijke hoffelijkheid
meer omhuld, aan dien tijd toen zich hunne vaderen
in zak en assche wentelden. Nu komt de Rabbi tot
hen, om hunne gezamentlijke gebeden voor te lichten
en in te stellen. Alle de Joden, die slechts gerekend
worden een geslacht uittemaken delen in den rouw.
Een maand lang groeit de baard des bedroefden en zelfs na
elf maanden heerschen er nog bijzondere plegtigheden.
Veel goeds heerscht er in dit alles, veel treffender
dan bij ons alwaar het Christendom tot een soort
van Deismus terug is gezonken waar het misbruik
alweder het goede verdreven heeft, want wat tog was
er natuurlijker dan dat zonder de stervenden te ontrusten
de gebeden van eenen geliefde leeraar rust, bemoediging
en hoop op onsterflijkheid verspreidden [onl.] dC.[?] was
het dan ook niet op den lijdenden, ten minste op
de omstanders eenen gezegenden invloed zou hebben. Ontzettend
groot is echter het onderscheid tusschen den geest
van dit Jodendom en dien van het Christendom doch ik
spreek hier niet over het werk van God maar over dat van den mensch.
Ik zal misschien nog wel eens zoo God mij het leven
geeft, gelegenheid hebben op dit alles terug te komen
want alles wat ik hier denk kan ik niet uiteenzetten.
27. Heerlijke familledag bij Henry, geheel onder ons
eerst Astronomie over een Tellurium van Lau toen
een wezentlijk hartlijk gesprek, Discussie zonder
Dispuut, hartelijk, broederlijk wij kwamen over godsdienstige
onderwerpen en als door eene Goddelijke leiding
kwamen wij over Christus, over zijn wonderen te spreken.
Gid. was oneindig beter hierin dan ik ooit had kunnen
verwachten. Nu vroeg men mij met aandrang of ik
nimmer over alle die waarheden, met da Costa gesproken en
het onderhoud nam ene dubbel belangrijke houding.
God, u zij eer en heerlijkheid. Ook hierover zoude ik
nog veel kunnen zeggen. Maar ik heb mijn hart
dezen morgen in eenige regels aan da Costa uitgestort
waarin ik hem kracht en moed wensche tot het
grote doel dat hij op aarde nog moet volbrengen.
Litteraria Wij hoorden Muller in de Maatschappij over
den vijandelijke Geest van het Islamismus tegen het Christendom.
Dezelve behelsde veel goeds hoewel misschien het oogpunt niet
nieuw nog nodig te bewijzen was. Het belangrijkst waren
vele aanhalingen uit de Alcoran die tog indedaad in
een treffende stijl gesteld zijn en verschillende Anecdotes zoo
als ook de Constitutie van Omar wegens de Christenen. De
denkbeelden over het Character van Mahomet waren
meestal uit Gibbon genomen.
Prof. den Tex heeft in Felix gesproken over de staatkundige
grondbeginselen van Plato, eenigzints geïdealiseerd uit de
school van V. Heusden, M.C. van Hall heeft over Kantelaar
gsproken. De zaak v. Wiselius in de Welsprekendheid is geschikt,
er schijnt egter tegen dezen man een sterke tegenstelling
in de publieke opinie te heerschen.
Maart 1. Les jours se suivent et ne se ressemblent pas.
Nieuwe betrachting en ontdekkingen wegens ongelukken
van 1820. Diepe Bedroefdheid en een soort van nederslagtigheid
aan wanhoop grenzende. Doch ik heb tot God gebeden
mij vertrouwend tot hem gewend, en weet dat hij kruis
en kracht kan geven. Ik hoop dat deze aanval die
beide ligchaam en ziel schokte, te kunnen doorstaan en,
met Gods hulp, overwinnen.
Mt. 3 Met ontzettend veel genoegen beleefde ik dezen
dag, die mij weder zoo vele nieuwe inzichten in alles
gaf, en mijn gemoed zoo ophelderde. Ik had gebeden en troost
na kracht ontfangen niet direct maar alles zoo indirect
hartelijkheid van vrienden, liefde van mijne vrouw gedurige
heerlijke opbloeiing van mijn kind, dit waren voor mij
de tolken des hemels. Na eenige uren in onderzoek lectuur
en aangename herinneringen doorgebragt ging ik naar Da Costa
ik vond hem wel is waar nog treurig, maar er was eene
zachtere en levendiger gesteldheid bij hem opgekomen er
was een gevoel van rust, na dat rusteloos kampen met alle
die kleine omstandigheden en onaangenaamheden 't geen
hem in de laatste tijden zoo bezwaard had. Heerlijke
denkbeelden ontfing en wisselde ik toen nog over alles, doch
de tijd heeft reeds weder veel van het piquante en Saillante
terug genomen en er blijven nog weinig trekken scherp
genoeg over. Cappadose was ook aldaar. Van de eene
zijde vreesachtiger van de andere angstvalliger dan
Da Costa had hij zijne opvolging van de joodsche plegtigheden
bij den dood van zijnen vader misprezen. Hij is scherp
Metaphysicus denkt nog fijner als dacosta, niet zoo
bezield. Bij hem is alles nog sterker één. Hij had Bilderdijk
gesproken nog in volle zielkracht. Bilderdijks zucht om bij
vriendschappelijke bijeenkomsten onaangenaamheden te vermijden.
Zijn gezegde over de Voorzienigheid, aangehaald in de
noten op zijn mengelstoffen. Getergd zijnde door iemand die
hen zeide dat dan tog eene Constitutie wel de beste regerings-
vorm is, antwoordt hij ja indien zij zich zelve vormt.
Meer dan ooit wierd ik nu van de waarheid van het
geen men Drieeenheid noemt, overtuigd van God als oneindige
bestaande God zich openbarend. God werkende op de menschen en
nu begint zich mijn denkbeeld wegens dit meer dan ooit
te vormen. Hierbij voegt zich nu nog de aanmerking dat
het gewone spreekwijzen waren geheel Joodsche, die de
Zaligmaker gebruikte, dat zijne Parabelen meestal bij de
Rabijn en gevonden wierden zijn laatste uitroep aan het kruis
een Syrismus was, en dus God zich geheel in de Natuur
van eenen Jood van dien tijd verplaatste. Was dus
Christus slechts een profeet, een groot man geweest, dan
had hij zich boven dit alles kunnen verheffen in alles oorspronkelijk
zuiver van taal en begrippen zijn, doch nu kwam het alleen
op de applicatie van alle deze joodsche begrippen aan. Ontzettend
veel spraken wij nog over het ongepermitteerde van Proselyten-
makerij hetwelk om dus te spreken eene aanmatiging is,
die alleen Gode toekomt. Hij zelfs stemde in, dat ik
mij met de politique beginsels niet moest inlaten. Mijn
denkbeeld over Bilderdijk beviel hem uitmuntend. Heerlijk
waren deze uren. Bijna dronken van genoegen kwam ik te huis.
Des middags hadden wij bij de gelegenheid van de Bespotting
en Geesseling van Christus een heerlijke preek v. ter Borg. Hij zeide
dat de Vader die zijn kind de liefde van God verhaalde,
hem tegelijk op een beeld van die liefde de vrugtdragende
boom de koesterende zon wees. Zoo was ook in de onderwijzing
van God aan de menschen leer en beeld altijd vereenigd. Zoo leert
Christus eene onzigtbare albestierende magt, en beveelt over de
stormen, spreekt over de opstanding der ligchamen en verrijst zelve met
het graf van de onverderflijkheid van ons ligchaam en verschijnt in zijne
opstandingen, van de woningen van zijn vader en rijst
ten hemel. Dit nu toegepast Zoo was zijn stilzwijgen
gedurende het bespotten en beschimpen het beeld van het
koningrijk des hemels. Juist deze bespotting van aardsche
grootheid, toonde hoe weinig hetzelve tot deze wereld behoorde
en ook dit zette hij in verschillende bijzondere afdelingen uitéen.
Naderhand hadden wij een heerlijke avond bij Pauly met
Claude. Zijne uittreksels uit de Americaansche Papieren Wetten
in de Zuidelijke provintien waardoor de slaven
geen onderwijs mogen genieten. Poenal et cetera in de Ohio
Provintie op het uitrukken van een oog en gesteld. Aankomst
van onzen Claudio in deze Provintien in de Nieuws-
papieren gemeld.
M. 5 Een genoeglijk onderhoud bij Groot. de Vos met Schimmelp. Weinig
menschen ken ik, wier onderhoud indedaad belangrijker zij.
Ontzettend is zijn Geheugen hij reciteerde nog uit Lucanus
die passages waarin hij de staat van Rome ten tijde der
Burgeroorlogen beschrijft, voorts het begin van zijn Pleidooi
ten voordele van de Heren Bikker etc. die aan het defensie-
wezen van Amsterdam voor de omwenteling van 1787 4/C/M
geleend hadden, en waarin hij de naam van de Bikkers
dien de stad eens beloofd had, tot in hunne nakomelingen
te zullen belonen regt goed te pas bragt. Dat pleidooi
wierd gewonnen. Zijn verdediging van Baars en Kuitenbrouwer
beschuldigd eenen Oranje schreeuwer gedood te hebben. In
Parijs hoort hij Gianni, dikwijls bij eene Genueesche hertogin
alwaar hij zich toen bevond improviseren, doch nimmer
in Metrum. Zijne kennis met Necker en achting voor dezelve.
Deze verzoekt hem met zijne dochter over het deelnemen
in Americaansche Acres te spreken. Schim. komt aldaar
en wordt daar zij de ministre d'Hollande niet wil laten
wachten in haar vertrek geleid waar zij in profond
zit en aangekleed wordt. Mad. de Staal toen ultra
sentimenteel ook nog al als liefhebster bekend doch
nog geen sporen dragende van die kracht in denkbeelden
die zij naderhand ten toon spreidde. Hij dineerde dikwijls
met Delille vergelijkt dezen bij Feith, zuiverheid en bevalligheid
doch gene zeer hoge vlugt. Hij reciteerde egter uitmuntend
daar Feith, om dus te spreken, zijn vaersen scandeert.
Zucht van Napoleon ieder altoos iets onaangenaamts te
zeggen. Hij zegt aan de Prof. te Leyden dat alle
regtsgeleerdheid behalve het Code Napoleon dwaasheid was
waarop de oude Prof. van der Keessel zeide, dat hij hem
altijd voor een groot man gehouden had, nu echter zag
dat hij maar een breteur was. Verh. van Schimmel in Concordia
tot verdediging van Machiavel Van Vommer en Viglius Zucherus
van Ayta, etc.
M. 7. Enfin la fameuse réunion chez le grand-oncle Rete-
meyer prévue depuis vingt-cinq années du moins et
provoquée par des épigrammes sans nombre eut lieu. Nous nous
y rendîmes en grande tenue la padrona di casa savait
fort bien prendre le ton qui lui convenait. Outre les
habitués de notre jour de famille, il y eut un M. [onl.]
jeune médecin qu'on dit avoir du talent mais qu'on
trouva qu'il est bien difficile d'avoir des pratiques dans
une ville où il y a une si grande abondance de medicins.
Mlle. Rike soeur de la belle Mad. Houtmann et le jeune
Ebersbach comptant s'embarquer pour les Indes. C'était
donc une société à demi familière et on se connaissait presque
pas d'un autre côté. Il y eut profusion de plats, du bon vin
mais la gaieté bruyante qui accompagne notre jour de famille
manqua. La tante era leggiadria, spirituelle assez mais
cependant ce n'est pas ce que je désirerais dans une femme.
Passe pour tout cela. J'admirai l'instabilité des choses humains
l'oncle Jean, après tant de sermons alla tavola di
sua zia, enfin ecco il mundo.
Avond bij Muller. Heerlijk was de volgende avond dien
wij bij onze goeden Müller doorbragten. Ik vond aldaar Warnes
met zijne jonge vrouw vroeger gouvernante bij Jer. de Vries, wier
uiterlijk zeer voordelig is. Barend hulshof en zijne vrouw een
man van veel leisure en lectuur scherp en snedig in
oordeel, epigrammatisch in zijne antwoorden, en die het
gheen hij leest, zeer goed schijnt te digereeren. De goede Muller
broeder van onzen Samuel, die ook veel gevoel bezit en door
de rampen van eene ongelukkige liefde gefolterd wordt, eindelijk
zijn zuster de vrouw van Robbert op zoo vele wijzen beproefd
en tot een soort van godsdienstige exaltatie gebragt. Het gesprek
na veelvuldige zeer belangrijke onderwerpen aangeraakt te
hebben, kwam op de improvisatie, en ik behandelde eerst
de jagt, vervolgens Schiller. Het laatste viel gelukkig uit.
Muller was verrukt en kon moeilijk zijne aandoeningen
bedwingen. Ja, waarachtig ook hij heeft de behoefte eener
hoge wereld en moet eens ook als christen nog meerder
als thans zijn. Tot herinnering van den alleraangenaamste
avond, stukken en leven van Schiller mij door hem en
zijn broeder ten geschenke gezonden, en het welk met het daar-
bij gevoegde briefje mij steeds aan een van die
alleraangenaamste oogenblikken zal herinneren welke
mij de Improvisatie immer gaf. Er is tog altoos bij
de Duitschers iets dat spoediger tot enthousiasmus
overgaat, doch hunne vereering voor hunne grote
mannen valt, zoo als ik dat uit het leven van Schiller
nog bemerkte spoediger in een soort van idolatrie dan
zulks bij ons geschiedt, waar slechts weinigen gelijk bijv.
Borger en Tollens de afgoden der eeuw genoemd kunnen worden.
Jammer dat Muller dat hartelijke dat verhevene
dat hij in het gewone onderhoud bezit zoo weing
in zijn leerredenen overbrengt waarin altoos eene zekere
eentonigheid heerscht en met de beste inzichten in de wereld
en eenen zeer goede stijl, gene bijzonderheden heerschen die de
aandacht opwekken en naderhand naverteld kunnen worden. Zoodanig
was het geval met de preek die ik Zondag de 10e van
hem over de woorden van Jezus tot Joannis aan het kruis
hoorde. Geheel anders is het met Ter Borg. Ieder keer
dat ik zijn leerrede bijwoon worde ik daardoor meer getroffen.
Zonder in leerstukken te treden, drukt hij zoo volkomen de denkbeelden
van da Costa uit. Zijn leerrede van dezen morgen over de
laatste woorden van Christus aan het kruis waren treffend.
Zijn uitlegging van het Eli Eli sabbachtani was deze dat
Jezus deze aanhaling uit den 22e Psalm slechts gebruikt
had om aantetonen, hoe hoog toen ook de nood bij hem gerezen
was, hoewel ondertusschen de denkbeelden van troost die in denzelfden
psalm heerschen, even levendig bij hem waren. Hij stelt
deze uitroep voor als een bewijs door Jezus gegeven, hoe zeer de
schriften waarmede hij zich, sedert zijne eerste jeugd zoo gemeen
gemaakt had, met zijn geheel aanzijn inééngesmolten was, en
hoe een dergelijke aanhaling aan hem voegde, die reeds
op zijn twaalfde jaar gezegd had dat dit zijne lust was de dingen
van zijn vader te onderzoeken, en die eenige jaren erna, slechts
door de woorden er staat geschreven den Satan voor zich
had afgewezen, treffend waren vooral zijne aanmerkingen
over Het is volbragt hoe alle banden die hem nog aan de
aarde terughielden, eerst moesten wijken, eer hij die woorden kon
uitspreken, hoe dezelven toonden dat de laatste gedachte die
hij op aarde gehad had, het volbrengen van dit grote werk geweest
was. Ook in zijn toespraak waren heerlijke en troostende
denkbeelden en weinig Godsdienstoefeningen heb ik met meer
stichting bijgewoond dan deze.
Genoeglijk was de omgang met Vrienden en Bloedverwanten
en de familledag bij Tijs wierd met meer dan gewone
hartelijkheid gevierd. Ik improviseerde bij gelegenheid
van de eerste verschijning van Josua Bruyn op dezelven. De
goede oom de Clercq nam hartelijk deel in de vreugde, wierd
vooral door dit blijk van opmerkzaamheid getroffen. Weinig
vermoedden wij toen dat wij nog in het einde van dezelfde
week bezorgd over zijnen toestand zijn zouden. De Podagra
waarvan hij sedert lang geenen aanval leed, schijnt zich
op fijnere delen verplaatst te hebben. Ik heb menschen zien
sterven met welken mij heiliger banden zamenvoerden
en egter bekenne ik dat zijn afsterven mij veel, zeer veel
zoude kosten. Wat ook zijne zwakheden zijn mogen zijn
hart is zoo uitmuntend wel geplaatst. Zedert eenigen tijd
waren wij zoo regt genoeglijk, en hartelijk met elkander.
Over de gebeurtenissen van 1820 is nimmer eenige wederzijdsche
klachte onzen lippen ontvloeid. Hij heeft het zoo hartelijk
goed met Mama gemeend, en wij hadden hem in dit
opzigt nog zoo veel te vergelden. Moge de goede God hem
doen herstellen hij de laatste van de broeders
en zusters van onzen goede vader. O ik gevoel thans meer dan
ooit, het geen wij aan onze goede Mama missen. Hoe dikwijls
heb ik reeds naar haar toe willen gaan, om haar het
een of ander medetedeelen. God hoe snel verdwijnen
gehele geslachten op deze aarde, hoe veel ouder voelt men zich
ieder oogenblik, en welke verpligtingen rijzen er niet om
zich voor de toekomst te bereiden, verpligtingen die wij altoos
zoo gebrekkig volvoeren.
Vier avonden bragt ik in den loop dezer beide weken met
da Costa door. In de eerste grammatiseerden wij braaf en
vervolgens begon onze vriend weder wat te aberreeren. Een der
belangrijkste bijzonderheden van dien avond was, dat ik
toen leerde inzien, hoe gelukkig mijn huwelijk was, hoe
de mindere openhartigheid dat meer geretireerde van
mijne vrouw, juist datgene was waarnaar duizenden vergeefs
verlangd hadden en met vernieuwde dankbaarheid keerde ik
te mijnent terug.
Op eenen twede avond waren onze etudiën nog belangrijker. Ik
dwong hem toen bij zijn stuk te blijven en heerlijk waren de
denkbeelden die hij mij toen gaf over de oorsprong der talen. Met
een heerlijk genoegen lazen wij te zamen dat onovertrefbaar
afscheid van Hector en Andromache zeker een der
verhevenste brokken, die de oudheid ons naliet.
Niet minder genoeglijk was de avond toen hij bij ons was,
toen hij met een kalmen maar bezielden blik de schrift opsloeg
en onder anderen het eerste kapittel van Johannes' openbaring met
ons naging. Alles is licht, waar hij de blikken wendt
en zoo hoorde ik nog nimmer over diergelijke onderwerpen spreken.
Eindelijk gisteren gingen wij nog eens den gehelen loop onzer
kennismaking en vriendschap door, van het eerste ogenblik af,
toen ik hem zijne lierzang over het treurspel hoorde voorlezen
tot aan alle die belangrijke gesprekken die wij te zamen hadden
over zoo vele punten van het hoogste belang. En nu bewonderen
wij, die gedurige opklimming, die aaneenschakeling der
gebeurtenissen, en den draad die door alles heen loopt en
alle onze woorden, gesprekken, en ondervindingen als een snoer koralen
aan elkander rijgt daar dit alles toont, dat wat men hier
toeval noemen moge, alles ontwikkeling, alles voorzienigheid
is...
Ik had reeds vroeger eenige woorden nog beloofd over mijne
goede moeder. O mogt het mij gelukken de trekken die mij wegens
haar voor het oog zweven in eenige[?] denkbeelden zamen te vatten in
Waar spreidt zich tog die deugd, in 't vrouwlijk hart ten toon
Dien Gods genade erkent met onverderflijk loon
'T is als het kampend hart steeds met zich zelf te onvrede
Geen zelfvoldoening oogst in 't worstlen hier beneden
En lijdt in 't duisternis maar uitziet naar het licht
En eigen deugd mistrouwt, schoon offer van zijn pligt
Zoo waart gij diezelve vrouw die 'k zints mijn prilste dagen
Die achtbre huwlijks band met zoo veel trouw zag schragen
Van geen gevaren wist waar moederpligt gebood
En smekend om herstel het krankbed nooit ontvlood
Der panden aan uw hart, zoo dierbaar als het leven
Dra zaagt g'er reeds voor u Gods hemel binnenstreven
Ik zag hoe ge een echtgenoot den troost der liefde bood
Tot gij die trouste band gescheurd zaagt door den dood
Ik zag u met Christen moed de kelk der scheiding legen
'K zag u met vertrouwen door geen rampen neergezegen
Tot 't lot des handels ons die schatten had ontroofd
Waarop de stervling steunt, schoon hij aan God gelooft
Nu achtingswaard als vrouw, als moeder eindloos teder
Vond Lina aan uw zij de zorg der moeder weder
Ontzettend zagen we u van 't kinderhart gerukt
Zacht werd het spook des doods op uw gelaat gedrukt.
Gezegend blijft gij ons. Nu ziet gij 't al verdreven
Die twijfel door 't verstand vaak nog in 't hart gedreven
Thans dringt de zekerheid van geestlijk aanzijn door
O geev des hemels gunst der kinderen beê gehoor
Dan treed uw beeld en dat van den geliefden vader
Ons in de laatste stond in vollen luister nader
En voer ons naar het huis door Jezus ons bereid
Daar waar aanbidding heerscht geloof, en eeuwigheid.
Maart 31 Met regt veel genoegen ja met dank-
baarheid en verrukking, woonde ik heden het Avondmaal
bij. Onze voorbereiding was nimmer zoo treffend. Zoo
ten eersten, door eene Leerrede van Ter Borg Kinderkens
blijft dan in hem waarin hij zoo uitmuntend de noodzakelijk-
heid uiteenzette om indien wij in hem blijven wilden
alle zaken te beschouwen als behorende tot het huis onzes
vaders. Voorts een bezoek van da Costa. Hij was
helder, liefderijk, zoodanig, als ik hem zoo gaarne zie.
Hij sprak over de Hozanna's eindelijk over het doel
van het Avondmaal, en stelde meer daar in dan wij
gewoonlijk plagten. Met hartelijke deelneming begaven
wij ons tot deze plegtigheid, geschikt om ons naar
ligchaam en ziel te versterken. Moeilijk is het den
juisten indruk, van die plegtigheid uit elkander
te zetten, doch ik dank God dat hij mij dezelve
zoodanig deed beleven. Mogt al dat goede dat ik
heden voorgenomen heb, zich met gods hulp bevestigen,
mogt vooral het beeld van Christus levendig in mij
blijven, mogt ik in alle daden denken hoe weinig ik
zijne liefde waardig ben, wanneer ik niet wel
handel, hoe laag het is te zondigen als de zonde
zulke onmiskenbare, noodzakelijke gevolgen met zich
voert. God nimmer heb ik dit alles zoo als thans
ingezien. Mogt dan toch zulks levendig in mijne ziel
blijven Mogt ik afnemen in hoogmoed en eigenwaan
maar vooral toenemen in onwrikbaar geloof in U
en in Uw Christendom. Ik bid hierin van harte uwen
almagtigen bijstand af.
Deze week bragt niet veel belangrijks voort. Ik
zocht zoo veel mogelijk de heerlijke beelden van Zondag
mij voor oogen te houden, het geen nu meer dan minder
gelukte doch ik voel mij nu weder met nieuwen moed
bezield. De Leerrede van ter Borg op den eerste Paaschavond
was weder uitmuntend. Hij beschouwde de verschijning
van Jezus aan Maria, als de ontwikkeling van de heerlijkheid
die buiten de aarde is, waardoor ten 1 hoge vreugde verspreid
en alles wat donker in het leven van Jezus was opgehelderd
wierd, ten 2 licht over de graven onzer geliefden oprees en eindelijk
eene vrolijke en blijmoedige zekerheid over onzen wandel verbreid
wierd.
Verder waren er nog al bezigheden van meer of min aangename
aart, nu de waarneming van het Presidium voor de eerste
maal, dan het trekken met Huidekoper, lang de huizen der
zonen van Menno ter verzameling der liefdegaven, eindelijk het
zwoegen over de rampvolle balance van 1820. De zaak [onl.]
eenig andere omstandigheden gaven mij weder oogenblikken van aller-
onaangenaamst gevoel doch God kan kracht en troost geven.
Een avond bij da Costa was weder heerlijk schoon hij niet
zoo goed gestemd was als de avond bij ons. Eene met Claude
leerde mij dezen zoo geheel waardeeren als ook alles wat
hij voor mij is. Tot diep in de nacht duurde het aller-
aangenaamst gesprek door. Zoo iets zoo getuigt het briefje
van hem ontvangen, van de uitmuntendheid van zijn hart.
Een groot pranzo bij H. en M. mislukte eenigzins. Tanta R.
kan mij maar niet bevallen. Men vond mij niet vrolijk
genoeg, ik Henry wat piquant. En nu met moed weder verder
wij hadden heerlijke huislijke avondjes. Lina was
allerliefst.
Maandag 8 2e Paaschdag. Eine der angenehmste
kleine Freundschaftsfeste welche wir seit lange feyerten.
Claude hatte eine Paté Pauly einige Flaschen Wein mitgebracht.
Auch Henry und seine Frau, waren dort. Das Discours war recht
unterhaltend und angenehm ohne so ganz im tollen zu fallen.
Auf einmahl erschien Da Costa unerwartet und dessen ankunft
war in vielen Hinsichten merkwürdig. Nu moest hij ook
aanzitten, ook een glas lafette met ons drinken en men begon over
allerlei zaken te redeneren. Pauly maakte caricaturen en liet de
zaak lopen. Claude hield stand maar kon toen men op het denkbeeld
van taal, van gevoel, en van zoo vele zaken, die mij nu reeds geheel
duidelijk zijn, aankwam niet veel antwoorden. Da Costa las
zijn Gevoel voor en vervolgens op verzoek van Claude zijn Israel. Dit
was Merkwaardig. Margo was getroffen. Mimi zeide 'T is een
engel van een Joodje, doch toen hij het Israel voorlas zeide zij
Nu dat is te akelig dat kan ik niet met genoegen horen
daarop doelende dat da Costa een vreemdeling in de waarheden van
het Christendom was. Ik zocht haar deswegen gerust te stellen.
Ik improviseerde op de bel van Gerrit en kwam op dezen hetgeen
natuurlijk mij verder bragt dan ik wenschte en voor de
goede Henry en Mimi al te aandoenlijk wierd. Da Costa zeide mij
naderhand dat dit het minste was hetgeen hij sints lang van
mij hoorde. Zoo gaat het altijd als ik personeele onderwerpen behandel.
Het was Zonderling hoe toch allen voor da Costa een groten
eerbied hebben. Zijn Character verdient zulks zoo geheel, en hij
is wezentlijk in gezelschap zoo beminlijk, weet ieder zoo
wel t'intrigeren, door op te nemen hetgeen in waarheid in
hunne uitdrukkingen ligt, en vleide zelfs de eigenliefde v. Pauly
eerst wegens zijne Caricaturen, naderhand wegens zijne [onl.]
dit had da costa egter beter kunnen opnemen.
Dingsdag 9. S'avonds souper bij Abrah. en A. Fock met de
famille Sindrau[?] Ziedaar nu een man van eenen geheel
verschillenden stempel dan onze gewone kring. Zoo echt Amsterdams
luidruchtig, doch vriendschappelijk. Hij had gewenscht mij te zien.
Nu dit was natuurlijk al een goede recommandatie. Wegens
de vroegere geschiedenis v. Amsterdam geloof ik dat hij veel
belangrijks weet. Hij heeft veel ondervinding v. Practijk
zoo het schijnt ofschoon misschien niet de wijsgerige blik wegens
denzelven. Ik improviseerde over de Nederlandsche Vrouwen en
het heilig Verbond het laatste vooral goed. Doch eerst moet dit
bekend zijn, dan eerst kan men het als middel gebruiken
daarmede iets te werken.
Woensdag 10 Eene bijeenkomst bij Grootv. Retemeijer die nog
al tamelijk gelukkig uitviel waarin Jan ons zijne geliefde voor
het eerst te zijnent presenteerde. Jan is een allerheerlijke beste
jongen maar te openhartig en die als het kind van Horatius
dat het geen het zelve den eenen dag verkiest op den anderen
dag weder verwerpt. Zijn Meisje is lief staat egter niet na
mijn inzien op de hoogte van de drie boissevaintjes. Wij hadden
eenen genoeglijken middag, vrolijk zonder dat al te luidruchtige
dat dikwijls bij het nadenken zoo geheel aangenaam niet is.
Requête concernant les grains. Déjà longtems et je crois en avoir
noté qq. chose j'avais été occupé avec Mess. A. Willink, D. Rahusen
et Schluiter une mémoire pour prouver au roi s'il était possible
toutes les suites fatales qui pourraient résulter d'un décret
quelconque qui tendrait à gêner la libre accumulation et importation
des Grains. J'avais admiré la sagacité du premier le bon
sens du second de mes collaborateurs et je m'étais bien souvent
impatienté des longueurs sans fin du dernier. Nous avions
d'abord gardé notre manuscript pour nous, dans la conviction
que nous avions, que le roi partageait entièrement nos
principes, et que s'il avait mis cette affaire dans les
mains d'une Commission, ce n'avait été que pour la soustraire
aux délibérations des états Généraux 2 chambre. Cependant après avoir
lu la nouvelle que le Roi viendrait ici, nous résolûmes d'après
les avis de M. Roell président de la Commission et surtout de M. Boetzelaar
de nous adresser à lui. Nous convoquâmes donc les négocians au
Denh. et en effet cette assemblée présidée par M. Willink eut les
résultats les plus unanimes. Personne ne s'opposa à nos idées, deux
petits négocians du marché furent les seuls qui crurent que la
Signature nuisait à leurs intérêts. Hooy refusa de signer par le
motif de Philantropie mal entendue, croyait qu'on ne pouvait refuser
du secours aux laboureurs et ne jugeant pas que le commerce
avait souffert bien davantage. Le projet fut d'ailleurs adopté
unanimement et signé par environ 70 personnes et qui plus
est, cette mémoire dont je n'avais rien attendu me procura
à la bourse une réputation très flatteuse et ce que je n'avais cru
n'être rien sous le rapport littéraire eut peut-être plus d'effect
qu'aucune autre production. Voilà les chemins de Dieu. Puisse-
je seulement me rendre digne de ses bienfaits infinis. Nommé
avec la commission chargée de présenter cette requête au roi, nous nous
rendîmes [onl.] pour la première fois à l'audience et pénétrâmes enfin.
Le roi nous accueillit avec plus de bonté que de majesté. Il
a quelque chose de prévenant qui nous enhardit, mais rien d'élevé
dans la physionomie. Il nous dit plusieurs choses qui prouvaient
qu'ils s'était beaucoup informé de l'affaire mais qu'il ne comprenait
pas encore assez où le noeud nous tenait[?]. On lui avait dit
d'un côté que l'on faisait des expéditions pour le Portugal de
l'autre que des bateaux de grains étrangers avaient passé
la Meuse ce qui n'étaient tous deux que des exceptions et
prouvaient tout aussi peu pour la grande chose l'un que
l'autre. Nous eûmes la satisfaction de voir notre maxime
approuvée par les uns et les autres, blâmé par peu et
nous espérons que le roi restera dans les bons principes.
Handel Deze geeft mij tegenwoordig bijzonder veel werkzaamheid
en rozen in zoo verre, als te vredenheid van onze Correspondenten en
vermeerdering van affaires zulks doen kunnen doch ontzettend is
van de andere zijde die gedurige daling en dat weinige uitzicht
op een eindelijke beterschap, niettegenstaande de Speculanten
elkander gedurig voedden met de hoop in eenen oorlog in het
zuiden, doch het schijnt juist niet dat de Pruissen[?] zich
verhaasten de Donau over te trekken en schijnen dezelve in en
om de Proet te blijven. Welke de gevolgen van te sterk opgehoopte
toevoeren in deze lente, van de gedurige westenwind etc. waren
is in mijne berigten van deze maanden te zien. Ook ontbrak het
niet aan angsten; doch God geeft kracht.
Een alleronaangenaamste gebeurtenis welke de bezwaren
van de handel sterk vermeerderde was het inzinken van het
O. I. huis voor enige jaren door Cruys & C. gekocht en geheel
met graan belegd. Aan de beurs werd er Zaturdag de 13 over
gesproken en reeds des avonds was het gebouw in elkander
gestort. Op de volgende ochtend viel de muur van het midden-
gedeelte en de toren ook in elkander. Slechts een man
bezweek er onder de puinhopen dat een allerbeklaaglijkst gezigt
opleverde. De schade werd op Ca. f 300.000. getaxeerd. Groot
was de ontsteltenis, groot de gelegenheid tot onaangenaamheden
de vermoedens etc. doch alles liep nog vrij rustig af, daar
er nog op denzelfden dag een Commissie benoemd wierd om
met de genen welke de koning door de Heeren Bendt en Wilson
deswegens verwittigd, daartoe had benoemd, de nodige maatregelen
te nemen. De tweede helft van het gebouw schijnt nog rustig
te blijven staan en reeds is het grootste gedeelte van de granen
afgedragen geworden, doch er is nu weder zolderruimte
vereischt geworden en aan bemoeiingen en zorgen is er voor velen geen
einde en waar zich twee menschen ontmoetten gedurende deze week
spraken zij over het Oostindisch huis.
Een alleraangenamste avond bragt ik met mijn vrouw bij
da Costa door. Wij wierden hartelijk ontfangen. Zes uren waren
in een oogenblik voorbij gevlogen. Homerus, Grammatica, en tevens
Letterkunde. Zijne hymne op de voorzienigheid misschien iets
te metaphysisch, mijn improvisatie over Geloof, hoop en liefde en
deze vooral. Lang zoude mijne optekening worden wilde ik over
alles uitweiden. Hij is een best waaracht heerlijk mensch. Die
harde onverdraagzame trek wilde ik er gaarne uit hebben doch
ook die is zeer zeker nodig, om den gehelen da Costa uittemaken.
De Maatschappij eindigde hare zittingen op eene luisterrijke wijze
Maurits Cornelis zeide eenige kleinigheden op, juist niet van bijzonder
belang; de Ode aan Graphuis over Montigni. Barend Klijn. Zijn vaers
aan Keizer, zijn vader op zijn verjaardag. Voorts op de stads scholen.
waar indedaad veel goeds in was. Is dat nu dat stuk tegen
Bilderdijk. Ja beste man, ik wil ook, zoo gaarne vrede en eendragt, doch
laten wij geen tweespalt zaaien, denkende tweespalt te vermijden.
Loots gaf eene mijmering. Nu dat was dan ook indedaad mijmeren
heerlijke beelden maar volstrekt geen eenheid, geen punt van
vereeniging van denkbeelden. Op het diner ging het ook levendig toe.
Tollens wierd in het vaers van een ongenoemden gehekeld. Loots zong
de vrouwen en de kaas. V. Dam v. Isselt regt door zee. 'S Gravenweert
scheen opgeruimder dan voorheen. Ko Bruin verhaalde Phaetis val.
Door een toevallige afspraak met J. v. O. Bruyn geraakte
ik aan het improviseeren. Beste goede Moeder had gij dit mogen
bijwonen. Nu, moge ik het eens in den hemel voor U doen.
Onder de door de dames opgegeven sujetten waren er ongelukkig
De verrassing, de edelmoedige. Gelukkig trok ik, de dood v. Socrates,
en de Vaderlandsliefde, die het mij nog al gelukte te verbinden.
Het begin was zeer goed. Naderhand mijn lierzang juist om dat
hij weder met een te practisch but was minder dan gewoonlijk
de laatste regel rijmde niet hetgeen door weinigen gemerkt werd. Van
Hall lette op dat ik 25 Minuten sprak over 400 Regels Bedaarder
deed ik het nooit doch de Catheder is egter geen geschikte plaats.
Montigni. Veel droefheid en onaangenaamheid in het letterkundige
is er verwekt door een dikke Recensie van de Montigni à 36 st. door
Olivier v. Schilperoort uitgegeven. Er is wel is waar veel waars in
doch ook regt vele spitsvondigheden, speldeprikkingen en verder alles
op de hatelijkste wijze bijeengezocht wat Klijns Character zelve
konde aanranden. Sommige uitdrukkingen zijn hatelijk en zelden zag
ik iets waar meerdere hevigheid en bitterheid in doorstraalt. Velen
hebben de Montigni niet met die hoge bewondering gezien, doch
de achting voor het character van den auteur, het genoegen een
Nederlandsch Succès te zien, deden hem, dit alles met regt veel
genoegen bijwonen. Ik heb het stuk met genoegen gezien en de
twee laatste actes met aandoening gelezen. Het character van
Filips en het toneel van de herkenning heeft niemand veel
genoegen verschaft. Doch nu komt alles op partijzucht
los en die in den Montigni niet aanbidt wordt Domper die hetzelve
schoon vindt, Jacobijn. Een bewijs hoeverre deze
partijdweperij met name gaat is dat de Hr. Dam v. Isselt die
anders een indedaad belangrijk mensch schijnt te zijn in zijn
vaers regt door zee Oldenbarneveld, de Groot, en het edel broederpaar
de Witt aanriep als voorbeelden die wij daarin volgen moeten. Dit
wierd geapplaudisseerd. Men kan het Bilderdijk toch niet kwalijk
nemen als hij zulke applaudisseurs veracht. Ik leerde
kennen den Heer Zillesen Rector, een alleszins droog mensch die
misschien veel kundigheden bezit doch Horatius dunkt mij nooit
voelen kan. Voorts in Doctrina een Heer Van Es die zeer
op ene improvisatie belust was. Gerrit v. Lennep de broeder van
Ruters[?] die ook de Improvisatie zeer wilde en dien ik beloofde, dat
ik in den Haag eens voor hem improviseeren zoude. Prof. Simons had zich dan
maar het meest verwonderd hoe ik van Alexandrijn tot lierzang
kon overstappen. En deze is dichter. De goede Muller is tot
mijn hartelijke blijdschap hersteld. Wij zijn het over zoo vele
punten eens, maar hij ziet dan nog maar altijd die school v. Bilderdijk
aan als menschen met dolken gewapend, om al het goede en
schone op de wereld uitteroeijen.
Je goûtai un plaisir classique par les deux représenta-
tions de Victor aux quelles j'assistai celles de Zaïre et de
Britannicus. Victor possède une belle taille un extérieur
noble et une voix heureuse. Mad. d. Sainville qu'il
avait amené est très faible. Quel plaisir que cela
de voir bien représenter une tragédie française. En général
Zaïre est plus calculée par l'effet et laisse une
impression bien plus agréable que celle de Britannicus
mais quelle différence des vers de Racine à ceux
de Voltaire. Lui sacrifie tout aux grandes parties
l'autre ne néglige rien, il est parfait fini et rien n'est
plus vrai que la réponse que fit Voltaire lorsqu'on
lui demanda un commentaire sur Racine. Il n'y
aurait qu'à mettre au dessous de chaque page beau
pathétique admirable. Victor eut des momens superbes tant
comme Orosmane que comme Néron, mais n'ayant pas
vu d'autres grands acteurs dans ces rôles, il me serait
difficile de faire une comparaison.
Au reste che nuove. L'oncle Jean est plus amoureux que
jamais et Ida Wiselius paraît être enfin la belle devant
laquelle il va amener pavillon. La dissertation du
jeune Hogendorp fait beaucoup d'époque. Van Kampen l'a
attaquée dans les Letteroefeningen. On la défend dans
l'Adoutente blad. Les guérisons de Van der Lee à
Delft et Rotterdam, par le magnétisme sont en effet très
remarquables. Hogendorp l'aîné, qui à ce que da Costa me
dit et d'après les lettres, n'est aucunement enthousiaste,
en a vu des choses tout à fait étonnantes. Il y a encore
beaucoup à penser à ce sujet. Les Grains vont de
mal en pire. Reijphuis demande des loix prohibitives
avec toute la Belgique.
∙[leeg]
Memoires 1822
da Costa (Letterkundige Omgang)
April 27 Reeds was hij van Leyden en den Haag teruggekeerd, en
egter had ik nog gene gelegenheid gehad hem te zien. Hoewel
in de zelfde stad wonende, moesten er vijf dagen verlopen eer ik
eindelijk naar hem, nog eenen uitstap konde wagen. Ik vond hem
op zijne kamer bij zijne planken met Classieken en er was zoo veel
medetedelen dat wij spoedig aan den gang geraakten. De hoofdzaak
was nu Montigni. Da Costa vond in Schilperoort bijzonder veel
waars, respecteerde Klijn's character, doch was reeds à priori ingenomen
tegen het algemene Verdammungs Urtheil ,dat nu over den
man werd uitgesproken, die misschien door armoed plagerijen tot
die dronkenschap waarvan men hem beschuldigde, gebragt was
geworden. Olivier van Schilperoort is iemand wiens ouders voor de
Zaak van het huis v. Oranje geleden hebben. Dac. had een brief
van Bilderdijk aan hem overgebragt en dezen man toen zoo fatsoenlijk
gevonden, als moogelijk, ja hij had de denkbeelden die hij hem wegens
de geschiedenis gaf, bewonderd... Hij zag zoo in de opgeruidheden
tegen dien man, een werk der zoogenoemde liberale fractie, gaf zich
aan zijn gehele impetuositeit over, en wierd van oogenblik tot oogenblik
meer geanimeerd. Naderhand daar ik niet tegen sprak, maar hem
weder tot eenige algemeene begrippen terug bragt stemde hij mij
alleen toe, dat hij mischien te hard te phariseewsch geweest was
en nu eens de [onl.] er af was, volgden de hartelijkste uitboezemingen
der Vriendschap.
Den volgende dag kwam hij bij ons en nu ontwikkelde zich weder eene
menigte van ideën die uitmuntend waren. Jammer dat deze man geene
kracht van doorzetten heeft wat zoude hij niet kunnen worden.
Zoodra wij bij elkander komen, is hij droefgeestig doch langzamerhand
word hij meer bezield en eindelijk als wij uit elkander gaan
is hij zoo kinderlijk naief, kan plaisanterien allerbest zelfs op
zijn meest behartigde Systema's verdragen.
De Kain vanLord Byron. Dezen te lezen was het grote
doel van onze bijeenkomst op dien dag, want hierin ligt
oneindig veel merkwaardigs. Tot nu toe moge Lord Byron den
geest des Kwaads hebben doen rondwaren als een brieschende
leeuw, hier verschijnt hij als Geest des Kwaads zelve, niet
meer onder den form van Manfred of Juan. Als godlasteraar
treed hij op, maar niet, als de sophistische Materialist der
18de eeuw, nee hij is te groot van genie om geene onstoffelijke
wereld te erkennen, doch in deze ontwaart hij God doch vloekt
hem. Het is de Engel des Kwaads, niets ontbreekt hem. Genie,
schoonheid, kracht, alleen geloof. Wie den Kain leest moet
daarin eenen Satanischen geest erkennen, den bittersten
spot met de heerlijkste poezy vereenigd. Het is de onbuigbaarste
trotsheid die zich in alles uitdrukt, die zucht onsterflijk te
willen zijn te willen weten doorgronden doch zonder God, eindelijk
zich buiten het rijk van dezen te stellen en van daar het
heelal te beschouwen. Nog groter als dichter wordt Byron
daardoor in onze oogen doch ook groter als duivel. Alle de
andere scheppingen van zijn genie zijn nog flauw bij deze.
Zwak zijn zijn Adahs en Abels, het goede kan hij niet schilderen
doch hoe meer alles duister wordt, des te hoger klapt hij de wieken
en zich verdiepende in de volkomenheid des Kwaads schijnt
hij daar in zijn element te leven en te zweven. Merkwaardig
is zijne verschijning eene van die gene waardoor de 19de
eeuw zulk eenen gehele anderen vorm dan de 18de aanneemt
en waarvan God ons eens de oplossing zal geven. Het
denkbeeld van als dichter te heerschen is even zeer in ieder
regel al bij Bilderdijk te vinden, en de trots van den Engelschen pair, de
moed van den afstammeling der Byrons, de coquetteri van den wellusteling
schitteren nu en dan, in de woorden des Satans.
Door de lectuur v. Byron en het lezen van Hahnde Magia
heeft daC. zich zijn stelsel ontrent den Satan en zijnen
invloed gevormd. Volgens hem is dit alleen de uitlegging van
het Kwade, dat nimmer van God die oneindig goed
is, kan komen indien hij daartoe niet een intermediair
gebruikt. Van hier dat hij hier in de wereld door zijn invloed
het Kwade bestrijdt, zich om dus te spreken met den geest des
kwaads gelijkstelt maar in de hogere spheer zich natuurlijk oneindig
boven hem verheft dewijl deze daar geheel verdwijnt. De ontkenning
van dat laatste grondbeginsel bragt het Manicheismus
voort. Op deze wijze is ook de Verzoeking v. Christus uit te leggen.
God was mensch geworden en derhalve voor verzoeking vatbaar.
Melchizedek Dacosta bij Bilderdijk zijnde met eenen deensch baron
en verhalende dat zijn vader gestorven was, antwoord
deze hem door de aanhaling van den text, dat hij gelijk Melchizedek
was, waarop dac. gaat nadenken. Wat toch die Melchizedek
was zonder vader, zonder moeder, de texten vergelijkt, en nu terstond
geinspireerd wordt door de Gedachte dat Melchizedek de Christus
geweest is. Wanneer men in dien zin den brief der Hebreeuwen
7. v. 1 en 2 leest kan men dit bijna niet anders expliceeren en
men vindt in Genesis gene aanduiding dat Melchizedek een
mensch was. Hij verschijnt aldaar op eens, brengt voort brood
en wijn en zegent Abraham. Doch de twee vaerzen in den
brief aan den Hebreens zijn zoo duidelijk dat er dan volstrekt
gene uitlegging meer bij behoort dewijl hier zijn naam
uit elkander gezet wordt en er nimmer een stad bestaan
heeft die Salem genoemd wierd. Hoe staat die gebeurtenis
dan niet gelijk met die van den Engel die Jacob deed worstelen.
Cabbala De man die dacosta's boeken helpt schikken is de
zoon van eenen in de schriften zeer ervarene Jood. Deze had den
gehelen bijbel uitgerekend en vond door de getallen die
daarvan kwamen de eenduidigste combinatien. Zoo bragt hij
bijv. uit dit vaers uit de Psalmen deAarde schudde en beefde
het jaargetal uit, waarin Lisbon door eene
aardbeving verwoest wierd. Op een diergelijke wijze voorzeide
hij een gebeurtenis van den Amerikaanschen oorlog: Dit is
ergens officieel aangetekend, en zal ik hier nog eens
op terug komen. Dit is hier alleen als data zonder daarvan
te bepalen, of ik aan deze Combinatien geloof of niet. Dit
alleen blijft bij mij zeker dat in deze eeuw het geloof en
de Convictien bij diegenen die geloven groter, de afscheiding
intusschen bij de anderen groter zal worden. Eene grotere gaping
zal er tusschen ligt en duisternis ontstaan.
Zoo vloeide onze avond in de genoeglijkste en treffendste
gesprekken henen. Da Costas christendom begint meer en meer
noodzaaklijk naar buiten te werken, en reeds zijn er eenige
deelgenoten meer van zijne Confessie. Zonderling is het hoe
hij zoo geheel met Paulus symphatizeert. Datzelfde vuur
die zelfde hardheid nu en dan. Iemand had aan Capadose
geschreven dat Da Costa over eene zekere zaak inligting kon
geven, indien egter de Heer da Costa, nog iets voor Christenen
over heeft. Die antwoord daarop gepiqueerd eenigzints, waarop die
man meer daarin ziende als de andere gemeend had er in
te stellen, zegt dat hij hoopt de tijd nog eens zal komen
waarin hij hem zijnen heiland zal zien aanbidden. Nu
antwoord C. wij zijn Christen. Op deze wijze kan de gehele
zaak niet lang meer een geheim blijven.
Moogelijkheid volgens daC. om met de menschen om te
gaan, wanneer men slechts het standpunt aanneemt waar
men het met hem éens is, en dat is men met ieder
tot op eene zekere hoogte.
Er bestaat gene liefde volg. daC. zonder regtvaardigheid
en deze is onze eerste pligt jegens de menschen.
April 30. Een allergenoeglijkste avond bij da Costa, hij
was indedaad in eene regt goede stemming. Hij begon met
mij zijne hymne op de Voorzienigheid voor te lezen, indedaad
een zeer hoogestemd vers, waarin egter niet een zoodanig leven
van Versificatie zit als in de Inleiding zijner Hymne. Zijn
project de bultige bergen te laten staan en in plaats van dat
Lord Byron bij de hand te nemen, brokken uit deszelfs gesprek
tusschen Kain en Lucifer uit de Hades te nemen en deze te doen
beantwoorden door het koor der Engelen dat onzichtbaar om hem
zweeft. Michael wil den Godslasteraar verpletten Gabriel weerhoudt
hem door het denkbeeld dat ook in Gods rijk het kwade tot
goede oogmerken dient en Rafael wil dan tenminste deze waarheid
aan den gevallene verkondigen. Idee een vers op Lord Byron
te maken in den bundel en explicatie te geven in een voorberigt wegens
dit vaers, de voorzienigheid, en de togt na Babel. Denkbeeld van Drieeenheid
in alles wat wij aanschouwen, opklimming in de taal. Deze ontstaat
zoo zeer uit de zucht om door klanken af te beelden, en ten twede wordt
zij door het gevoel van harmonie geleid. Dit gevoel was zoo duidelijk
bij de oostersche volkeren en in hunne talen. Een sprank daarvan
blinkt voor ons in het Grieksch dat voor ons Oostersch is. Bij de Hebreen
zijn er maar drie letters die alles den toon geven, alles de uitdrukking
der pronomina van het werkwoord, wierd in het grondwoord gebragt en
was dit nu te moeilijk om uittespreken geworden, zoo nam men het
woord in eenen greep op, en van daar de noodzakelijkheid van dit gevoel
van welluidendheid te bezitten om het Hebreeuwsch zonder punten te leeren lezen.
Hypothèse dat wel is waar de geestelijkheid in de midden eeuwen het
lezen van den gehelen bijbel niet aan zijne leken toestond maar dezelven
de kracht daarvan in woorden, spreekwijzen, taal, kunst en feesten weder
teruggaf. Overblijfsels in de taal van het N.T. in onze uitdrukkin-
gen en in onze spreekwijzen. Bewijzen dat de taal gene Conventie is
wanneer men in de metaphysische afleiding van de woorden waarheden
vindt, die eerst naderhand ontdekt of meer aan het licht zijn gebragt.
Lugt is gene ruimte, maar volgens de ontdekkingen der nieuweren
een vloeistof gelijk het water. Voor beide gebruikt de grieksche
taal de [onl.]. π die een zekere soort van drukking kentekent
doch met de A. die nog zwaarder drukt, en een kenteken van
volheid lompheid is wordt het teken van het doorklieven in het
water dewijl de ademhaling die de lucht doorklieft met de
verbindende V. het [grieks] wordt. De Ioniërs minden zelfs deze
v. niet daar hij voor hen de woorden nog te veel verbond.
Zoo ligt er bv. zelfs in de namen der Bijbelsche Personen en
propheten daar zij dezen naam ontfingen in oogenblikken waarin
hun levenslot nog geenzints vooruitgezien kon worden. Zoo was David
de geliefde Salomo de Vredevorst. Adam [onl.] van de a als
het eerste geluid, vooral het kenteken der adspiratie der ademhaling
en adamo aarde. Het is natuurlijk dat de taal van Adam de
volmaakste de eerste de eenvoudigste tegelijk poezy en muziek geweest
is. Eerst na den val ging de scheiding voort van alle eigenschappen doch
tevens met de verbastering leefde er een zucht naar herstel. Dus
ontstond poezy, maar die nu niet meer met het gewone leven
instemde hoe meer men terugging hoe meer poezy en proza zich
geheel afscheidden en de eerste op het laatst geheel vreemd wierd.
Bij de oudste schrijvers vindt men de poezy het minst door
Metrum van de proza afgescheiden, de poezy het meest door
Melodie naar de poezy gelijkende. Men moest dus weder
een muzyk en poezy scheppen, doch deze alle zoo genoemde uitvindingen
waren slechts hervindingen flaauwe afschaduwingen van het vroegere.
Zelfs de dans behoorde hiertoe. Wat toch is het doel van den
dans (nog in Walzen) de slingerende beweging om op allerhande wijzen
door elkander heen te draaien te springen en ondertusschen orde te
observeren. Dit ook is niet anders dan eene herinnering aan
den ouden dans aan de navolging van den dans der Sferen of leer
zoo als men thans zoude zeggen van het zonnestelsel. God heeft zich
aan gene wetten van aantrekkingen gebonden maar ieder planeet heeft
zijn Engel die denzelve dwars door de onmeetlijkheid der ruimte
geleid en als deze hunne verschillende tonen aanheffen klinkt de
harmonie des Oneindigen door het ruim der Schepping henen.
Adam liep niet noch danste zoo als wij dat thans zouden
verstaan, maar zijn loop was een behaaglijk zweven, met eenen
bekorelijke zwaai, ontrukte hij de vrucht aan de bomen zijne welluidende
taal was niet spreken niet zingen maar beide slechts toen toen
men dit alles begon te onderscheiden toen lopen en danssen, spreken en
zingen verscheiden wierden, toen was de ware zang, de ware dans
verloren gegaan. Gelijk men in het geslacht der woorden kan
opklimmen, en hunne verschillende tekortschietingen opmerken zoo zoude
men dit ware ons de geschiedenis der menschen bekend hunne
verschillende afstammingen na kunnen gaan, zoo verheugen zich
thans misschien Vaders die hun kinderen naar de loop van
eeuwen, weder tot elkander zien komen, elkander zien ondersteunen
of redden. Zoo verklaarden zich misschien eens daaruit affiniteiten
en vriendschap die wij thans toevallig noemen. Het menschdom van
God afgevallen door de H. Geest tot den Zoon door dezen weder
tot den vader gevoerd, het menschdom uitgaande en weder terugkerende
tot God, zie daar de grote tragedie der Epen des heelals.
Mannen van Genie als Byron en Bilderdijk eigentlijk geen voorbeelden
ter navolging maar meestal dichters in den tweden rang doch
deze volmaakt in hun Soort, zoo als Vergilius en Boileau geschikt om
navolgers te verwekken. Plan v. da Costa om de kerkelijke gesch.
van Hamelsveld te lezen om eene rei van hymnen op alle
de eigenschappen van Christus als het woord het licht te maken
en dan tot een geheel te vormen. Lezing van eenen hebreeuwsche
psalm. Jehovah vooral door Adounai geremplaceerd. De Psalmen
eigentlijk beurtzangen waar de twede refrein altijd nog op de
eerste zoekt te [onl.] of eene bijzonderheid aantevoeren
die door de eerste vergeten was. Na alle deze allergenoeglijkste
poetische Conversatie volgde een prozaïsch ongeluk aan den
brom die ons afhaalde overgekomen. Dacosta torschte als een
Atlas en na een uur wurmens[?] wierd eindelijk de zaak
door de hulp van twee wachters beslist, de eerste goede daad die
ik ooit ten nutte der menscheid door wachters zag verrichten.
Meij 4. Op eens na dat wij gereed waren ter wandeling bij den
helderen hemel, en de warme Meijlucht stond da Costa voor ons
met een verheugd gelaat, en de Lierzang Hymne of zoo als
men dat noemen moog, aan de Voorzienigheid in den zak. Hij las
mij dit stuk voor die heerlijke ontwikkeling van eenige
denkbeelden in de voorgaande regels geuit. Na nog eerst de inleiding
in Proza gehad hebben is het zoo duidelijk, doch velen zullen
zeggen het is mij te hoog menende eigentlijk te laag en
dan het boek met een schamperen lach nederleggen. Hij is vol van
Lord Byron en dezen vindt hij indedaad eenen waardigen
kampvechter. Deze wekt zijn geest op en noopt hem tot den
groten en heiligen strijd. In hem vindt hij den Chaos van grootheid
wellust gevoel Atheïsmus Materialismus Atheismus[?] waarin de
man schittert groot in goed en kwaad, maar egter altoos Byron.
Da Costa is nu bezig Hamelsveld Kerkelijke Geschiedenis bij toeval
op een stalletje gekogt, en waarin hij vele sporen vindt waarop
hij nader door moet denken. Wij wandelden met hem verder
op en hadden een allergenoeglijkst onderhoud. Mijne vrouw
zamelde van Mev. da Costa nog eenige Anecdotes wegens hunne
vrijerij die nog al zonderling waren, hoe zij op eene partij van
jongelieden zich eenigzints stuursch tegen hem getoond had
en hij haar toen gezegd had, Ja gij mogt u tegen mij houden
zoo als gij wilt, gij moet tog eens de mijne worden. Deze
woorden die haar gefrappeerd hadden, daar hij haar reeds toen
bijzonder beviel, had zij op een stukje papier geschreven
en dit verloor zij eens op eenen avond bij da Costa, was zeer
verlegen het niet weder te kunnen vinden en wierd kort naderhand
in een gezelschap door hem eens even buiten geroepen toen
hij zich geheel onverwacht aan haar declareerde. Zij is indedaad
een lieve vrouw en was indien zij iets meer [onl. Gotisch]
was volmaakt geschikt zijne levensgezellin te wezen.
DC. 3 Tweemaal waren wij in deze week te zamen, beide keren
egter op geheel eene andere wijze dan gewoonlijk. Eerst had de
afgesproken bijeenkomst met H. en M. plaats, ook door Cap. en Henr. Belmonte
bijgewoond. Da Costa was genoeglijk, hij las zijne heerlijke hymne
over de voorzienigheid die ook alle de aanwezigen electriseerde. Ons
onderhoud was natuurlijk meer gewoon doch de bijeenkomst was
genoeglijk. Zaturdags kwam dC. bij mij, en vond aldaar Claude. Nu
volgde een allerbelangrijkst onderhoud, waarbij ik het meest bijna
stilzweeg, alleen uit het genoegen om den kampstrijd te aanschouwen
deze worsteling van denkbeelden en tevens dat gedurig zich herkennen
in een hoger standpunt boven de beide geschilpunten verheven. Het
doorzigt v. Claude heb ik toen zoo geheel anders herkend, en in beiden
die kracht bewonderd zich in de tegenovergestelde partij te verplaatzen
en dan de argumenten van beide kanten te ontleden. Zij waren volstrekt
aan elkander gewaagd hoe zeer da Costa zich gerust[?] in iederen
uitstap inliet en Claude bij zijn stuk bleef, en gedurig daarop
terugkwam, om gedurig éen punt ten minste vast te houden.
Wat zijn wij toch, waar God geen licht geeft. Slaven van onze
vooroordelen. Hoe kon mij anders Henry zeggen, na die alleruitmuntendste
zieltreffendste hymne over De Voorzienigheid waarin de gehele
erfenis van het christendom terug gegeven wordt. Ja over Religie
zoude ik niet gaarne tot hem spreken. Welk denkbeeld wat is dan
Religie anders dan de verkondiging dier waarheden die
de hymne der Voorzienigheid bevat. Pauly de beste goede
Pauly, maar die op eenige oogenblikken zich op eene
hoogte stelt, die hij waarachtig niet bereikt heeft, heeft
zich uitgelaten dat al 't geen da Costa zegt kunstjes waren en
hij hem voor een gevaarlijk mensch hield. Mijn God, mijn God,
nu dit had ik niet bedaard kunnen aanhoren.
Meij 21. Avond bij da Costa Levendig over alle onderwerpen. Zijne
Bibliotheek was nu geschikt en veel hebben wij over
al de denkbeelden wegens dit alles gesproken zoo dat wij
geen tijd hadden aan het Grieksch te komen. Veel
spraken wij over de Drieenheid, de wederlegging van het
boekje aan da Costa geleend, voorts las hij een boek over Saffo
en over de stem. Ik zeide hem mijn plan dat wij
samen de Geschiedenis der Joden in Spanje zouden
behandelen, doch dit alles zijn nog steeds vooruitwerkende plannen
God weet alleen, of zij uitgevoerd zullen kunnen worden. Ik wilde
gaarne een stuk van uitgebreidheid bewerken om mij tevens
in de manier van eene historie te schrijven, te oefenen.
25 Dien Morgen hartelijke visite van da Costa. Wij hebben veel
gesproken in hoe verre het een Christen geoorloofd is rentenier te
wezen. Hij was over mijne Improvisatie regt te vreden (bij oom Jan).
26 Tout se trouve décidé dans la vie sans que nous puissions y
mettre obstacle ni avancer ce que nous aimerions tant à se voir
réaliser. Lors du retour de Claude je m'étais toujours flatté de
le voir en connaissance intime avec da Costa, puisqu'il est digne
de l'apprécier. Aussi les auspices furent-ils
tout à fait favorables. Cependant quoique da Costa aime
en effet Claude, l'espoir de les voir liés diminue chez moi
de jour en jour et s'éteignit hier au soir plus que jamais.
Claude dînait chez moi, quand da Costa vint. Par un hasard
bien naturel les rois furent mis en scène et on discuta
pendant deux heures et demi s'il devait y avoir une représentation
ou non. Claude fut attaqué avec vigueur et da Costa
en paraissant quelquefois se ranger de son opinion analysa
l'un après l'autre tous les défauts du système Constitutionel.
Ces défauts sont saillans en effet mais le système opposé
n'a-t-il pas montré au jour pendant le cours de l'histoire
des disparates encore bien plus violentes. Claude se sentit tellement
enveloppé de tous côtés que son esprit ne pouvait plus le sauver
des fils dont il était enlacé, il sentait cependant dans
son coeur qu'il avait raison, et il commença de se fâcher
intérieurement. Je voulus donner un nouveau cours à la
conversation, je volai un manuscrit que dC. avait en
poche et nous lûmes la magnifique introduction à la réfutation
du Caïn de Lord Byron. C'était un sujet sur lequel on
était d'accord. Claude même en parut frappé, mais cependant
la seule parole qu'il énonça après le départ de da Costa
fut de me dire avec un peu d'humeur. Plus je commence
"à connaître da Costa plus son système me paraît dangereux.
"Que veulent-ils donc les hommes, quand ils seront à la
"tête des affaires que veulent-ils? Renoncer à un moment
"à l'expérience de tant de siècles, détruire tous les fruits
"qu'un coup d'oeil plus libéral a pu nous donner et
"rappeller les horreurs et les abus de la féodalité et du
"despotisme. Je ne répondis rien d'abord puisque j'étais
malade, et ensuite parce que je m'ennuie à devoir toujours
jouer le rôle d'avocat chez l'un de mes amis en faveur
de l'autre. Cependant je déplorais en moi-même la faiblesse que
nous avons de ne pouvoir être frappés chez un autre que
par une seule qualité, que lui font ses sentimens politiques
ils ne sont ni plus ni moins dangereux s'il en parle ou s'il
n'en parle pas avec lui, et il vaudrait bien mieux qu'il dit
franchement: Non je ne saurais le souffrir sur ce point-là.
Les idées de sa jeunesse l'emportent, mais il pourrait malgré
cela admirer la beauté de son génie, la richesse de ses
idées la profondeur de ses conceptions, des vues telles que
du moins quant à moi, je n'en ai pas encore trouvées
en Hollande. Mais ces malheureux partis ont fomenté partout
les idées de conspiration, de dangers, d'intrigues. Une
question spéculative, comme toute autre chose dans les mains
du créateur, ne fera point une révolution en dépit de sa
volonté, puisque c'est sa sagesse qui saura la faire servir au but
qu'il s'est proposé.
Juny 1 Ce que j'avais prévu arriva. Vers le milieu de la
semaine je reçus de Da Costa une lettre dans laquelle on pourrait
fort bien observer que l'impression que lui avait fait la conversation
de Dimanche dernier n'avait pas été favorable. Il avait été blessé
de ce qu'on ne lui avait accordé que comme dialectique ce
qui à ses yeux était vérité et il 's exprima à ce sujet avec une
véhémence dans laquelle il paraissait m'impliquer
à sujet de mon indifférence. Il m'envoyait en même tems les
Séductions politiques ouvrage nouveau pour me mettre sur
la bonne voie. J'étais déjà attaqué ce jour-là par une
mélancolie bien noire qui m'avait donné les circonstances commerci-
alles qui nous entourent et qui formant un horison qui
se rétrécit toujours, paraissait à la fin ôter toute espérance
Cette lettre vint me rendre bien plus mélancolique encore.
Je vis aussitôt dans l'avenir les dissentions politiques se
répandre au sein de nos familles, je vis l'ami animer contre
l'ami, et notre patrie en proie à la désolation. Ceci
me fit écrire une lettre assez vive à da Costa dans laquel
je lui dis que je croyais pas que rien me forçat
à prendre parti. Ceci m'allégea un peu. Je reçus de
lui quelques lignes très amicales et je l'attends
aujourd'hui. Hier au soir j'ai lu à Muller l'hymne
à la providence qui en était extrêmement frappé et tressaillit
de plaisir. Quelle différence pourtant avec Claude. Je lui
ai fait connaître un homme de génie, il a entendu des
vues dont bien peu de littératures dans ce moment
peuvent lui rendre la pareille, il n'a pas donné
ni à da Costa lui-même, ni à nous, après son départ, la
moindre marque d'approbation ni d'admiration. S'il c'est là
l'usage du monde, j'aime mieux n'en avoir point.
Da Costa is niet gelukkig ten minste hij gelooft zulks
niet te zijn. Als hij op dat kapittel komt, schijnt de diepste
melancolie zijn trekken te bezielen en hij verklaart bij alles
wat hem heilig is geen oogenblik gelukkig geweest te zijn,
in zijn gehele leven. Een raadsel is en blijft de mensch in
alle omstandigheden. God weet wat hij geeft, wij moeten aanbidden
en daar wij dagelijks zien dat wij de eene dag meer geloof
verstand, doorzigt, belezenheid dan de andere hebben kunnen
wij ook niet genoeg alles als weldaad van het Opperwezen erkennen.
Toen God zeide tegen Adam dat hij het brood in het zweet zijns
aangezichts zou eten, was dit eene straf doch hij
verbond tevens zegen met die straf, want wat is toch het
lot van diegenen die genen vaste arbeid in deze wereld hebben. Met
de grootste verhevenheid van denkbeelden blijven zij aan de kleinste
omstandigheden des gewonen levens hangen en verlochenen die
vereeniging van het dierlijke en geestelijke waaronder alleen
de mensch tot staving zijner plant[?] geraakt en al wat hij
doet om zich aan deze bestemming te onttrekken wordt
op de eene of andere wijze aan hem gewroken. Op dien avond
had ik een zwaarmoedig gesprek met da Costa en trachte
hem te overtuigen dat zijne klachten op dat oogenblik overdreven
waren. Aan Homerus deden wij dezen avond niet veel.
In de volgende week leerde ik bij dacosta den Baron Dirking
een jonge Deen kennen, die met Antipathie tegen Holland
en deszelfs taal, in Nederland was gekomen en nu Holland
verliet indedaad de taal uitmuntend sprekende alle de
schoonheid van Bilderdijk en da Costa kennende waarderen en
eene ware vriend en vereerder van de eerst gemelden. Wij
hadden een heerlijk en genoeglijk gesprek over het Christendom
en onze Baron met al het vuur van Da Costa was veel
zachter, veel minder hard in zijne oordelen het geen mij
allerheerlijkst beviel. Over de Bijbelgenootschappen was hij
het in het geheel niet met da Costa eens en hoewel deze
misschien in een hoge wereld gelijk heeft, zoo was ik het in de
tegenwoordige kring van zien, meer met Dirking eens.
Hij was vlug, scherp physionimist allerhartelijkst en eenvoudig.
Zijn Vader had in den slag van Doggersbank gestreden, zijne
famille woont in Gelderland. Belangrijk was zijne
uiteenzetting van de verschillende gevoelens der geleerden over
Bilderdijk, en hoewel hij een allerwarmst aanhanger
van dezen was, was hij egter in zijne uitdrukking en
gevoelens veel onpartijdiger dan de anderen van de School.
Zonderling is het dat Hofman en Dirking beide vreemdelingen
zich juist aan dien man aansluiten die door zoo velen als
een vogelverschrikker aangeklaagde wordt.
Twee dagen daarna 19 Juny kwamen
beide nog bij mij ontbijten. D.C. vertrok na Zeist. Hij
was bijzonder ontroerd, en meldde mij dat hij aan zijne
moeder het grote geheim had medegedeeld. Natuurlijk had
dit vele ontroering te weeg gebragt, welke verandering van denkbeelden[?]
voor die vrouw als oprechte Israelite opgevoed, daarin alle
hare betrekking en vrienden vindende. Doch God's zegen liet
haar, deze tijding met meer bedaardheid horen dan DC.
zulks had kunnen denken. Begrepen wierd hij natuurlijk
niet, men geloofde dat het door de invloed van zijne Christelijke
Conversatie geschiedde, doch de schok was indedaad ontzettend
voor onzen goede vriend.
Juny 30 Nog immer is daC. te Zeist en ik beken gaarne
dat mij zijn afzijn in vele opzigten leed gedaan heeft doch
gelijk Mentor Telemachus een paar maal verliet zoo liet
mij dit ook meer op eigen benen staan en hoe meer ik alles
doorneem hoe meer ik Herder als Sociniaan en daartegen weder
bijbel en openbaring lees, des te meer worde ik overtuigd dat
het Regtzinnige Christelijk geloof alleen alles opklaart en
opheldert en al het andere in een rei van verwarringen brengt
waaruit niets ons redden kan. Ik had een brief van da C.
nog altoos lijden nog altoos agitatie. Hij kan zich niet
met het tegenwoordige te vreden stellen. Hij wil de toekomst
doordringen en bezielen, en weet het Christelijk gevoel niet
tot die lijdzaamheid te stemmen geschikt alle indrukken
te ontfangen. Er moeten egter Luthers zoo wel als Melanchtons en
Erasmussen zijn God weet Zijn wegen.
Belangrijk is de kennis die hij aldaar met Lady Mackenzie
maakte en 't geen zij hem over Engelsche Litteratuur (moderne)
etc. mededeelde. (Zie zijn brief van 25 dezer). Men kan niet
miskennen de meerdere leiding die er komt om overal de hollandse
letterkunde, thans vooral zoo belangrijk te verbreiden. Men
herinnere zich Hoffman, Dirking, deze gebeurtenis en nu
weder een stuk dat in de Jenasche Litteratur Zeitung verschenen
is, over onze Litteratuur en waar onder andere over
Dac. het volgende gezegd wordt
Bilderdijkst vorzüglichstesr, und in der Poesie sein einziger
würdiger Schüler ist der junge da Costa, ein Portugesischer
jüdischer Jungling, voller Feuer und Kraft der im
achtzehnte Jahre schon die Persen des Aeschylus
und zwei Jahre nacher seinen Prometheus in
holländische Versen übersezte, und unlängst einen
Band vermischte Gedichte ausgab. Da costa hängt mit
schwärmerischer Liebe an seinem Lehrer, dem er ein
Gedicht im morgenländischen Schwunge des Enthousiasmus
gewidmet hat. Dabey ist er dennoch ein Jude in
stärksten Sinne des Worts; er will von keiner Toleranz
seiner Glaubensgenossen wissen, und erwartet die Rettung
des Jüdischen Volks blosz durch die Erscheinung seines
Messias, die er in seinen glühenden Gedichte Israel
als eine nicht weit entfernte Begebenheit darstellt.
Da Costa ist also nicht frey von Schwärmereij doch
er kann sich mit Plato's Ausspruch entschuldigen
der blosz dem schwärmerischen oder enthousiastischen
Gemüthe den Zugang zur Poesie verstattet, die er dem
nüchtern verweigert. Es ist merkwürdig dasz Dacosta
die holländische Sprache und Poesie, über alles liebt.
obschon sie ihm als Israelite, und Portugieser von Herkunft
ab in gewisser Hinsicht, doppelt fremd ist.
Zie daar de schets van onzen vriend, wel in het godsdienstige
miskend doch ook dit heeft zijn reden ook dit zal zich eens
alles ter eere van God onthullen. Hem zij de eere.
Verrast wierd ik een dezer dagen toen ik da Costa's
boezemvriend Capadose op eens voor mij zag staan, en
ook deze zijne genegenheid te kennen gaf, mij gedurende het
afzijn van Da C. meer te zien. Dit was mij een zegen des
hemels ik leerde nu weder de zaak afgescheiden van de
persoon inzien. Voor degenen die alles door magtspreuken
zoeken op te lossen is Dacosta aap v. Bilderdijk Capadose
aap van da Costa doch voor hem die beiden kent
heerscht in hun Character de grootste verscheidenheid.
Ja wat meer is, de vroege antipathie die in hunne familles
steeds geheerscht heeft de vroegere liaison en versmaadde
liefde van Dac. voor de Zuster van Cappadose, mengt zelve
in het midden hunner Vriendschap nog een soort van
bitterheid, die onder andere bleek bij Cap. ontevredenheid toen
Dac. de joodsche plegtigheden bij de dood van zijnen Vader
waarnam. Misschien is Capadose nog fijner dan dac. zoo als
deze zelf bekent, nog scherper Metaphysicus en ik zou
zeggen nog onligchamelijker in zijn geloof trots de dweeperij
die men dezen ten laste legt. Geheel verschillend van Dac. opgevoed
geheel Deïstisch om dus te spreken, opgevoed is hij dubbel belangrijk
door de coincidencie van zijne gevoelens met dezen. Nog sterker
is hij voor het vereenigen van het staatkundige aan den
godsdienstige systema en ik had daarover eenen zwaren
strijd met hem. Als Medicus is hij nog dubbel belangrijk
daar hij de openbaring ook met deze in betrekking brengt
en die vooroordelen die zijn stand meer als de andere tegen de
invloed der geestelijke wereld heeft overwinnend bekampt.
Ook hij had aan zijne ouders de bewuste verklaring gedaan
en van alle kanten nadert zich thans de ontwikkeling
van dit stuk. Ook hij herhaalde mij nu plegtig dat
zoo lang hij niet zelve aan Bilderdijk bericht van zijn
bekering gegeven had deze hem nimmer over dat stuk
iets had gezegd; het geen ook met daCosta insgelijks het
geval is geweest doch het geen men naderhand weder niet
zal geloven. Wij kwamen op het Magnetismus te land
waarover ik juist de vorige avond bij Grootp. de Vos met
dezen en Der Pol[?] van Hoorn een belangrijk onderhoud
waarin de eerste ieder verhaald geval scherpzinnig atta-
queerde de tweede egter de facta's niet tegensprak maar [onl.]
dat als dat waar was, de wonderen van Christus niets
meer betekenden en ook in dien zin daarover gepreekt had.
Volgens Capadose is de Atmospheer om ons heen om dus te spreken
de verlenging van ons gevoel. Daar door het Phenomène
van het Somnambulismus geëxpliceerd. De Somnambule
wandelt, stoot zich aan niets, de wakende wandelt met
gesloten oogen en stoot zich aan alles. Het is dat in het
eerste geval alle de zintuigen rusten, dies de Atmospheer tot
organe verhoogd wordt en deze de werkingen van zien etc. doet.
Alle volkeren hebben in het abdomen of in die gehele streek de
Zetel geplaatst van alle die aandoeningen die meer of minder
met ons gevoel in betrekking staan. Terwijl van alle de
andere zintuigen geleiders naar de hersenen gaan schijnen
hier toevloed van de hersenen ontfangen te worden
en daar hier vele slagaderen bijeen komen, vindt men zoo als op
alle plaatsen waar zulks het geval is, een verhoogd gevoel.
Wat doet nu de Magnetiseur hij stelt zich actif; en de
gemagnetiseerde Passief. Hij werkt op de Atmospheer van
den Gemagnetiseerde en dus natuurlijk ook op het ligchaam
waarvan die Atmospheer slechts de uiterste emanatie is.
Hij doordringt tevens denzelve met zijne eigene atmospheer
zijne eigene kracht, en het is dus mooglijk dat daardoor
de ontwikkeling der krachten bij den lijder verwekt wordt.
Het is eigentlijk de emanatie van den Magnetiseur die
bij de ander denkt, of liever die zich aan den invloed
van den Magnetiseur overgeeft, verlaagt zich tot maschine.
Physike en geestelijke sterkte bij den Magnetiseur vereischt.
Ziekte van sommigen. V. der Lee moet zich door gedurig drinken
van Genever ophouden. Een man die hem zeide Zoo, dat
smaakt niet kwaad antwoorde hij, neen het smaakt
bitter. Afschuw van eenen Magnetiseur te Rotterdam
om mannen te magnetiseren uit het zelfde denkbeeld.
Staatkunde Volgens Cap. zou onze tegenwoordige
koning onder den naam van Monsieur de Nassau voor 1802
in Parijs zijnde, zich aldaar door de grootste Characterlosigkeit
onderscheiden hebben. Bij Schimmelpenninck kwam hij daaglijks eeten
zonder ooit een woord te spreken. Zoo dat deze eens voor een
aanzienlijk gezelschap gezegd zoude hebben. Wat doet die
kwade jongen hier tog alle dagen. Op een diner bij Talleyrand
was de maitresse van dezen, en alle de vorsten en groten aldaar
vergaderd weigerden haar de hand te geven om haar ter
tafel opte leiden. Toen zeide Talleyrand Eh bien Monsieur de
Nassau conduisez Madame en hij deed zulks. Na den
afstand van zijne pretensie noemde men hem in Parijs
Monsieur de Fields. Ik hoop dat alles niet waar zij,
maar is misschien ook uit dit alles de weinige achting
van de kroonprins voor zijnen vader af te leiden.
ToenDacosta Kain door Herding aan de Leidsche geleerden
wierd voorgelezen en deze aan de beschrijving van Cains gevecht
met de leeuwenwelp kwam toonden allen zich ontevreden
en noemden dit poetische Exageratie Doch toen de lezer
daarop liet volgen
Zoo toonde de Oudheid ons Alcides pas geboren
wierden alle door deze Classische aanhaling verrukt en vonden
dit geheel natuurlijk.
Capadose vertaalt Heideks boek wegens zijn overgang tot het Christendom.
Ook Capadose begint in te zien dat de Christelijke godsdienst
niet op dat gedurig voortgaand verval rust en dat er zelfs
om dus te spreken een zekere perfectibiliteit in hetzelve
heerscht.
Levendige briefwisseling met da Costa. Bezoek van Capadose
die hier een genoeglijke avond doobragt. Naderhand kwam
nog Jan Retemeijer aan, die mij goede tijding wegens mijn
wandelend kind bragt en die mij in dit opzigt weder een
treffend bewijs van hartelijkheid gaf. Mijne Grieken zijn
in de Recensien van July, met veel goedkeuring en op een
zeer bezadigden toon geprezen, het geen mij gantsch niet
onaangenaam was, daar de eerste indruk ontrent diergelijke
eerstelingen te veel afdoet. Over Schilp. hebben de Letteroefeningen
zich allerscherpst uitgelaten en het persoonlijk karacter
van dezen aangefeld, zoo dat er nu nog weder nieuwe
twisten en onaangenaamheden te gemoet gezien kunnen worden.
W... die in eene noot aangevallen werd, heeft verklaard
dat hij nu het Masker wilde afligten zich voor den
helper v. Schilp. verklaarde en nu met iets voor den dag
komen zoude waarbij het vorige niet haalde... Ik heb zoo
veel over dit alles geschreven en gesproken, dat wij hier
daarbij basta zullen plaatsen en maar van harte
wenschen dat de Heer W... zijn oogmerk hetwelk trouwens
tog alleen tot zijn eigen nadeel zou strekken niet moge
uitvoeren. Meer is er tog indedaad niet van te zeggen
en wordt er nu een nieuw werk over opgesteld dan is
het indedaad zoo als ik aan dC. schreef qui
prouve trop ne prouve rien.
Reis na Leyden Kennis met Bilderdijk Ja, nog zijn
mij deze dagen, met alle derzelver gevolgen zoo helder voor het
gezigt en ik wil derzelver herinnering in mijn gemoed, nevens die van
alle de gebeurtenissen, die mij immer het meest schokten, bewaren.
Het was sedert lang mijn wensch geweest Bilderdijk te leeren
kennen en dit dacht ik dat niet beter dan door da Costa, als
zijnen geliefden kwekeling kon geschieden. Ik had hem desweges geschreven
scheepte mij op Dinsdag 9 July in de Diligence en redeneerde met
den Associé van Koning en Van der Goes in de Cabriolet over den
windhandel in Effecten en arriveerde aan de Postbrug. Nog
herinnerde ik mij de onaangename Begroeting eens in
de Academiestad ondervonden, wilde dus niet als de Joodsche
wandelaar met pak en zak aankomen maar nam een duur rijtuig
bij de kastelein en reed omstreeks half negen in Leyden vond de breestraat
breed en zag de gouden Leeuw schitteren. Ik stapte af en binnen een
quartier stond ik aan de nederige woning van den Nederlandsche
Bard. Ik werd door da Costa ingeleid en beefde meer dan toen ik het
verzoekschrift der commissionairs aan zijne majesteit had helpen
aanbieden. De ontfangst was deftig en beleefd. Bild. ziet er niet
eerbiedwekkend maar meer eenigzints afstotend uit. Een pruikje sterk
geprononceerde trekken die zich met de rimpels ineensmelten een pet
op het hoofd, een piquante doch geenzints medeslependen toon in
het onderhoud. Zijne vrouw schonk thee, klein van postuur, eenvoudig
gekleed, met weinig uitgewerkte trekken voegt zij echter bij dit
alles een zachte zilverachtige stem die haar geheel in volle
waarde doet kennen. Voorts Lodewijk een zachtaardig jongetje
lisplend en zoo wij zoude zeggen eenigzins wars van spraak.
Ik had genoeg te doen met rond te zien, Bilderdijk mijn naam
medetedelen waarover hij philosopheerde. Aangenaam was het
mij de seance spoedig dit maal afgebroken te zien. Ik keerde met
dacosta naar de goude Leeuw. Wij hadden een regt genoeglijken avond
een Fransche buurman verzocht ons zoo hard niet te declameeren
terwijl hij D.C. zijne Byroniaansche Cain voorgalmde.
De twede dag begon met droeviger voortekens. D.C. was
zoo als altoos, de strijd tusschen verheffing en neerslachtigheid.
Hij had folteringen naar ligchaam en geest te Zeijst ondervonden.
De natuur is niet genoeg voor hem die God overal wil zien
en dezen nog duidelijker in zijnen Bijbel, dan in zijne Natuur
aanschouwt. Zijn Ziel lijdt, nu door zich niet terstond, door
de heftigheid van zijne inborst medegesleept in die
volstrekte onderworpenheid van het Christendom te kunnen herscheppen.
Reeds fel hadden hem de laatste toneelen in de ouderlijke woning
geschokt en nog ook kleinigheden hadden zich daarbij gevoegd, de
bijna Atheïstische terging van iemand die hem op deze
wijze gedwongen had zich te openbaren, dit alles had hem
in een staat van spanning gevoerd en hierbij voegde zich nu
behalve van die redenen die tusschen God en den mensch behoren
en die de Vriendschap gehoord maar ook zoodra weder vergeten
heeft, eene geheel nieuwe stelling tegenover Bild. de schroom
hem niet geheel te bevallen zoo als voorheen, de vrees hem tot
omslag en kosten te noodzaken, en eindelijk 't geen hij mij eerst
naderhand beleed het vemoeden dat Bild. zich ongevoelig
mogt tonen dat hij nu, daar deze na zulk een
afzijn, alles voor hem moest wezen twee zijner Vrienden Hogendorp
en mij zelven om dus te spreken in het spel bragt. Ik zogt hem
troost en raad te geven, doch wie kan iemand overtuigen in die
oogenblikken waarin zich het hart krank gevoelt. De goede
Herding derukker van da Costa's werken, maar van een uitmuntend
hart zoo 't mij toescheen die tevens Bilderdijk en onzen Palm
bewondert kwam ons blijmoedig afhalen, om Leydens wonderen te
beschouwen. Eer ik er om denken konde stonden wij voor het huis
van Kleineberg. Reeds tot in bijzonderheden bescheef ik deze
Verzameling in 1814. Hoe onze Vriend met een onrustig hoofd
en hart, daarbij te moede was, is gemakkelijk te begrijpen.
Eindelijk kon hij de moerassige waterachtige Physionomie
van Kleinenberg en zijne miniatuurwereld niet langer
uitstaan. Hij verliet ons, ik zag met Mev. dacosta Herding's
drukkerij, wij drukten zelfs een blad af. Toen deed ik nog de verdere
inspectie reis, met Herding zag het schilderij van Van Bré
waarvan het Coloriet mij niet toeviel, de zaal der Academie, het
Observatorium, de schone Telescoop door de Vreeze[?] gemaakt, wier
waarde ik niet genoeg bevatten kon, en waren bij Bilderdijk tegen 3 uur.
Deftig was de ontfangst in de kleine binnenkamer. Vervolgens in de
zijkamer getreden, wierd ik naast Bild. gezet. Alles was beleefd
doch niet hartelijk en de toon van Bild. niet geschikt om
uittelokken. Een groot man tegentespreken, was mijn wensch
niet, alles bleef dies afgebroken. Bild. toonde goeden eetlust
en was zeker het meest op zijn aise. Dac. sprak geen woord en
door zijnen voedstervader desweges ondervraagd zeide hij dat het
hem niet paste, in zijne tegenwoordigheid te spreken. Dit
gedrag kwam mij zoo zonderling voor dat het mij benaauwde en
ik dezelfde benaauwdheid ook bij D.C. en zijne vrouw over mij
zittende, bespeurde. Hoe dacht ik zal ik spreken, hij zwijgen.
Op eens ontknoopt zich het raadsel. Nancy d'ac. roept lieve
lieve en op het oogenblik dat wij bezig waren de verdienste
van eene wortelpodding, uit een te zetten zinkt zij in elkander.
Ik was ontzettend geschrikt, de goede Mev. Bild. niet minder. Dac
was ten uiterste getroffen. Mev. d'ac. wierd op de canapé gelegd en
nu zag ik het hart van den zoo vaak als zonder gevoel uitgekreten
man, zoo duidelijk als ooit spreken. Zijne zorg over de kleine
geneeskundige hulp ter geruststelling van dac. Zijne geest van
bedaardheid die steeds heerschende bleef, de zorg van de goede
Mev. het moeilijk losrijgen van Nancy, de verwijdering v. Lod. alles
staat mij nog zoo duidelijk voor. God zij dank alles was spoedig
hersteld ik zie Mev. dC. uit de kamer geleid, mij zelven naast
B. aan tafel voor het ongebruikte dessert dat de goede vrouw
nog zoo veel moeite gekost had. Nu was de slagboom verbroken
ik kende B. wij spraken over d.C. ik noemde hem in bijzijn van
B. eene lyrische verlenging van dezen, en hij gaf mij zulks toe.
Hij zeide mij hoe wij God danken moesten dac. verwekt te hebben wiens
invloed nog zoo groot zijn konde. Hij bekende mij reeds in
het eerste vaers v. Dacosta het grote zaad onderscheiden te
hebben. Nu was de gemeenschap daar. De koets verscheen waarmede
D. terugkeerde, ik bleef nog zoo lang de beleefdheid vereischte
en keerde tot onzen vriend, die ik met mijne tijdingen niet weinig
verheugde. Nu stelden wij ons duidelijk voor alles wat er en hoe
alles gebeurd was. Dac. stelde mij zijne angst voor die hij
gehad had dat B. en ik elkander niet ontmoeten zouden in het
rijk des hogeren levens. Nu was dit alles beslist, doch mijn
hart tevens zoo geschokt, dat ik nu aan D. voorstelde dat
ik die avond maar weder met de Nachtschuit naar
Amsterdam zoude keeren. Doch nu spoorde deze mij aan om den
loop der Voorzienigheid geheel te volgen en daar nu deze B. die in
zijne invitatie van den ochtend nog deed blijken, dat hij mij alleen
als vriend van d.C. vroeg, zoodanig gesproken had, was het pligt
te blijven schoon wij dan ook het genoegen van den eersten
trouwdag v. d.C. te vieren, 't geen wij ons tegen den volgenden
dag voorgesteld hadden, niet zouden mogen genieten.
Na zoo vele ontroering na nog eene allerhartelijkste visite
van den Heer en Mev. Bilderdijk waarin dezen indedaad ouders
scheenen eindigde deze gebeurtenisvolle dag. De derde
scheen helder aan den horizont. Mev. dC. was veel beter.
Een man, met hoflijke manieren de kop van Jan
Bosscha in jeugdiger jaren en de manier van spreken van
daC., met dezelfde voorgewende Indifferentie verschijnt. Het was Hogendorp. Niet
te twede maal wilde ik als derde te veel zijn en ik vertrok
en beschouwde het huis of liever paleis van Kemper, de
verschillende verdiepingen, tot verscheidene gebruiken ingerigt
eene Bibliotheek in drie kamers verdeeld, de chambres de reception
met een spelend uurwerk, schilderijen, portrait v. de Ruiter en
Kunstkas. Hartelijk en best is Kemper, zoo als ik hem
steeds gekend en geeerd heb, de ronde goede Hollander man van
ontzettende vlugheid, kennis in vele vakken doch te veel
concilieerende in het vak van Opinie en zich bijv. boven
B. met eene lugtigheid zettende die juist niet zeer geplaatst is.
Misschien heeft hij het meeste gelijkheid met Necker die echter
meer routine had. Zeker waren de denkbeelden van beiden
even zuiver, het hart even braaf. Bij Sieg. en V.d .P. bragt ik
kaartjes, het speet mij den laatsten niet te vinden hoewel ik
jegens den eersten nog steeds dankbaar ben. Het zien was
nog niet gedaan, ik ontmoette Herding en wij beschouwden met
belangstelling het kabinet van Naturalia, dat ik echter
zie gelijk de kinderen wandelen, dat is een paardje een hondje etc.
Gaarne had ik het, zoo als B. met Enthousiasmus zulks verhaalde,
het zelve eens aan de hand van eenen Brugmans doorlopen.
Voorts het Cabinet v. Antiquen. Ook hier wilde ik gaarne eens
door eenen kundigen rondgeleid worden. Het is beter zijn eigen
huis goed te kennen, dan zooals ik nu bv. het Britsche
Museum in twee uur gezien te hebben. De schikking van
dit Museum beviel mij niet, daar men bijna blind wierd
door het beschouwen dier witte beelden tegen eenen witten
muur. Dit zeide ik toch. Er is maar één Apollo. Toen
bezocht ik nog v. Assen en bragt een aangenaam halfuur
bij hem door. Ieder keer ik hem zie vermeerdert mijne
achting voor hem. Eindelijk opende zich het grote toneel
en ik zat in de zijkamer van den Gouden Leeuw daar de toosten
van zoo vele Promotie malen weergalmd hadden met
Mev. Bilderdijk aan de eene Herding aan de andere zijde
en Hogendorp over mij. De overigen waren Bild. zijn zoon
en het feestvierend paar. Het onderhoud was geestrijk en
aangenaam. Op het dessert nam Bild. de beker die hij
andersints niet meer gewend is te vullen en stelde daarbij
de gezondheid van zijnen lieveling in in woorden die
waarächtig uit het hart vloten en op het hart werkten. Het
was de hartelijke wensch van vereeniging door huwelijksliefde
van bloei voor hunnen echtkoets gevolgd van een vaersje zoo
als hij het noemde waarin de gehele Bilderdijk ademde
in het eerste zijne zucht en kracht van beschrijving in de
vreemdsoortigste onderwerpen waarbij hij de wording van Eva
uit de rib van den eerste mensch, als eene natuurlijke kunstbewerking
ontwikkelde en waarin hij te laatste zich aan de kracht der lyrische
geestdrift overgaf. Nu volgde er een toneel van weemoed
en aandoening tusschen den vurig beminnenden jongling den waarlijk
diep gevoelenden Grijsaard, de door zachtheid hoogverhevene vrouw
en zij die indedaad goed gevoelt, maar kleine zwakheden van
character en vooroordelen van de jeugd, nog niet geheel
heeft kunnen overwinnen. Hogendorp met alle nonchalance
was getroffen. Herding weende als een kind en ik voelde poezy
in mijn gehele ligchaam tintelen en eene opeenhoping
van gevoel die zich moest uitstorten. Het was dus geen
genot van Eigenliefde die ik gevoelde, maar waarachtiger
behoefte naar Verlichting, toen ik opstond. Het begin was
recht krachtig en goed Gevoel de bron van al het heerlijke
in den mensch Vereeniging van het goede en grote in
alle tijden, doch het laatste was misschien eenigzints
Repetitie, daar ik vreesde te veel voor het Christendom van
Dac. uittekomen en dat dit misschien te precore zijn zou,
daar ik niet wist of Herding, hoe getroffen hij ook was tot
het vaers van B. alles begrepen had. B. dank was hartelijk
en in weinig woorden. Mev. B. was getroffen en deelde mij naderhand
zoo gemoedelijk en vrouwelijk hare vreugde mede iemand
te hebben leren kennen, die de ligtzinnige beginsels der
tegenwoordige jeugd niet had aangenomen. Hog. was ook
regt gevoelig voor de Imp. meer echter in die trant zoo als
[onl.] en anderen het beschouwden. Hij heeft dan ten minste
niets van een Voedsterling van den Grootvorst der Assassijnen
zoo als men wel de leerlingen van B. voorstelt, integendeel,
hij opponeerde koel en deftig over idealiteit en realiteit.
Zeide dat hij geen onderscheid tusschen dromen en waken kon
vinden etc. waarop de grote man flauw antwoorde, want indedaad
hij was door al het voorgaande bewogen geworden. Naderhand
kwam ik ook weder nader tot B. wij vielen nog weder
op verschillende onderwerpen, doch toen wij hoger en hoger
tot godsdienst en toekomst rezen, verzocht hij mij, op eenen
regt hartelijken toon hiervan aftestappen, dat zijn hoofd
aangedaan was en wij elkander tog nog wel weder spreken
zouden. Hij vertrok weldra daarna, en wij hadden eenen heerlijken
avond verder met Hog. en Herd. Dezelve bragt mij nader tot
den eerste. In eene twede Improvisatie beschouwde ik Willem
den Eersten en zijn opvolgers. Om half een gescheiden vond de
vroege ochtend ons reeds in een hartelijk gesprek. Hog. bragt
mij met belofte mij spoedig op te zoeken, tot aan het Stadhuis
van Amst. Ik nam Ariosto uit mijn zak en las van
Mambrino die naar zijn helm zoekt. Een wagentje reed voorbij. Ik
klom erin Zoo gij hier. Gij! Remi op reis naar Amsterdam. Ja, het
is williger. De Rogge was nu op de dorsgrond. Mijne denkbeelden keerden
weder op de markt en dat was regt best. Men kan niet steeds
in dezelfde soort van wereld leven. Ik vond alles zoo als ik
gewenscht had, en vloog des avonds nog eens over naar da Costa
die mij met geestdrift ontfing. Capadose was bij hem.
Nooit zag ik hem zoo hartelijk, zoo verrukt, Treffend was
zijn afscheid v. Bild. geweest. Deze had hem gezegend, hem
Lodewijk als zijnen oudste broeder getoond en dit zal hij
voorzeker blijven. Het lieve kind had het bijbeltje te geschenke
ontfangen en was in een hoek der kamer nedergeknield. Was dit
nu huichelen en is hij die zulk eene opvoeding geeft huichelaar!
Daarvoor dank ik U God dat gij mij wederom hebt
leeren aanschouwen, hoe dwaas de oordelen der menschen
zijn, hoe veel laster en kwaadsprekendheid kunnen uitwerken. Ja dit
is mij nu duidelijker hoe Bild. vijanden heeft. Sterk afgescheiden
gevoelens over ieder onderwerp. Hard uitgesproken oordelen
egter altoos meer over zaken dan over menschen uitgesproken.
Afscheiding van Qualiteiten in de mensch en daardoor naam
van dupliciteit bij diegenen die ten eerste in hem die
superioriteit waarop hij zich zelven stelt niet willen erkennen
die nu en dan getuigen van de uitbarsting zijner drift
geweest waren die eindelijk in de bijtende ironie waarop
hij gewoonlijk spreekt in den familiaren toon waarin hij
zelve daarin de hogere wereld behandelt of in de rijke stoffeering zijner paradoxen een bewijs van
een kwaad hart of huichelenden schijn zogten te vinden.
Dit alles kan ik bevatten, hij is ontzettend miskend geworden
doch men verzamele hetgeen zijne vijanden op verschillende
oogenblikken in verschillende betrekkingen van hem
gezegd hebben, en het zal heerlijk zijn. Wat zijne
gebreken mogen geweest zijn, hij blijft groot, hetgeen weinigen zeggen
kunnen consequent; zijne geschiedenis ligt in zijne werken en
ik dank dien God die mij B. niet door zijn verstand maar door zijn
hart leerde kennen.
Nu kende ik Bilderdijk, en eene geheel andere manier van
zien was voor mij opgegaan. DaC. had mij zijn woord teruggegeven.
Zijn Christendom was niet meer geheim, maar mogt niet
verbreid worden dan daar waar zich de geest opgewekt gevoelde.
Wanneer hoe zou dit geschieden. Ik besloot de gelegenheid
hiertoe eerbiedig af te wachten, en hoe aangenaam het mij
ook ware voor deze blijde gebeurtenis bij mijn vrienden
te kunnen uitkomen slechts twee van dezelven waren er op wie
ik begreep dat indedaad, deze gebeurtenis eenen werkzamen
invloed kon hebben. Dezen waren Claude en Muller. Mijne Vrouw
was niet in de stad, op den Maandag van de volgende week na dat
ik haar op Kennemeroord logeerende, met alle de bijzonderheden
van die belangrijke dagen bekend gemaakt had. Ik vroeg
belet bij Claude, ging tot hem met het denkbeeld te spreken
zoo de gelegenheid daar was, zocht zijn gevoel levendig te
maken, doch bragt hem alleen in eene zoodanige misan-
thropische stemming waarin hij zich zoo vaak op onzen
Trias voor zijn vertrek naar America bevond. Herinnering
aan voorgaande gebeurtenissen, klachten tegen de voorzienigheid
geveinsde tevredenheid met zijn lot in het kort een van die
oogenblikken die ik steeds gevreesd heb en waarin mijne
denkbeelden verzwolgen mijne hoop beneveld, en mijn geheel aanzijn
pijnlijk aangedaan wordt. Ik was hartelijk, hij niet
minder doch wij kwamen tot geen resultaat geen vast punt.
Ik sprak nog over letterkunde en keerde thuiswaarts.
Muller zocht ik donderdag op, doch vond hem niet te huis.
De Zondag verschijnt. Gelukkig waren wij vroeg opgestaan en
ik had eer ik ter kerke nederzat reeds een paar regt
genoeglijke uuren doorgebragt. Deze stemming deelde zich
ook aan mijn kerkgang mede. Ik kon hartelijk meedezingen
had niet dat gevoel verveling, daar ik reeds iets uitgericht
had, en luisterde de leerrede aandachtig toe. Er was
regt veel goeds in Leidt ons niet in Verzoeking was de text
doch er was zoo vele toegevenheid met den geest des tijds, en
een zekere zwakheid van redeneering in, die mij meer dan ooit
trof. Eene poging om den invloed van God, in den hogeren zin.
met vrijen wil over een te brengen en eindelijk een stuk waarin hij
om dus te spreken voor God aan den Mensch
vergunning scheen te vragen, om zijne invloed op hem te
mogen laten werken. Ik zong intusschen hartelijk een paar
geimproviseerde Coupletten over Gods kracht in Christus mede, en
wierd door twee voorbeden van Muller die zoo geheel uit
zijn hart kwamen, sterk getroffen. Wij gingen den goeden
leeraar bezoeken: en ik geraakte met hem in het gesprek
over 't Christendom, over mijne hem onbekende reis naar
Leyden, over de gevolgen van mijne kennismaking met Bilderdijk
en hij, anders tegen dezen zoo ingenomen, scheen daarin zich
zoodanig te verheugen dat ik mij opgewekter[?] gevoelde, hem
in een bijzonder vertrek riep en met eenen nieuwen broeder
in Christus Jesus den Verlosser der Wereld, geluk wenschte.
Hij stond verzet, en kon eerst zijne denkbeelden niet zamelen. Dit
tog zag ik dat het hem eene heilige vreugde was, dat hij zag
wat dit voor Europa voor de Christenheid worden kon, en dit
bemerkte ik, dat hij dikwijls gedacht had, wat zij dan
tog eigentlijk prediken en leeren moesten, indien de kracht
der waarheid niet zoodanig was, dat zij allen kon medeslepen en dat
een man van zoo veel vernuft, zoo veel goeden geest als
da Costa niet overtuigd zou worden. Hij bekende zelve de valsche
schaamte gehad te hebben hem niet te durven vragen of
hij het N.T. gelezen had. Zoo ver gaat het dan als men gene
verkiezing aan God toekent, en als men gene hoge Voorzienigheid
aanbidt dan die krekelvlugt die men zelve na kan gaan.
Maar dit is een nieuw bewijs, dat kracht en waarheid van
God gegeven worden, dat zijn wil beslist wat worden moet
en alleen onwrikbaar geloof, op zijne voorzienigheid ons in den
loop van ons leven bezielen, leiden en heiligen moet. Hoe kunnen
wij liefdelozen dan anderen beoordelen[?]. Muller was zoo hartelijk
verheugd zag zoo nieuwe betrekkingen in mijn leven, en dat
van da Costa, dat ik niet nalaten kon hem hartelijker lief
te hebben dan ooit en God zij dank, dat hij mij tot dien
man voerde. Nu was mijn hart te vol om andere bezoeken
af te leggen. Ik keerde na huis schreef de bijzonderheden van
mijne Leydse reis op, en meld nog een paar woorden aan da Costa wegens
het gebeurde. Jan Ret. at bij mij. Ik wilde hem iets wegens
mijne reis mededelen; op eens, stuift da Costa in. Wij
gaan in den tuin, en op eens spreekt da C. van mijne vaerzen
die de brief aan B. besloten. Ik, door dichterlijke eigenliefde
geprikkeld lees dezelve voor en leg het papier gedachteloos
neder. Claude is op eens bij ons, voor ik er om had kunnen
denken, om dezelve weder te bergen. Hij gaat op mijne
plaats zitten, hoort van Vaerzen spreken vraagt of
't hem vergund zij en Dac. dezelve opnemend en op een onverschilligen
toon aan mij daartoe vergunning vragende, neemt ze op en
zonder dat hij een bijzondere wil betoont om dezelve over te geven
komen dezelve in de handen van Claude. Hij leest.
De eerste bladzijde, maakt eenige reflectien slaat om. Ondertusschen
spreken wij over de Engelsche Letterkunde, hij neemt deel
in het gesprek en legt het papier toegevouwen neêr zonder dat iemand
vermoeden kan of hij het stuk geheel gelezen en de passage
wegens da Costa heeft opgemerkt of niet, daar het
moogelijk is, dat hij dezelve opgemerkt hebbende uit delicatesse
dit niet schijnt gelezen te hebben. Wij redeneeren door over Scot
en Byron. Da C. vertrekt en Claude op het punt van hem
te verzellen blijft een kop thee drinken. Ik ben verlegen of
ik al of niet spreken zal en ons onderhoud loopt over onverschillige
zaken. Eindelijk neem ik het vervolg der Jenasche Zeitung
op over de Hollandsche litteratuur en lees hem het laatste
gedeelte voor. Volgens zijne gewoonte neemt hij daarop het
stuk, ziet nog eens het begin in, roemt de rol die da Costa daarin
speelt, leest dit gedeelte nog eens geheel na, en vraagt mij
daarop op een allezints krassen toon, of deze denkbeelden
wegens den Messias dan nog indedaad op dit oogenblik
die van Da Costa waren. Ik vraag hem, hebt gij dan deze
vaerzen van straks niet gelezen. Nu lees ik hem dezelve
voor. Hij was getroffen, doch bleef uiterlijk koel. Hij
schijnt nog te twijfelen. Nu lees ik hem Israel nogmaals
voor, en hij schijnt het intezien staat op en scheidt tot
wederzien daar er indedaad na zulk eene Confidentie
ook niet veel gesproken kan worden. God der liefde dank
voor dien onschatbaren zegen, mij weder op deze dag gegeven.
O welke werking deze gebeurtenis op diegenen waaraan zij
heden medegedeeld wierd, veroorzaken moet, is uwe zaak
maar zij de invloed bij mij, versterking en kracht in het
geloof van uwen Zoon vaste overtuiging van een bestuur
in de wereld hartelijke wenschen naar beterschap, naar
heiliging, naar vervolmaking, naar IJver in alles wat
gij mij opleidt. Ja, ik wil meer beminnen, meer danken
meer werken, om tog eenigzints datgene wat
gij zoo onverdiend zoo heerlijk en troostrijk over mij uitstort
niet zoo geheel onwaardig te wezen.
∙21 July 1822.
∙Dirking Ja deze is de waare leerling v. Christus, Met
weinig middelen van fontsen begaafd uit hoofde van
de ontzettende famille die zijn vader bezat is hij zoo heerlijk
opgeruimd en gelovig, zoo vol vertrouwen, zoo zacht in het
Christendom zoo gelijk Dac. het noemt, Joannesachtig.
Over de eindelijke verkiezing der Joden was hij het mij da C.
niet eens en na daarover lang gesproken te hebben toen
ieder zoo eenigzints in zijne eigene gedachten terug gezonken
was, zeide hij Er is een muur tusschen ons, wij
moeten een kapittel uit het Evangelie lezen. Belangrijke
stukken over de bekering der Joden heeft hij aan d'ac. gezonden.
Over het Noorden had hij hem ook nog veel schoons medegedeeld.
Miss Mackenzie. Hare kennis was voor da C. belangrijk. (Zie
zijne brieven uit Zeyst. Volgens haar was Byron onaanzienlijk
van persoon en moet zijn glimlach helsch zijn. De alienatie
van Maria zijne eerste beminde bestaat alleen in zijne
verbeelding. Zijn gedrag jegens zijne vrouw moet
zeer kwaadaardig geweest zijn. Volgens haar heeft
Chalmers in zijn werk over het Christ. door Bilderdijk
vertaald zich zelven overtuigd, en dit door den loop zijner
onderzoekingen, gedurende het schrijven van zijn werk.
Bilderdijk behalve het geen hij mij in die hogere poetische
wereld was, was mij ook nog in vele opzichten belangrijk.
Wij spraken alles talen, letterkunde. Nu en dan heeft hij in
zijne uitdrukking veel paradoxaalsch en ironisch, en kan
hij zelfs zijne bijzondere vrienden, niet zonder eene kleine
streek laten voorbij gaan. Zoo kreeg ik eene kleine aanduiding
wegens de Grieken. Jan Ret. ofschoon hij hem als man van
Charact. en vriend van 'S Grav. hoogacht zeide hij Schrijft hij nog
in den styl v. Hooft. Zelfs Montigni kon niet ongedeerd voorbijgaan
ofschoon hij veel achting voor Klijn toont. Zie hier eenige
denkbeelden. Over zijne oostersche afkomst, zijne Ooren
hiervan nog een teken dat niet op zijn zoon overgaat.
Zijn gezegde dat Wis. de Gesch. v. Karoles niet goed kon kennen
daar hij niet van ouden adel zijnde, daarontrent in zijne
famillepapieren gene inlichting vond. Zijn systema over Sanskrits
later als men gewoonlijk, dacht, gebruikelijk geworden over
de Sloveensche taal, met veel Latijn vermengd, over het Deensch
het meest verbasterde der Germaansche taaltakken, het eenige
dat de dubbele aa bezit en bij ons ingevoerd heeft; het ae
der Brabanders beter. Het hoogduitsch door de Bergtaal
die Luther in zwang bragt verbasterd. Gedachte over de
Romeinen die hij niet bemint. Vele gedachten van Niebuhr
goedgekeurd. Tarquinius indedaad een groot man, de geschiedenis
van de rebel Brutus op zijne wijze verhaald. De misdaad
v. Sextus gene reden om Tarquinius te verdrijven. De zoons
v. Brutus bleven hunnen regtmatigen vorst getrouw. Grote
verwachtingen wegens den Prins v. Oranje. Wellington deed
volgens hem te Waterloo al het mogelijke, om den slag
te doen verliezen. Klachten over den geest die in zijn jeugd
in de poezy heerschte. Zucht van Juffr. v. Merken al te
geleerd te willen wezen. Hierdoor geraakte zij bijna in den
Germanicus verward, en wierd door haar man geholpen. Achting
voor de Cabbala. De laatste zoogenoemde Brederodes niet
van den echten stam.
In 1795 bij zijn vertrek in ballingschap tekent B. iets te Groningen. Een
tien jarige knaap biedt hem een stoel aan. Hierdoor
getroffen zegt hij hem hem niet te zullen vergeten en te hopen
dat eens te vergelden. Vele omstandigheden gebeuren er met beiden.
Voor eenige maanden ontfangt B. nu een brief
waarin deze man predikant, vader van een talrijk huisgezin
hem herinnert dat hij zijn schuldenaar is, en als afdoening
daarvan om zijn zegen vraagt waarop B. hem in een
gedicht antwoord, dat hij dien van hem als leeraar van
de Godsdienst afsmeekt.
Doch ik moet eindelijk afbreken. Een brief van dankbaarheid
schreef ik aan den oude bard; waarvan ik het laatste gedeelte
zijnde eenige dichtregels, reeds vroeger gemeld, bewaarde.
16 July Trias met Capadose en da Costa. Beiden hadden
het te kwaad over een punt van veel gewicht, in hoe verre
naar hunne denkbeelden een koning verplicht was zich aan
eene hem afgeperste of vrijwillig gegevene Constitutie te
houden. Overigens was deze avond meer nog een herinnerings-
feest aan Leyden, dan ontwikkeling van nieuwe denkbeelden.
Dac. heeft een allerhartelijkste brief van B. Zijn gevoelen
over het huwlijk is heerlijk uitgedrukt.
Litt. cont. Het vervolg op het berigt in de Jenasche Litter. Z. is uitgekomen
met veel lof wordt daarin gesproken van de Klijns M.C. v. Hall,
Helmers, Loots en een geheel uittreksel uit de Montigni gegeven
daarentegen v. Kinker, Wis., niets gemeld waardoor vooral deze
laatste op nieuw gebelgd is geworden die buitendien vernomen
had, dat men in de Théâtre Étranger dat stuk zoude vertalen.
Loots gaf een doopzang bij gelegenheid van de plegtigheid
met den jarigen Vorst. Alleen de laatste strophe is zijn vroegeren
roem waardig.
Engelsch Litteratuur (Nieuwe) Scott Volgens lady Mackenzie
zou het dochtertje v. Scott eens gezegd hebben dat het
zonderling was, dat zij in die boeken die Papa zeide dat
niet van hem waren, stukken vond, die zij hem dikwijls, alleen
zijnde, had horen opzeggen. Volgens haar schenen Wordsworth
Coleridge en Southey zeer grote vrienden te zijn. De beide laatsten
hadden besloten voor elkander eene vrouw uittezoeken het geen met
opzicht tot Southey wel gelukt was doch Wordsworth liet zich van
de zuster van zijne vrouw, die hij voor hem uitgekozen had, scheiden.
Da Costa blijft hartelijk, zoo waarachtig Vriend in alles.
Treffend is de brief die hij ons op onzen trouwdag schreef.
God zegene hem. Hij heeft mij zoo veel in kracht, in
aanmoediging tot het goede gegeven. Aan hem dank ik het,
zoo ik mij in eenige opzichten van de wareldvrees mogt
ontheffen. Door een bijzonder toeval is hij leraar in de
taal geworden. Bij Texeira vond hij een Schoolmeester uit
Haarlem Prinzen die veel gestudeerd had over de taal,
nergens echter voldoening had gevonden, en die nu horende
dat T. daC. kende van dezen wenschte te vernemen wat
de opinien v. B. over de taal waren. Deze beloofde hem eerst
alleen die te zullen geven, doch er heeft nu eene
bijeenkomst plaats gehad waarin D.C. drie uren agter elkander
over den oorsprong der talen geredeneerd heeft. Gaarne had
ik dit bijgewoond. Deze morgen (2 Aug.) was hij bij mij.
Veel hebben wij gesproken over kennis en gevoel hoe het eerste
was zaken te omvatten te weten, het tweede te weten dat men iets
wist. Vele anomalia als Verlies van Geheugen etc. zijn daaruit
te begrijpen. Zelfs wanneer wij ons de zaken niet meer kunnen
herinneren, verliezen wij dezelve niet. Van daar de lichtende
oogenblikken, die men bv. tusschen beide op zijn sterfbed
heeft. Van daar het denkbeeld v. Stilling van het ontrollen
der Gewetensrol, na den dood, hoe wij dan alles weten.
Ja dit zeide mij dC. de waarheid is overal, maar niet overal
is[?] dezelve in gelijke mate. De wording van Waarheid tot
leugen is de heerlijkste beschouwing van gelovige wijsbegeerte.
Niet alleen is het niet genoeg te zeggen dit is
valsch, maar men moet weten en aantonen hoe de waarheid
tot deze valschheid is overgegaan. Het Christendom is voorzeker
waarheid, doch daar er gene volmaakte Christenen zijn
bestaat en ook geen mensch die de waarheid volmaakt kent
niets moet men dus te gering achten. Overal is een gedeelte der waarheid verborgen.
Coterie 2 Pauly est parfaitement noble. Nous avons causé
à n'en pas finir. Nous eûmes chez lui une soirée très
agréable pour fêter l'anniversaire de sa femme. Les jeux
d'esprit y rentrèrent en crédit.
([onl.] v. da costa). Ik las heden (2 Aug.) het een en ander in
proza en Vaerzen aan dC. voor dat hem beviel. Hij beloofde mij
roem, beval mij alleen aan die ter eere van het Christendom
te laten strekken. Hiertoe geef de Algoede God van wien
waarachtig alle gaaf, alle geestdrift afstamt zijnen almachtigen
zegen. DC. zegt voor het oogenblik te sterk te
weinig zinnelijk te denken om vaerzen te kunnen maken.
Cap. is indedaad op het oogenblik stouter meer dichter dan hij.
Hij leerde Ricardo kennen. Een Engelschman is deze
die in het Parlement eene belangrijke rol speelde.
Hij is van zijne famille doch vroeger tot het Christendom
overgegaan. Lang spraken zij over Liberalismus, doch het
Engelsche is zeker datgene dat dC. het eerst vergeeft.
∙Zie verder Dagb. 3e Aug.
[leeg]
Mémoires 1822
Coterie
April 21 Une réunion charmante chez Henri et Mimi avec Claude
Cris. et Cato. Nous y fûmes bien longtems et causâmes avec la plus
grande aménité possible sur les topics du jour.
24 la fête longtems promise par Pauly qui fut charmante
sous tous les rapports. Table bien servie, bon vin toute la
coterie, beaucoup de gaîté voilà les ingrédiens après le
dîner on monta dans la chambre si souvent décrite et
chantée. La causette, la carte, le chant se partagèrent la
soirée ou presque la nuit. Le café fut parfait les lumières
étant abondantes [onl.] femmes[?] bien parées, c'était une fête d'Orient.
27 Je reçus de Pauly les démonstrations les plus amicales
au sujet du succès chez fabius.
Meij 8 Familledag bij Gied, recht hartelijk en genoeglijk. Eene lectuur van
stukken van den dag, en Prins Karel, bragten ons tot het souper
dat indedaad regt vriendschappelijk was, en waarbij ik regt hartelijk
vrolijk was.
9 Trias chez Claude Che cangiamenti. Comme tout était cangiato.
Beaux tapis, meubles, dorure. Souper parfait, Madère voyageur
mais cependant encore toujours l'ancienne franchise la
bonne cordialité. Nous reprochâmes à Claude ses fadeurs lui
disait qu'il avait trop d'Esprit pour cela. L'amitié [onl.] en
voyant son trône encore debout. Il y en a tant qui ont été renversés.
12 Regt aangename dag met H. en M. Zij waren allerliefst en daar
onze broeder te Haarlem was, konden wij nu eens zoo regt
genoeglijk over het een en ander spreken. Men had gezegd dat
Henri avances naar Margo begon te maken, doch zijne vrouw
geloofde het nu niet meer.
Meij 27. Onze Coterie is genoeglijk. Papas grote huis Gieds
Billard alles brengt daartoe het zijne bij. Wij hadden voor
de eerste maal in de Casa nuova een alleraangenaamste familledag.
Ook die met Tijs en Mie indedaad een beste goede broeder en
zuster had zeer genoeglijk plaats.
Juin 9. Fête que Claude donna à Overveen. C'était une journée
vouée plutôt au bien-être qu'à l'enthousiasme. Une conversation
plutôt spirituelle et animée que sublime, la commodité de
l'orient plutôt que l'intimité du Nord plus de décence
que l'épanchement mais une situation mêlée de repos
de jouissance de far niente, qui délaissait des travaux de la
semaine. Le dîner était excellent, le vin de Moselle bien rafraîchi
délicieux, la journée fort chaude. La promenade n'eut
lieu que le soir. Le matin nous nous amusâmes à faire la
causette. Le soir le Kiereboe nous reconduisit bien agréablement
chez nous. C'était une fête où la partie animale et spirituelle
de l'homme s'était amusée à la fois.
Unter den angenehmste Bekanntschaft die ich seit kurzem
machte gehört M.C. Sommer v. Altov[?] ein biederer munterer Deutscher
der viele Sprache kennt. Lebensgenusz mit Glaube an
das höhere vereinigt und der mir zugleich einnahm.
Mit Gied machten wir eine recht angenehme Tour nach Haarlem
sahen: Teyler V. Maren Enschedé, die Exposition der Blumen,
hörten, das prachtige Orgel, besuchten den Michaelis, machten
ein Tour ins Gehölz, und kehrten Froh zürück. Ein album Blatt
von Sommer ist davon zur Gedächtnisse und wird mir
an diesen frohen Stunden errinnern. Ich werde den biederen
Mann herzlich liebhaben da er auch in uns warme
Antheil zu nehmen schien.
Caroline. Huislijk Leven
Onze huislijke kring is gezellig en genoeglijk. Gerrit geeft
aan dezelve een geheel nieuw bestaan, en alles is wijder en grootscher.
Gerrit is zoo allerliefst dat wij ons veel met hem ophouden. Steven
is ook lief maar wat drok gezellig en Lina ziet menig
bloempje van discours door Zijne E. afgeplukt. Zij vindt het dus wel
dol plezierig dat hij bij ons is, doch wenschte nu en dan dat wij
de handen nog wat vrijer hadden. Als dan tusschen beiden eens het
lipje een oogenblik hangt dan spreken wij over Vandulf Eona en
Selane niet p. comparatie niet toepasselijk, maar in het algemeen.
Meij 4
Eene Comparatie (Meij 1) met W.v.H., P.v.E. en H.R. De resultaten waren
niet aangenaam en er moesten dus ook regt onaangename oogenblikken
in hetzelve komen. Egter was de afloop regt hartelijk. Zij deden mijne
genomene moeite in alles regt wedervaren, egter maakten de aanmerkingen
wegens oom de Cl. onaangename Episodes. Het kan toch niet dat
hij zoo veel verteert. Hoe dit alles moet aflopen God weet het, ik niet.
De week is druk met verhuizen geweest. Papa Boiss. en Tijs hebben
eene nieuwe woning betrokken. Wij hebben eene vereeniging van twintig
Broeders en Zusters gehad. De nieuwe Muur v. Harmonica valt.
Allergenoeglijkst Meij 10 de verjaardag van de kleine G. Westendorp
gevierd. Tijs is een allerhupschte jongen. Ik heb veel met hem geredeneerd
en wezentlijk zoo als hij zich over mij, wegens zijn wensch tot mij
uitdrukt moest ik indedaad, tot tranen toe geroerd zijn. God ik dank
U dat gij ons in hem zulk eenen goeden broeder gegeven hebt.
De zaak van L. en I. heeft mij in deze week veel doen lijden en de
uitzigten worden thans zoo zwart, zoo zwart, wegens den Graan-
handel, dat het hart zamen krimpt doch God zal zorgen.
Meij 25. Wij hebben een regt genoeglijke week gehad. Caroline
was allerliefst, met regt zegt da Costa, dat zulk eene vrouw
een Schat is. Oom v. Heuk. hielp mij in de boeking en ik bewonderde
zijne goedheid en reeelheid meer dan ooit. Met P.d.C. had ik een
belangrijk onderhoud. Hij dacht dat ik over zijne verteringen geklaagd
had, dat echter geenzints het geval was, doch indien er zoo weinig
verdiend wordt, kunnen wij er niet beide van leven, dit is eene zekere
waarheid. Veel bekommernissen had ik in den loop van deze week,
ik zag de Granen in mijne verbeelding op eene ontzettende laagte terug-
zinken en had wezentlijk aanvallen van Spleen, die belangrijk waren.
God moge het gebed tot en het vertrouwen op U mij in dezen bijstaan.
Gij toch beschikt alles, maar het denkbeeld om al die angsten te
hebben die men heeft wanneer men het geld in anderen verliest en
eigenlijk zijn eigen geld te verliezen dat is hard.
Meij 28. Onze huislijke kring is allerheerlijkst, Gerrit allerliefst
wij gevoelen niets van de onaangenaamheid van in Amstels wallen
te moeten blijven en gebruiken het heerlijke weder tot wandelen en ons
in hetzelve te genieten. De uiterlijke omstandigheden voeren egter
tog nog altoos hunnen druk mede doch ik hoop tog eindelijk
een eindpaal aan mijne Melancholie, met Gods hulp, gesteld te hebben.
De onderhandeling tusschen P.d.C. en W.v.H. is goed afgelopen doch
ik had met de eersten een onderhoud dat mij zeer deed waarin hij
mij beschuldigde hem door eene Explicatie die hij zelve
gevraagd had in een verschriklijke angst te hebben gestort en
dat had ik waarachtig zonder erg gedaan. Of ik in alle
opzigten egter ontrent hem in de laatste tijden niet wel eens uit
een soort van wrevel minder genereus over hem heb gesproken
dat konde wel het geval zijn, doch ook hierin wil ik
mij beteren. Zijn hoofd schijnt mij helaas nog verward te zijn.
Juny 30. Heerlijke avond van gisteren. Hartelijk gesprek
met Caroline bekentenis van onze wederzijdsche gebreken.
Zucht om meer en meer vereenzelvigd te worden elkander
hartelijker dan ooit lief te hebben en met vertrouwen tot
God op te zien. Deze geef zijnen Zegen. Amen.
July 20 Het zien v. Bilderdijk en zijne vrouw heeft mij nieuwe
moed en aansporing gegeven om de mijnen meer dan immer lief
te hebben. Reeds schijnt ons weder een twede hoop in het
verschiet toe te lagchen. Ik ben thans zoo gelukkig, doch God
weet hoe het zijn moet.
Juny 29 Een feest dat waarachtig dien naam mogt dragen.
Vier jaar waren wij getrouwd, hartelijk vierden wij de eerste
Verjaring van onzen Trouwdag die ons met Gerrit in den
arm, ontmoette. Mijne vrouw gaf mij Waverley, ik
haar een kruisje in eenige regels. Meer had ik
haar gegund, maar tog wat doet dit bij ons. Gerrit was
allerliefst op dien dag zoo als trouwens altoos. Des avonds
kwam onze beste Vriend. Pauly moest zich door eenige
goede flessen wij laten representeeren. Da Costa kon nog niet
de gelofte door hem gedaan, verbreken daar het in het
jaar van zijn vader was. Welk een Contrast van menschen
Gied, Capadose, Claude en egter allen welgenegen tot mij egter
allen het goede willende. Ja zij bestaat dan tog nog die zoogenoemde
Coterie, maar uit hoe veel verschillende grondstoffen nu
zamengesteld. God ik geniet veel. Niet ligt vergeet ik dezen
dag. Oom de Vos en Ko Bruyn vervolgden beiden met veel
hartelijkheid vroegere Gedichten. Moge zij nog lang
zulke rapporten uitbrengen. Wij waren lang aan tafel, maar
het was indedaad in eenen opperbesten toon.
Zie verder 1e Aug.
[leeg]
Memoires 1822
Improvisatie
Ap. 23 Ik had met Oom de Vos Democriet bezocht. Hartelijk en
vriendelijk was de Receptie de toon alleraangenaamst, de
vaerzen vielen mij juist niet bijzonder toe. De beste waren Walré
Crous Vinc. Loosjes Van Boren de regt Arntzenius le Francq Willink[?]
Walre David C. Gerlig Jan Zoet Guepin Fockenbroch V. der Willigen
Hoogeveen de Koning Krul Van Eeden Starter Dr. van Houten Huydecoper
H. Meijer wiens naam aldaar ik vergeten ben. Ik improviseerde
doch was zoo regt niet in mijne kracht, daar ik bang was
voor alle die snaken misschien te blijven steken en dies minder
courage dan gewoonlijk had. De vernieling van het O.I. Huis ging
dus zeer goed doch ik heb wel eens wat beters voorgedragen.
In het twede stuk op de Kinderliefde of op twee Hansjes
komen[?] goede stukken en een lierzang in de kleine regels die goed uitviel.
Ap. 25. Merkwaardig was de avond bij Fabius deze had mij gevraagd
om kennis met Roell te maken. Deze was aldaar met zijne
famille, de Heer en Mev. en Juf.de Glimmer, de Heer en Mev. Aberson Colonel
de jong, Coster en zijne vrouw, Mev. de wed. Bousquet, Mev. Hodshon, de
Heer V. Lennep, de Heer Verburg, de wed de Wolf en nog verscheidene anderen.
Ik was eerst wel een oogenblik onthutst toen ik in het midden
van een dergelijken kring v. dames moest optreden doch alles ging
Goddank goed en het beviel mij beter dan op den predikstoel in
de Maatschappij. Ik wilde meer het Instrument leeren kennen
en dagt meer om de quomodo dan om de quid. Ik combineerde eenige
opgegeven onderwerpen. Carthago Enghien Maria Stuart en bragt dezelven nog al
tot een gelukkig geheel. Ik gebruikte nieuwe maten vooral de tien-
syllabige. Naderhand over zinnelijk en zedelijk schoon. Die viel zeer
goed uit vooral het einde, en een lierzang van ten minste twinitig
coupletten die indedaad regt goed was. Zonderling is het hoe dit
talent mij met menschen in aanraking brengt. Voor den Heer Roel
heb ik veel achting wij spraken veel over den handel. De man
heeft iets zeer eerwaardigs. De aanmerkingen van velen zijn zonderling.
Meij F.V. Hall had het zeer misprezen dat ik in de
Maatschappij had geimproviseerd.
Les gens en parleront, n'en doutez nullement.
Meij 8 bij da Costa geïmproviseerd over de Dromen, gelukkig
met de aanhaling van Jakobus, Joseph's dromen, naderhand
zoo duidelijk over da Costa's Christendom, als iets zijn konde,
doch de menschen begrepen minder dan ooit. (Zie da costa)
Meij 12 Nous avions une journée parfaitement agréable à Heemstede
chez Pauly. Occupant les chambres du Charpentier Munck que
l'oncle Jeannet possédait l'année passée, il y vit en gentleman.
En habit court, le chapeau blanc en tête, les souliers de
Marseille aux pieds, la canne ultra en main, il se promène
lentement au milieu des jolies avenues qui avoisinent ce
joli village. Le matin on déjeuna avec du café parfait à la
crême ensuite on cause on court par-ci par-là on fait quelques
excursions jusqu'au dîner. Le meilleur poisson de mer ou de
rivière est condamné à nager dans le jus des meilleurs crus
du Médoc. Ensuite quelques promenades encore le thé et
si les chaleurs ont été trop abondantes une bonne bouteille
de vin de Rhin [onl.] encore coucher. Cette vie est délicieuse
pour quelques jours, mais elle finirait par m'ennuyer. Quelques
beaux que soient les arbres, quelque harmonieux que soit
le chant des rossignols, quelque agréable et joviale que soit
la sociéte de Pauly, cependant, il faut que je travaille pour
que je m'amuse. Nous passâmes trois journées bien agréables.
Le Dimanche l'oncle Jean vint avec son Ida. Elle me plut
bien ce jour-là. J'etais dans une espèce d'extase de plaisir.
Il y avait si longtems, que je n'avais gouté la campagne
et la liberté, j'improvisai plusieurs toast, je différai en
Prose avec Gied sur ce que c'était que la religion, en poésie
nous nous accordâmes. J'étais véritablement inspiré.
May 21 Sedert lang had oom Jan reeds gewenscht dat ik
de kennis met Wiselius hernieuwde, en ik trok na den tuin
bij de Utrechtsche poort alwaar ik in den schemeravond Wiselius
da Costa 's Gravenweerd vond. Ons onderhoud was recht genoeglijk
hoewel ik niet veel nieuws daaruit leerde, daar alles meest
op een punt uitkwam waarin da Costa de zaken opnam en
die denkbeelden uit elkander zette die ik reeds lang van
hem kende. Voorts kwamen er zeer Casuistische redeneringen van
Wiselius over de geoorloofdheid van koopman te zijn, hoe hij
opgehouden had advocaat te wezen na het lezen der verhandeling
van Groot. de Vos dat men van eens anders onkunde
geen gebruik mogt maken. Wijders maakte de schroom om
over Montigni en Schilperoort aan den gang te geraken mij
ook enigzins huiverig. Wiselius kan ik nog niet beoordelen
ik geloof geensints hij de man is waarvan men zulk eene
zwart schilderij ophangt, maar hij heeft iets hards, dat terug-
stoot, en tevens in sommige stukken vooral geestelijke schijnt
hij weder eene onderwerping aan den wil van andere menschen
te hebben, die wondelijk contrasteert. Zonderling was zijn
denkbeeld als of alleen een post eene geoorloofde kostwinning
zijn zoude. Op verzoek van J.R. improviseerde ik over
Jonathan en weinig keeren heb ik het indedaad zoo gelukkig
gedaan. De beste inzichten bezielden mij, gelukkig bragt
ik de aanmerkingen in den loop van ons onderhoud over
David gemaakt te pas. Het alles vormde een geheel zoo
als mij zulks weinig gelukte. 'S.G. is misschien een der
koelste aanhoorders van mijn Improvisatien hij was egter
zeer te vreden, indedaad is hij een hartelijk mensch wiens
inside beter dan zijne outside is.
Mey. F.A. v. Hall was ontevreden dat ik bij Fabius had
geimproviseerd. Hij begreep dat ik dat talent voor mijn
vrienden bewaren moest.
Wiselius begrijpt wel de mogelijkheid in vaerzen te spreken
niet die om daarin éénheid en wezentlijke poetische
Gedachten te brengen.
Juny 13 Een togtje bij Zwaardemaker, lang uitgesteld. De dag
was overheerlijk overal warmte op het IJ koelte. Een frissche
Oostenwind voerde ons op een regt goede boeier met knappe
Zeelui bemand in een uur heen en weder. Bij Zwaardemaker
een regt hupsche ontfangst. Alles nog egt Zaandamsch. Man en
Vrouw naast elkander aan tafel een grote schotel met bot[?] en
baars, nog indedaad ware eenvoudigheid hijzelf indedaad
regt verdienstelijk, in den ouden hollantschen trant, moedig als
Christen en burger. Do. Wieling scheen een zeer beschaafd
mensch met goede lectuur en die het wel met zijn zaak
meende, zijn vrouw friesche zuster van de vrouw van D. Plantinus.
Ik improviseerde over het Veld en deszelfs genoegen en nam
het nog al in een hogen geest op, het was zeer goed egter
zonder zeer bijzondere verheffing.
Juny 16. Een togtje na Noordwijk. Mijn wensch was vervuld ik
kon weder eens wandelen. Gied was mijn reisgenoot, wij trokken blijmoedig
van Haarlem na Hillegom waar wij in het Regthuis zeer
wel ontfangen wierden. Veel herinnerde ik mij nog van mijne
eerste jeugd en mijn verblijf alhier. Des anderen ogtends trokken wij
na Noordwijk. De weg tot Sassenheim is heerlijk. Moeilijk
vindt men elders zulk een verscheidene en onderhoudende weg. Ons
discours stond niet stil. Gied is rijk in denkbeelden en wijsgerige
uiteenzettingen over het menschlijk hart in het nagaan der
oorzaken en gewrochten. Zijn gevoel gelooft alles doch
zijn verstand is nu en dan te sterk revolteerende
uit vrees van belachlijk te schijnen of voor schijnheilig
door te gaan. Zonderlinge verschijnsels brengt dit te weeg doch
anders bevalt hij indedaad uitmuntend, en hadden wij
eenen heerlijken ochtend. Wij zagen het slot te Teijlingen en wandelden
over de Piet Gijzen brug na Noordwijk. Daar was alles heerlijk
behalve de eerste welkoms groet van Piet Moura die aan Papa zeide
dat men nimmer zoo vroeg kwam. Noordwijk is Neerlands Pestum
de rozen zijn er bij velden. De [onl.] sullen op een Duin dat
het een lust is. Heerlijk was de Advocate Borrel van Mev. Moura
heerlijk de zee. Margo was bijna Roosje van Bellamy geworden
dank zij de zorg van Moura voor zijn broek. Toen verdwaalden wij in
de duinen bij Noordwijk aan zee en werden door de doornen
verscheurd. Noordwijk is stil lief en welvarend. Het diner was allerliefst.
Stiele en zijn vrouw regt vriendschappelijk, de oude Luberts
door en door vrolijk. Die is de oom van Stiel en Moura[?] draagt de
orde van de Doggersbank waar hij twee kanons kommandeerde
was naderhand stalhouder en spreekt met hetzelve Enthousiasmus
van een harddraver en van zijn admiraal Zoutman. Toen ging
het aan het zingen tot Patriotliedjes toe. Ook ik geraakte
warm zong Paulientje en Luberts kinderlijke onschuld, herinneringen
van den ouderdom Spanje en Nederlands heldenmoed van het voorgeslacht
vernedering van het onze maar moed die den boer nog boven
de omstandigheden kon verheffen. De oude man dronk in vuur
het eene glas wijn na het andere en zeide ja voor zulk een
dag wil ik wel tien dagen op sterven leggen. Na midi
wij ingepakt en deze Improvisatie op het Kind en de Grijsaard
blijft mij heilig. Pauly en Gid waren ook in high spirits.
Juny 17. Bij da Costa was ik met Dirking Ik nam het
Noorden kracht en Christendom. Poezy en verhevenheid ineensmelting
van Noordsche kracht en Oostersche verbeelding ter verheffing
van het verzonken Zuiden, Dit waren mijne denkbeelden hier
en daar nog al niet ongelukkig uitgeboezemd.
Juny 26 bij Tijs en Mie op hun nieuwe huis. Geen onderwerp
dat mij bijzonder opwond gene bijzondere stemming. Onze
avond was genoeglijk en Claude aldaar een vreemde eend
in de bijt zeer spraakzaam. Abandon heeft hij egter in
gezelschap tog niet.
July Imp. eens bij Rahusen over het land en twee keer te Leyden
bij deze reis na L.
July 29 Bij mij aan den feestdisch had ik een moeilijk onderwerp
de Regels v. Bartjes op de liefde toegepast en dit hoog ernstig
door alle de regels der Arithmetica doorgevoerd doch
ik zoude te veel moeten schrijven, wilde ik dit uit elkander
zetten.
Aug. 2 Een diner bij Tijs met V. Bommel. De goede
jongen had braaf uitgehaald. Nu moesten wij het dan ook
niet voor zijnen beste Correspondent, voor zijnen oudste negotie
Vriend het aan dépensé d'esprit laten ontbreken. Ik ontfing
de stof van de Schoonheid der Vrouw. Ik behandelde dezelve
naar aanleiding van het denkbeeld v. zinnelijk schoon
in het Zuiden zedelijk in het Noorden. Er waren goede
gedachten en beelden in.
Aug. 4 bij Nicht de Clercq. Ik wierd daar ook gevraagd wat
voor te dragen en de famille van de Steenepoor[t?] che spavento
bleef bij deze gelegenheid te Vredelust souperen. Brandt
gaf Licht op 't geen ik op eene wijze behandelde, die mijne
goede Lina best beviel, doch ik haalde er tog niet uit
alles wat in dat heerlijk sujet zit, daar misschien
mijne toehoorders mij niet genoeg imponeerden. De goede Nicht
de Clercq was zeer getroffen. Over de vervoering en wierd als
na gewoonte, veel gesproken.
Meij 27 Kantoor
De zaak v. Sijpkens veroorzaakte mij heden veel angst en
onaangenaamheid. Ik weet dat Rah. eens gezegd heeft wij zeker
geld aan hem zouden verliezen, doch ik weet ook, dat wij in
het verleden jaar aan hem de besten aller onzer Correspondenten
hadden, dat ik op een paar duizend Guldens na, dezelve altoos
binnen hield en allen naauwkeurigst deze rekening gehouden
heb, dat zij met koolzaad verleden jaar geld gewonnen hebben
en dat V. Hall wien ik nog order gaf over hem te informeren
zelfs van Rengers die geen vriend van hem was niet anders
als goed wegens hunne Soliditeit gehoord had, terwijl wij vele
blijken van personeele Vriendschap braafheid van J.S.
ontfangen hebben. Zij hebben nog al veel goed goed gezonden
en zoodra ik dit opmaakte zag ik zij daarop f 5/m [onl.]
en op hun liggende goed f 2. f 3/m agter uitgekomen waren.
Ik heb dus direct particulier om Remise geschreven. Ondertusschen
domicilieert Sijpk. f 32/c en remitteert f 25/c heden vervallen,
tweede paaschdag, zoo dat ik niemand spreken kan dan PdC.
Ik kan door het late protesteeren f 3/m inhouden doch heb
na het rijpste beraad, dit uit meer dan eene reden niet
raadzaam gehouden en deze betaald maar tevens een krassen
brief om dekking geschreven. Ik ben overtuigd dat hij goed
is doch tevens van mijne verpligting om deze relatie, hoe
aangenaam mij dezelve zijn moge, liever op te heffen dan mijne
weldoeners aan Risico, mij aan de allerbedroefdste onaangenaamheden
en angst bloot te stellen. Dit heb ik egter willen schrijven om te
tonen dat ik deze daad na rijp beraad, geenszints met drift
onberaden of onvoorzichtigheid gedaan heb, en dat het geen
napraten is, zoo er ooit ongeluk uit ontstaan mogt, indien
ik zeg, dat ik heden op dit oogenblik de kanssen van dit
stuk heb ingezien doch daarbij alleen die Risicos loop welke
een koopman zich niet beletten kan te lopen, en waarvan
mij indedaad de verantwoordelijkheid niet opgelegd kan worden.
Ongelukkig te zijn is niets, maar ik wil mij in dezen
niets te verwijten hebben. God kent mijne zwakheden doch
hierin mijn ijver en goede wil. Mijne vrouw en broeder kunnen
getuigen hoe ik hierin gehandeld heb en geve God mij deze
regels nooit te pas mogen komen.
Juny 21. Strijd van ongerustheid en hoop doch uitkomst in
verscheiden stukken. Verwachting wegens droogte
July 26[?].Meer vooruitzigt v. rijzing doch nog geen werkdadige
invloed. Nog dezelfde toestand wegens S. en[?] S. gunstige ontwikkeling
van eenige andere zaken bv. H. Muller T. Wolf.
Aug. 2 Ongunstige loop van zaken. Gehele verdwijning van
de betere vooruitzichten, die de vroegere maand gaf. Hierbij
kwam heden veel bij. P.d.C. tot Compagnon te hebben, is
dan in vele opzichten niet aangenaam. Het bankroet
van S.H.S., de relatie deswegens met Landman
dit alles maakte mij heden verre van opgeruimd. God
weet wat best is, en hem zij dank was ik ook niet
zoo neêrgeslagen als ik anders geweest zijn zoude. Veel
is nog duister. Laat ons hopen en trachten dat wij ons
zelven niets te verwijten hebben.
Geschiedenis van den dag
April 22 ongelukkige dood van den jongen Brummelkamp en drie
zoons van den Zilversmid Bennewitz die uitgegaan waren om
op de Legmeer te visschen. Door een rukwind wierd hun scheepje
omvergeslagen en slechts een zesde enen officier wierd met moeite gered.
Op de kragtmeter in het Museum van den Landbouw is
de gewone mannenkragt 250 Graden. Anderen sterkere menschen
bragten het tot 350, Fabius in een druk tot 800 g.
Ap. 23. was ik in de schuit met denKamerjager van zijne Majesteit een
zonderling vent, doodvijand van alle ratten muizen en weegluizen.
Het nieuwe Leesmuseum is ingewijd. (Meij 1822)
Le Baptême de l'enfant royal 18 Juin Une cohue de personnes
diversité de Costumes, l'église neuve arrangée avec goût
mais un peu chichement. Trois heures d'un mortel ennui
enfin un joli coup d'oeil à l'entrée du prince. Un discours
de M. Dermout assez bien arrangé avec des invocations à l'ombre
de de Ruiter et de Vondel même, ce qui devait flatter les
habitans de la bonne ville. Au reste il n'y avait aucune
élévation c'était bon mais aucunement beau. Ce qui me
fit encore le plus grand plaisir c'était d'entendre le
formulaire du baptême prononcé devant ce qu'il y avait
de grand, sur la terre, la majesté du trône reconnaissant
la majesté de Dieu, cela me fit du bien. Cette formulaire
c'est en effet l'expression la plus décidée de la trinité
July Coquerel te Rotterdam waarschijnlijk zullende beroepen
worden blijft hier. Dit schijnt egter met de voorwaarde verbonden
dat de vroegere notulen over het gebeurde met hem
en Lange geroyeerd zullen worden.
[leeg]
Dagboek sedert 3 en 4 Aug. 1822
Août 3 en 4.Excursion Vredelust. J'ai pris une forme nouvelle, il
faut varier. Ma cousine nous avait fait la politesse de nous
inviter il fallait accepter, quoique je prévus que cette semaine ne
serait pas des plus agréables. La voiture vint nous chercher Samedi.
C'était Rupelmonde tout craché. La réception fut amicale, le dîner
excellent j'y passai assez agréablement la journée de dimanche
on joua au billard sur lequel Koo de Clercq le cecisbe et
découpeur du lieu, fit des promesses. Du reste j'étais balloté entre
deux hommes en effet originaux tous deux. G. de Clercq est
sans doute éminemment respectable, mais il a quelquechose
qui déplaît surtout, quand il veut se lancer dans des idées
philosophiques puisq'il a une manière de s'exprimer tout à
fait diffuse, il confond les événemens et les points de vue
sans aucune logique et fait des raisonnemens à perte de
vue. Sans doute il mérite beaucoup d'estime, mais il
fatigue. Brandt (J.) a quelque littérature de très bonnes idées
et en parlant d'idées générales de ce qui fait domaine public
on s'entend parfaitement avec lui. Son ouvrage sur les
prisons paraît avoir eu une influence utile. Dans sa conduite
privée il paraît assez fat et capricieux, est dur envers ses enfans
à ce qu'il paraît quoique il dise les aimer beaucoup. Ces
deux personnes ne sont pas faites pour s'estimer réciproquement.
Tous deux ils me faisaient la chronique scandaleuse l'un
de l'autre et je ne veux pas les imiter en les répétant. Les
fruits de Vredelust étaient délicieux. Les plaisirs étaient
assez monotones. Lorsque il pleut ainsi cela était arrivé
alors pendant la nuit, les chemins du Gein sont impraticables.
C'était ce lieu où mon père s'était tant amusé. Les
portraits de notre familles y pendent encore. La cousine est
on ne peut plus aimable envers nous.
5 Ik was alleen in stad en moest dit nu eenigen tijd
blijven. Natuurlijk is mij dit niet aangenamer. Al dat heen
en weder trekken bevalt mij niet. Doch ook deze
stilte leert weder veel. Ik was des avonds bij Claude. Een
zonderling mensch. Hij durft zich van zoo vele zaken geen
reden geven, zich niet door zijn gevoel laten leiden dat zoo
goed is. Wij spraken geen woord over da Costas Christendom
over Litteratuur Milton Bilderdijk. Hij wierd tog
warm, ik bleef tot half één, bij hem.
∙6 'S avonds bij da Costa. Eerst zeer genoeglijk over de
Grammatica, toen kwam Capadose. Wij lazen eerst over
de Natura deorum v. Cicero, toen haalde ik ongelukkig de
declaration of rights door Claude voor mij uit een
Americaansche kourant geknipt voor den dag, en las deze
slecht vertaald voor. Nu kwamen wij op een onaangenaam
onderhoud, ik wierd geheel mismoedig. Eindelijk bekende
ik dat veel wegens mijne gevoeligheid over dit punt daaruit
ontstond, dat Claude en da Costa die mijne vrienden zijn
die ik het meeste met geestdrift, met abandon om
dus te spreken bemin, dat zij zelven, om dus te spreken
een gedeelte van mij zelve bevatten en ik dus niet
kon lijden dezen over een punt van zoo veel gewicht
niet eens te zien. Hoe het zij ik kan mijne
denkbeelden over dit alles niet duidelijk genoeg voor
mij zelve uit elkander zetten, maar ik wil liever
mij aan hogen invloed onderwerpen denken wat een Christen
ook in deze staatkundige wereld doen en denken moet
en dan daaraan getrouw blijven. Claude is gevaarlijk zijn
suprême bon ton d'indifférence zijn geest van pride
en volupteit vereenigd doen hem zeer na eene nuance
van Byron zwemen, en ik moet voor hem, voor mij zelven
bedacht zijn. Dit is waar, dat ik die kinderachtigen zwakheid
die vrees voor menschen, moet afwerpen en vertrouwen dat indien
hetgeen ik zeg uit God is, zij mij de oogen niet kunnen
doen nederslaan. Da C. heeft veel menschenkennis. Na
den storm spraken wij nog genoeglijk over onze Coterie.
7. Een zonderlinge dag. Claude was reeds vroeg gekomen om
mij naar Zeeburg aftehalen alwaar wij ontbeten. Het
was Excercice d'Hygiène. Wij spraken over verschillende onderwerpen.
Het regte durft hij egter niet aantasten.
Ik heb heden een lange brief aan mijne vrouw geschreven.
Voor ons beiden was misschien weder deze korte scheiding van
veel nut. Thans zit ik alleen te werken ook dit is mij
sedert lang niet gebeurd.
8. Een diner bij Cris met A. Gild. P. v. Hall. De laatste heeft
veel goeds, doch ook veel winderigs. De jongen Luiten. Kool is
iemand die zoo ik geloof indedaad bescheidenheid met verdienste
vereenigt.
Aan de kamer een lang onderhoud met V. Geuns over de
Correctie van eenen onderwijzer of katechiseermeester, het
was teutende en langdradig. Naderhand schampscheuten over
J. Willink Jr. over de wetten waarbij hij zelve als Consultant
gevraagd was, dit is al zeer indelicaat.
'S avonds bij Pauly, met Gied. Platen van Petersburg en Londen
gezien. Genoeglijk onderhoud, maar het missen van huisselijke
rust en gedurig uitgaan échauffeert en is op den
duur niet uit te houden weshalve ik mij den dikwijls gespannen
toestand van Gied uit kan leggen. Hij ziet indedaad zoo goed,
maar kan er nog niet toe komen handelingen als gevolgen van
principes aantenemen of geestelijke grootheid en invloed van God
in den mensch te ontwaren en zich daaraan te onderwerpen. Hij
durft bijna de gruwelen der revolutie niet afkeuren, uit
Vrees van in Consequenties te komen. Het is waarschijnlijk ook
trotsheid die hem Liberaal maakt. Want men is
Christen of is het niet. Is men het, hoe kan hij dan in
een brief aan Henry en mimi zelfs badineerende vragen
bij de doodkist wat dan? Zoo het Christ. geen Geloof, geloof
geen zekerheid geeft, wat is het dan? Maar dit hebben wij
met onze eeuwige Concessies gewonnen. Christus blijft ons
een goede vriend maar het is geen ton de bonne Compagnie
voor hem uittekomen. Dit niet ter vernedering v. Gied maar
tot bewijs voor mij zelven wat wij zijn, zoo wij God niet willen
laten werken.
Pauly bevalt mij meer dan ooit hij is meer open en zonder
dat ik ooit eenigen invloed op hem heb willen hebben
begint hij zoo het dwaze van vele handelingen van zijn
vroeger zoo opgevijzelde Fransch in te zien en dit doet hem
goed.
'S avonds vind ik nog een brief van mijne goede Lina.
Zij beschuldigt zich zelve van trotsheid. Ja, ook deze kan
bij zulke voor het uiterlijk stillere een bescheidene menschen
plaats hebben, doch ik ben haar daar nog des te
meer. Er is God zij dank, een grote muur gevallen
en onze vereeniging moet nu inniger dan ooit worden. Ik
verlang hartelijk haar en Gerrit te zien en deze vijf dagen
hebben mij indedaad reeds langer dan weken geschenen.
Ja, een nieuwe tijd verrijst ik wil meer huislijk, nog meer
voor de mijnen leven, ik gevoel daarvan de gehele noodzakelijkheid,
de gehele aangenaamheid. Caroline moet nu indedaad
ook zich zelve sparen. Goede God, verhoor de bede uit mij
uit haar opgerezen om verlichting en kracht en doe mij Uwen
Geest die ook weder in deze week tot ons beider geluk
werkzaam was, meer en meer verheerlijken.
Aug. 9 Grote post, veel werkzaamheid, ook dit is zegen
mogten de oude zaken maar eens uit de weg geruimd zijn.
Aangenaam bij D. Rah. gegeten. Zijne vrouw en zijn huishouden
zijn allerliefst. Alles is daar nog eenvoudig hollandsch. Mis-
schien zijn wij op het voorbeeld van Claude, Jan Ret, en
zelfs Pauly in de laatste tijd wat Epicuristischer geworden.
'S avonds bij Gr. de Vos. Hij denkt nog zeer zuiver, komt
egter dikwijls op dezelfde topics terug. De Heer Wijsz. was ook
aldaar een scherpzinnig oud man, die zoo het schijnt nog niet
aan de Neologien offert. Wij gingen te zamen naar huis en
geraakten aan een discours over den Godsdienst
waarover hij eerst scheen te spreken in de Suppositie alsof
hij wist dat zijne denkbeelden met de mijne overéénstemden.
Hij raadde mij de lectuur v. Hulshof aan en verhaalde mij hoe
deze met zoo vele kundigheden begaafd, de laatste
jaren van zijn leven bij Herwerder, was troost gaan halen zeggende
ik weet vele dingen maar nog niet den weg der zaligheid.
Er is tog in de Orthodoxen een kracht, een zelfstandigheid
die men bij de andere partij niet vindt. Deze Herwerder
heeft over Joannes geschreven.
Aug. 10, 11 Deze beide dagen wierden te Vredelust zeer
genoegelijk doorgebragt. Er heerschte aldaar vriendschappelijke
genegenheid rijkdom van Vruchten en genietingen. Met G. de Clercq
kon ik het indedaaad wel stellen. Zijn hoofd is, wel is waar
eenigzints verward, doch hij gaat uit het goede Grondbeginsel
uit, dat men ter eere van God en tot nut van anderen moet
leven en wil men dan zoo iemand minder achten om dat
hij geene duidelijke logica heeft, en minder kennis heeft
verkregen. Laat ons waarachtig de goede zijde van ieder mensch
opmerken en dan valt er nog veel goed te keuren bij ieder mensch.
Dit is het systema v. da Costa, en het is waarachtig. Nicht
heeft indedaad veel goeds, de kinderen zijn bescheiden wanneer
men bij Aagje het gedurige Idealiseeren van haaren vader
voorbij ziet, en wij scheidden met genoeglijke herinnering van elkander.
'S Graveland bezochten wij, en zagen aldaarTrompenburg
alwaar heerlijk geboomte gevonden wordt en het geen
als lustplaats waar Cornelis Tromp zijn daden
eindigde indedaad belangrijk was. Het huis in het
water liggende heeft de vorm van een agtersteven van
een schip. In de zoogenoemde koepel vindt men een fraaije
zaal waar egter nu te veel verwarring van antiquen en
tegenwoordigen smaak gevonden wierd. Alles is vol
schilderwerk. Afbeelding v. Schepen. Pourtraitten der beide
Trompen. Opschriften. Allegorien. Tritons en. Genien in het
kort niets ontbreekt tot zelfs boven in de zaal alwaar alle
de volken over balustrades leggen om de grootheid der
Nederlandsche helden te aanschouwen. Is alles bij het leven van
Tromp geschied, zoo was het vooral niet te nedrig doch het
blijft nu een belangrijk gedenkteken van Nederlands zeeroem.
Het behoort nu aan den Heer Straalman.
∙Mijne ontmoeting met mijn vrouw was allerheerlijkst.
Nooit gevoelden wij dat onze harten elkander zoo nabij waren
dat wij zoo geheel in elkander gevoelen kenden. De avonden
op onzen slaapkamer te Vredelust zal ik niet ligt
vergeten. Mogte zich derzelver gezegende invloed slechts over
geheel mijn leven uitstrekken.
∙Aug. 13 D. Zegenrijk was onze bijeenkomst met da Costa. Wij
werkten braaf door en hadden vervolgens het aller genoeglijkst onderhoud.
Caroline was door het lezen van een heerlijken brief van Mev.
Bild. reeds getroffen geworden . Ik las een vaers van Bild.
aan da Costa waarin hij opnieuw aan zijne aandoeningen wegens
het godsdienstig herleven in dien lucht geeft. Nu las dC.
het vaers op zijne vrouw waarin vooral de laatste Coupletten
die den wensch uitdrukken om in zijn kroost te herleven
een sterken invloed op mij maakten dC. verzogt mij te
improviseren, doch ik zeide dat ik als hij opgezegd had zulks
waarachtig niet konde. Na eenig onderhoud hierover stond
ik op, vermande mij, en improviseerde over onze betrekking, en
het heerlijke doel van de godsdienstigen mensch. Nu waren
wij allen aangedaan. dC. was in een van die oogenblikken waar
hij geheel uit zijn Apathie verrijst en waarachtig de
geest van God op hem schijnt te zijn niet dwepend maar zoo
geheel gevoelend wat hij is, zijn moet. Wij stemden van harte
ieder met zijn vrouw in het dankgebed en wij keerden
zoo innig gelukkig naar huis. God mogen deze beelden
bij hem, bij mij, bij onze vrouwen in zegening en werking blijven.
∙Een grote stap is er gedaan en de Verklaring van de
Rabbijn te Maastricht heeft aanleiding gegeven, dat Dac. v. Cappa-
dose zich aan eenige ouden hunner naastbestaanden geopenbaard
hebben. De verwondering en de verbazing is aldaar ten hoogste top
gestegen en vooral Cappadoses oom de oude doctor is ten uiterste
vertoornd. Dubbel is hij getroffen in zijn eigenliefde, om alles
wat dC. voor de Joden, en hunne trotsheid zijn konde, verloren
te zien gaan en voorts op een diergelijke wijze wegens zijnen
lieveling bedrogen te worden. Hij is nimmer geheel Jood nimmer vrome
Jood geweest, neemt thans egter tegen hem eene gehele
Phariseewsche houding aan, beschouwt beide (toch zoo
jong niet meer) als verleid. Enthousiaste Cappadose als
slagtoffer van Da Costa, de laatste als die van Bilderdijk
Capad. gedraagt zich voorbeeldig. Alle avonden blijft hij
thans bij zijn oom te huis, leest met hem, beantwoord zijne
bittere toespelingen met de grootst mogelijke kalmte en
weert dezelve in een algemene zin af, doch zegt bedaard
de kamer te zullen verlaten wanneer er wegens het Christendom
over het welk gezegd is dat men binnen drie maanden niet
zal spreken, eenige aanval gedaan word. God mogt ik ook
zulk een stil, zulk een kalm krachtig geloof zulk een force d'inertie
hebben waarop elke pijl des ongeloofs afstuit.
Aug. 14. Ik had beloofd in Harmonica te improviseren
en misschien nimmer maakte ik zulk eenen indruk, vooral geloof ik
door toon en manier van opzeggen die beter als vroeger waren. Het was
over de Grieken. Het gedeelte dat over de Grieksche Tragedie handelde bevatte
vele goede regels, het gezelschap was talrijk. Aan Complimenten
van allerleij aard ontbrak het indedaad niet. Weinige zijn er die
het rechte voelen, vele die het ahnden en daaronder dikwijls de
meest geleerden. Wop Koopmans begreep er indedaad veel van. Onder
de opgegeven stoffe was de Nederlandsche Bank door Provo Kluit.
Aug. 15. Ik had een heerlijke avond met Claude en wij lazen Camões
en spraken toen vrijmoedig en hartelijk over vele onderwerpen waarbij
hij zoo geheel de oude was.
16. Dîner splendide chez Pauly qui ne me plut pas puisqu'il y avait
deux ans qu'il s'était marié, que c'était pour fêter ce jour que nous
nous étions assemblé et qu'au lieu de cela nous eûmes en
effet profusion de bonnes choses et du bon vin, mais il ne dit
aucun mot qui pût avoir quelque relation avec l'ordre[?] du[?] jour et me
gronde même d'avoir présenté quelques toasts. Ce n'est pas
par l'Épicurisme et voilà[?] malheureusement ce qu'il fait reprocher[?]
dans notre coterie.
17-18 Journée charmante au Haag grâce à la bonté de Westendorp
et de sa femme. Le chemin est bien beau. Le bois de la Haye
est-ce qu'on peut voir de plus délicieux, c'est une espèce de
parade. Delà nous allâmes à Scheveningen où nous vîmes la
nouvelle institution des baies[?] de Pronk[?], qui est en effet
excellente. Le dîner au Maréchal de [onl.] fut très bien.
19 Je revins solitto à Amst. Par des malentendus et une
fausse timidité de ma femme je passai cette journée seul
et je résolus pour ce jour-là de ne pas demander des dîners
aux autres mais d'en prendre un chez moi. Quelque mal qu'aillent
les affaires, je trouvai des choses qui je n'avais pas espérées
ainsi. Il y avait assez de besogne, et je passai agréablement la
soirée avec les mémoires de Lord Byron qui me firent faire bien
des réflexions. Il faut élever une école de Christianisme contre
cette école d'Athéisme et de Conception[?].
20 et 21. Après être tant [onl.] ces derniers temps, je passai
tranquilement ces deux soirées chez moi et cependant ces
soirées ne me réalisèrent pas tout le plaisir que je m'en
étais proposé. Il est moi que je ressemble
un peu à l'usurier d'Horace. J'idolâtre le bonheur de
famille mais cependant j'aime à sortir. Cet échange d'idées
qui a lieu dans la conversation forme mon plus grand plaisir et
j'aime cette variété de nouvelles et de récits qu'on ne peut trouver
chez soi. D'ailleurs il régnait chez moi une inquiétude vague
que je ne pouvais chasser et qui se rapportait à la décision
de l'Institut. Je sens qu'elle devait beaucoup influer sur ma
carrière future, que si elle était désavantageuse cela commencerait
par me décourager pour un certain temps, mais que si elle
était favorable au contraire j'y trouverais un nouvel aiguillon
pour m'animer à poursuivre mes études.
22 J'ai commencé avec Claudio Os Lusiadas. C'est une langue
bien nasale, mais dont Camões a fait un instrument superbe.
Steele[?] vint ce soir ainsi que F.A. v. Hall. Le dernier est
éminemment bon garçon, un ami véritable mais il appuye un
peu sur soi-même pendant sa conversation, mode[?] que Cl. ne
peut souffrir. St. était tranquille et assez retiré. La
conversation fut peu prononcée.
23 V. Nous fûmes chez le bon papa de Vos qui nous mit entièrement
à notre aise. Quelle sagacité pour un âge aussi avancé
quel intérêt dans toutes les choses contemporaines.
24 Z. Avond bij da Costa wij waren zeer genoeglijk en op eene geheel
andere toon dan de vorige keer. DC. was vrolijk en indedaad
opgewonden. Hij had deze gehele week eenigzints ongesteld
te huis gezeten en was nu regt vrolijk en Satyrisch. Ongelukkig
was hem dat zijne vrouw op eens een toon van pedanterie aannam
en hem zeide dat hij overspannen was, 't geen tog waarachtig
het geval niet was. Nu was hij nedergeslagen doch
dit verdween spoedig. Hij las mij zijn Parijs[?] te fors zijn
stem heerlijk. Bij het vertrek improviseerde ik nog eenige
regels comice in de vorm van een adres aan Tollens.
Zo. Diner bij ons met Cato Gild. Claude en Sidenius. De beide
eersten waren indedaad allerliefst.
Uitspraak van het Institut A 27. Nu naderde eindelijk de beslissende[?]
dag voor mijn papieren kind, waarna ik indedaad begon te
verlangen, daar ik nu sedert 31 decr. van hetzelve gescheiden geweest
was. Ik had eerst besloten niet te gaan, doch dewijl Prof. Capelle
nog een kaartje had aangeboden, ging ik derwaarts. Toen ik
kwam waren de 40 immortels nog binnen. Gelukkig vond
ik da Costa en ging naast hem nederzitten, zoo dat wij
onzen tijd genoeglijk doorbragten tot zich de deur opende.
Na dat allen 200 leden als Commissie behoorlijk gezeten waren, begon
V. Lennep met op eene gepaste wijze de vergadering te openen en
te herinneren dat taal de wezentlijke bewaarster van volksroem
was, terwijl hij dit tevens op de tegenwoordige Grieken toepastte.
Toen las Wiselius het Rapport voor. Een diergelijk stuk is indedaad
moeilijk te behandelen, te veel wijdde hij uit over de kortheid van
den tijd. Sommige stukken waren nog al lang uitgewerkt zoo
als dat over den Steen v. Egmond. Bij het verhaal wegens eenen
door Scheltema ontdekten brief, waardoor V. Loon de penningk ontving[?]
geheel van eenen vroeger hem aangewreven blaam van plagiaat
vrijgesproken wierd, kwamen vele toepassingen wegens nijd en
laster voor, die juist hier niet zeer geschikt waren. Voorts
is de stijl v. W. te hard voor diergelijke stukken, die zoo
geheel unbefangen geschreven moeten worden. Eindelijk ging
men over tot het beoordelen der prijsverhandelingen. De Orde
welke V.L. recommandeerde, door aan W. te zeggen eerst de
historische vraag te nemen gaf mij een goed vooruitzicht. Wegens
de twee hist. vragen wierd aangemerkt dat beide eigentlijk
niet aan het gevraagde beantwoorden en dat vooral de
laatste, in het Fransch geschreven, zich door hatelijkheid
jegens Prins Willem de 1e onderscheidde. Beide wierden niet bekroond.
Nu kwam de beurt aan de letterkundige vraag. Dezelve wierd
eerst nog eens voorgelezen, en toen het Preadvies het gevolg van
de laatste beraadslaging der Classe voorgelezen. De eerste aanmerkingen
waren, dat het te veel historia litteraria geworden was, dat de
invloed der Spaansche in de zestiende eeuw, die der duitsche in de
agtiende eeuw niet genoeg geschetst waren geweest, dat de Sch. zich
te veel opzettelijk met de Dichtkunst had opgehouden en nu en
dan van de wezentlijke strekking van de vraag was afgegaan, eindelijk
dat hij meer van den invloed op de letterkunde dan van die op
de taal had gesproken. Daarentegen werden nu ook weder de
moeielijkheden opgegeven, de uitgestrekheid van het Plan, de
kundigheden niet alleen in de Nederlandsche maar ook in de vreemde
talen en letterkunde vereischt om dezelve te beantwoorden en ten
gevolge van dien in de hoop dat de Sch. van de inlichtingen
en aanmerkingen die hem de leden zouden suppediteeren gebruik zoude
maken besloten werd en den gouden eerepenning toe te staan. Nu
werd er nog eens appel nominal gehouden, allen bleven conform
en het briefje werd opgerukt en gelezen Willem de Clercq op eens
keerden zich de oogen naar achteren en daar ik het geluk had
geheel contenance te houden, zoo wisten diegenen die onder
de toehoorder zaten niet, op wien zij zien moesten en zagen
verwonderd rond, als of de bliksem onder hen gevallen was.
De eerste gezichten die ik bij het opzien bemerkte waren die van
Kemper binnen en Kees v. der Vliet buiten de balie die mij toebloosden.
Nu maakte V.L. bij het slot nog een aanmerking dat het
publiek nu zag, dat de Classe gaarne bekroonde indien zij daartoe
maar gelegenheid vond, het geen voor sommigen scherp moest luiden.
Capelle begon in eene zeer zoetvloeiende taal en schone welluidende
volzinnen te handelen over de Onpartijdigheid in het beoefenen der
geschiedenis en nu blies ik ook de aftogt en keerde huiswaards
alwaar Pauly, die het stuk nimmer gelezen had getuigde dat
de aanmerking volkomen juist was, dewijl hij begreep dat
als ik een diergelijk onderwerp behandelde daarop diergelijke
aanmerking moest vallen. Hij had mijn vrouw willen verrassen
met de tijding en trok weder na het Instituut terug om Spandaw te horen die
een vaers over de vereeniging v. Holland en Belgie voorlas, hetwelk goede
stukken moet bevat hebben, doch waarbij de onaangename
wijze van opzeggen, waardoor ieder toon, woord bijna driemaal
gehoord wierd, velen gehinderd had. Verder wierd ik verrast door
een bezoek van onzen goeden Muller. Meer dan ooit zag ik thans
hoe hartelijk deze mij lief heeft. Hij was tot tranen geroerd.
Ook Claude was sterk getroffen, zelden zag ik hem op eene
zoodanige wijze zijn genoegen over iets te kennen geven. Aan de
beurs was het drukke felicitati en ik ontsnapte spoedig, deed eene
korte visite bij Gr. de Vos die zeer hartelijk was en vond te huis
een allerliefsten brief van den Heer Klijn. Nu begaf ik mij
op het Diner bij Oom de Vos alwaar zich een geheel College
vereenigd had en onder andere verscheidene vond mijner rechters. J. de
Vries, Wiselius, L'ange, V. Hall, Prof. Fremery v. Utrecht, Prof
Goudoever van [onl.], Van Os de Schelde, Prof. Hamaker v. Leyden, Prof.
Vrolik, D. Stuart, Koopmans, v. Utrecht, Serrurier, Spandaw, Prof. Tiedeman. Ik wierd hartelijk door
velen bijzonder door Stuart en Van Hall verwellekomd. Het onderhoud
was regt genoeglijk, doch uit hoofde van de grootte van het
gezelschap nog al gesplitst. De aanmerkingen wierden mij
vrijmoedig medegedeeld. Om mij had niemand gedacht behalve
W. die een ogenblik eenige gelijkheid tusschen den stijl
en die van de Grieken had gemeend te bespeuren, doch dit ook
weder had opgegeven door te beschouwen dat dit werk te
Colossaal was voor mijne gelegenheid en bezigheden. De Vries
had het aan eene Haarlemmer toegeschreven, dewijl er met
zoo veel lof van Loosjes in gewaagd was geworden. Spandaw
had gedacht dat er een Professor uit den hoek zoude komen.
Ws. bekende zelve dat hij misschien de scherpst beoordeelaar
geweest was en voor een voorwaardelijke bekroning gestemd
had. Dit was ook het gevoel van Sp. geweest, die vond
dat ik niet genoeg den verderfelijken invloed der Hoogduitsche
taal op onze taal en letterkunde geschetst had, dat ik Hooft
niet genoeg vereerd had, dat al had hij valschen smaak gehad
men dit niet moest zeggen nog drukken. J. de Vries klaagde
dat ik Poot te laag gesteld had en van Brandt te weinig
gesproken had. Over het algemeen waren egter alle te vreden.
Sommigen hadden aan v. Kampen gedacht. Moeillijk is het
voor het overige om in zulk een uitgestrekt veld, waar
nog al eenige verschillende wijzen van zien voorkwamen, juist met
de individueele wijzen van zien van ieder der beoordelaars overeen
te stemmen. Hartelijk was mijn onderhoud met Stuart. Deze
neemt indedaad in het Practische zoo geheel de goede zijde van
het leven op. Met Hamaker sprak ik regt genoeglijk over
oude en Nieuwe Litteratuur, Grieksch, Latijn, Baskisch, etc.. Hij zeide
mij in het Spaansch vele grondwoorden te vinden die hij niet
uit het Arabisch kon afleiden. Wij lieten Byron, Scott, Moore,
etc. de rei doorgaan. Op het dessert werd over Improviseeren
gesproken. Eerst over het in de lucht springen van den
Kapitein Pacha, Toen weder die altoos durende Griek. Eindelijk
de vereeniging der Kunsten. Dit laatste was ook een sujet dat
ik vroeger behandelde, doch het ging beter als ik het de
vorige keer had. Er waren zeer goede Episodes maar de
eenheid was er misschien minder zigtbaar in dan anders.
Stuart zeide dat men met mij mede dacht en tusschen beide
dacht Nu moet dit komen. Nu zoo iets moet het juist
zijn. Prof. Vrolijk die anders steeds met poezy spot zeide dat
dit eene poezy was met gezond verstand vereenigd waarbij
hij zich zeer goed kon nederleggen. Serrurier is geestig
maar Dwarsdrijver. Veel wierd er gesproken over den Slavenhandel en
over le Cou[?] des Africains, en ook over het te veel perfectioneren
der opvoeding. Spandaw zeide, dat bij hem de jongens van
zeven jaren Anatomie en Astronomie leerden. De Vries kreeg
verscheidene malen de laag. Prof. Vrolijks phisionomie nam
mij niet bijzonder in. Goudoever wint zeer, wanneer hij
spreekt en is dan regt levendig. Prof. Fremery is een
van de heerlijkste en waardigste physionomes die ik in ons
land ken, een van die menschen waaraan men gerust ligchaam
en ziel zou kunnen overgeven. Met Tideman sprak ik
weinig. Hij heeft volmaakt dat ongedurige dat wippende
zoo als da Costa hem mij geschetst heeft. Hamaker heeft iets
donkers en Duitsch. Hij ziet er liberaal uit, sprak van de
activiteit die zich in alles ten toon spreidde recommandeerde
mij Cruizers Symbolik en was een dergenen waarbij ik
mij het best een Niebuhr verbeelden kan.
Genoeglijk was deze dag. Mogte hare gevolgen gezegend
wezen, geen zelftevredenheid, maar nieuwe prikkel te voortgang
geven iets voortgaan volgens de leiding v. God ook hier weder
gebleken. Hem zij de eer en dankzegging en nu met moed weder
voorwaarts.
28 Diner bij Wiselius In het eerste gedeelte van den dag
stond het nog maar niet stil van gelukwenschingen van allerlei
aard, en deze dag had in dit opzicht iets even verrassends
dan de vorige. Vele kooplieden stelden daarin zoo zij
zeiden een eer enfin ik ontfing vele gewone maar ook
vele regt hartelijke felicitatien en onder de laatste vooral die
van den dikken Ameshoff en van Loots, die zoo als hij
zeide daar van het begin af aan, sterk voor de bekroning
geweest had. Anderen zeide hij hadden dezelve twee jaren
willen uitstellen en onder tusschen den Schrijver
daardoor gelegenheid geven zijn werk te verbeteren waarop
Vader Loots met veel waarheid had aangemerkt dat de
Schrijver wel een oud man konde zijn, die na twee
jaren niet meer zou leven, en voor wiens erfgenamen
de medaille gene bijzondere aanwinst zijn zoude.
Na de beurs begaf ik mij met Caroline na Wiselius
en dewijl dit eene van die vereenigingen is die men
hier zoo zelden vindt, waar zich de groote namen onzer
Letterkunde vereenigen, zoo is het niet onbelangrijk daarvan
een tafreel op te hangen. In een vrij donkere zijkamer ingelaten
vond ik den dichter van Adhel, die mij een oogenblik in zijn
boekvertrek leidde en mij daar de orakeltaal der vijf
Ephoren mededeelde, welken schat ik als eene
herinnering tot nedrigheid, voor het overige van den dag
zakte. Weldra verschenen nu le gendre futur met zijne
lieve Ida, Kees Loots, eenige oogenblikken vroeger was
Mev. Greveling met alle de deftigheid eener Alzire binnengetreden.
Hare oogen mogen dan niet het genie van Clairon aankondigen
er is egter in hare geheele houding iets deftigs en een zekere
tragische waardigheid. Zij heeft eene edele houding. Een klein
halfgebogcheld mannetje stond opeens voor mij en dit was
Kinker. Dit was de laatste van onze letterkundige
kring die ik gewenscht had te zien. Men behoeft hem
slechts eenige woorden te horen spreken om de volheid van
eigene kracht, en de scherpzinnigheid van zijnen geest te
bewonderen. Er is een zekere undaunted spirit in
hem, een zekere vastheid zoo 't schijnt zelfs voor den bliksem
onvernietigbaar. Het is diezelfde kracht om van onderen
naar boven op te werken, om den toren van Babel te
stichten, en in 't midden van de kracht om zich in iedere
plaats te stellen eene Goethiaansche afwezigheid van het
orgaan van geloof en onderwerping. Veel minder edel
is alles bij hem, als in de physionomie van Tollens en
Spandaw, doch tog groter universeeler genie dan beide.
Een man die niet geloven wil en toch te groot waarachtig
denkt om absentie van geloof te kunnen verdragen. Men behoeft
hem slechts twee woorden te horen spreken om de juistheid
van zijn blik te beseffen. Zoo als hij stel ik mij
Pope voor, die ook eminent satyrisch was. Verder
verscheen de Prof. Goudoever, die ik nog meer dan op den
vorigen dag leerde waarderen. Wij gingen aan tafel en ieder
begon eenigzints kennis met zijnen buurman te maken.
De mijne was 's Gravenweert met wien ik indedaad een
hartlijk en genoeglijk gesprek had. Een beste jongen zoo waarachtig
goed van hart. Gij hebt nu den reuzenstap gedaan, zeide
hij. Gij staat nu op de hoogte van deze menschen maar blijf
nu in Uw eigen Character en deel niet in hunne twisten
en elendige naarijver. Wij hadden een regt goed diner en
een fles, regt goede St. Estephe ontwikkelde de denkbeelden.
Aan de andere zijde zat Juff. Keetje Wiselius naast mij
die voorzeker, wat vorming en kennis betreft, naar mijn
inzien boven hare zusters staat. Loots begon reeds onder
de soup te reciteeren. Het decretum horrible kwam weder
op de proppen en hij was spoedig met Kinker in een
zware strijd gewikkeld over Vondel, waarin deze door den
laatst genoemde geoordeeld wierd wel in twee deeltjes te
kunnen gedistilleerd worden. Meer en meer wierd het gesprek
algemener en Opeens wierd de naam van Montigny genoemd en voor deszelfs
waarschijnlijke vertaling in het Fransch, gewaagd. Reeds
dacht ik den gouden appel over den disch der Goden
te zien rollen, doch na eene vaste en duidelijke verklaring
van J. Retemeijer trok de onweersbui gedurende dewelke
Wiselius eene stricte neutraliteit bewees en dra begon het
meer en meer luidruchtig te worden en ook was de partij der
Bilderdijkianen door da Costa die aan het dessert kwam,
versterkt geworden. Reeds was er eene sterke Controverse
over de lierzang van Bilderdijk aan Napoleon ontstaan.
Eindelijk wierd ik gevraagd te improviseeren. Dit oogenblik
was beslissend. De lofspraken op de kunst van den vorigen dag
dag, al het schilderachtige kon hier niet baten. Kinker
stond voor mij. Alleen het waarachtig verhevene kon hier treffen.
Kinker moest verpletterd worden, en het genie van den dichter
voor het oogenblik, den spot van den Satyricus geheel verdringen.
Ik dank God dat de inspiratie gelukkig was. Het Treurspel
wierd opgegeven, en mijne gehele ziel vatte tastend vlam. Het begon met de
oorsprong der Kunst Characteristieq[?] v. Aeschylus en zijn Prometheus,
Sofokles en zijn Edipus, Euripides en zijne Phedra, Calderone
en zijn Principe Constante, Shakespeare en Othello en Hamlet en
eindelijk Racine en Athalie, met een woord over Corneille en over Voltaire.
Toen de slotzang over Vondel's Lucifer en Nederlands Kunstroem.
Nooit voelde ik zoo waarachtig dat Da Costa in zijne
stem geheel gelijk had, dat men waarachtig daarmede kan
nederbliksemen. Zelden was ik zoo wesentlijk doordrongen
en doorgloeid en het scheen mij dat ik even als ik zulks in het
gedicht met mond en handgebaar uitdrukte zielen en harten
kon kneden. De invloed was groot. De meesten getroffen
vooral Goudoever en Oom de Vos en Kinker. Deze was reeds bij de
eerste regels opgestaan, en naderde mij met den half
genialischen, half opstandsvollen blik met
de kracht van den man die een nieuw verschijnsel ziet,
daarop afgaat en als het schijnt hetzelve wil ontscheuren.
Nimmer gevoelde ik mij zoodanig in eenen geestelijken strijd
en het was als of ik hem met Alexandrijnen van mij
af hield, God gaf mij de kracht om toen toch van den
gevallenen Lucifer en van den priester van Jehova te
durven spreken. De uitwerking was krachtig en toen Tollens een
soort van Compliment maakte, waarin hij zelfs eene soort
van apologie van het vorige scheen te doen, nam ik
de vrijheid hem eenen welgemeenden dronk toe te brengen, en
dien lof te geven waarop hij zoo waarachtig aanspraak
mag maken. Nu stond men op. Ongelukkig had W. die aan
acht dichters nog niet genoeg scheen te hebben het denkbeeld
opgevat zijne twee jonge heeren of liever Eleves Van Ollefen en Bard
Bradé, de Knegt uit Doctrina ook te laten optreden. Aan tafel
had Tollens nog zijne Lieve Heere op verzoek van mijne
vrouw, die tussen Spandaw en Goudoever zat, met
goed gevolg opgezegd. Nu begon Bard met een soort
van lyrische ontboezeming v. Loots. Gevoel heeft hij
genoeg maar geen stem om hetzelve gelukkig uit te brengen.
Voorts ontbreekt het hem geheel aan houding. V. Ollefen
heeft eene veel gelukkiger stem. Hij volgt egter te veel
het gemanierde van de acteurs van de holl. Comedie.
Zijn opzeggen van de Romance van Tollens en Herman de
Ruiter was niet onaardig. Mev. Greveling reciteerde met
waardigheid den storm uit den [onl.] van Wiselius, en
naderhand misschien eenigzints te sterk De moeder aan haren
Zuigeling van Tollens. Kinker gevraagd zijnde liet zijnen
bundel komen en las met kracht maar tevens met
de grootste eenvoudigheid zijn Afscheid bij het vertrek
naar Luik. Hij ging zitten, de anderen groupeerden zich
om hem, en dit had indedaad een belangrijk schilderij
à portraits kunnen opleveren. Alle spieren zwelden bij
Kinker bij het uitbrengen van eenige toepasselijke regels
daar hij tevens zoo eenvoudig en natuurlijk de
verschillende Dialecten, in zijn vaers te zamen gevat,
doorging. Spandaw had een heerlijk Dichtstukje op den
slang die het duivenestje nadert en op eens door den
bliksem getroffen wordt. Alles was hier waarheid van
schilderij, alles een heerlijk tafreeltje van
Mieris en Metzu, waarin alles voortreffelijk uit-
gewerkt was. Veel minder dan in zijn andere vaerzen
hinderde hier zijn holle stem, die dan te veel
kracht wil geven. Da Costa had zijn Voorafspraak bij de
Hymne, die allen electriseerde maar waarbij Kinker
in zich zelf gekeerd ging, en bij het verminderen der
loftuitingen eindelijk uitriep Ja, jammer is het dat zoo
veel talent geheel aan het Obscurantismus gewijd wordt. Bitter
waren voorts zijne aanmerkingen over de Bilderdijksche school
en veel zoude ik nog hierover kunnen aanvoeren. Loots las
zijne mijmering indedaad vol van Poezy, maar die geloof ik
moeilijk verstaan kan worden indien men niet geheel met
de drijfveren van den dichter bekend is. Verder was de
vereeniging bijzonder belangrijk. Oneindig was de weg sedert
het diner der Maatschappij afgeleid. Hoe anders moest Tollens
niet over mij, niet over het improviseren denken. Kinker voor
eenige jaren naar Luik vertrokken moest het ontwaren
welke ontzettende veroveringen Bilderdijk en de zijnen gemaakt hadden.
De trotsche zoon der rede en wijsbegeerte, de bouwer van eigen
schepping, de vader van eigen dichtelijke Saters, kan het
niet verzwelgen dat een nieuw geslacht oprees, dat het geen
voor twintig jaren in de eeuw der Wijsbegeerte belachelijk
scheen, thans weder gehuldigd wierd, en kan hij het verdragen
dat Jerusalem's profeeten in het midden der 19e eeuw, als
de ware bronnen van Dichtkunst in een fatsoenlijk gezelschap
genoemd wierden. Dit moet hem, den Julianus, tegen de
borst stoten. Ook de toon v. Tollens was veranderd, hij
maakte da C. eenige pligtplegingen wier geest echter toonde
dat, hoe zeer het juist niet zijn gevoelens waren, de voortschrijdende
kracht der gevoelens der nieuwe school erkend wierd. Mogten
zij niet te ver gaan. Met Goudoever die hoewel geleerde,
dichterlijk denkt en zeide dat Van Heusde mij zoo
gaarne eens had horen improviseren, spraken wij regt
hartelijk over Homerus, Theocritus en Griekenland. Eindelijk moesten
wij nog een pil doorstaan. V. Ollefen en Bart als Patrocles
en Hector te zien. De eerste was nu en dan goed doch aan
niemand was er waarachtig bij het beschouwen van den
tweden minder te denken dan aan Hector. Daar het
reeds voor middernacht was trok eindelijk de Vergadering
af en ik keerde ook met hartelijke dankbaarheid tot God
voor al het genotene naar huis terug. Mijn eerste werk
op de volgende morgen was het opslaan en doorlezen
der beoordelingen van mijn stuk. Van de vijf Recensien
zijn er vier over het algemeen oppervlakkig en de weinige
aanmerkingen op kleinigheden te gering in getal, daar er
dan veel meer te zegggen was gevallen. Sommige aanmerkingen
vooral die, dat er te veel werk van de poezy in vergelijking
van de Proza gemaakt is, zijn volstrekt waar, hoewel
het moeilijk was daarvan in die vroeger[?] tijden veel te
vinden. Over den hoogduitschen invloed moet ik indedaad meer
zeggen en beken ik gaarne dat ik in het einde met
eenige overhaasting gewerkt heb. De grootste Recensie
beschuldigt mij vooral van partijdigheid tegen de
school van Muiden. Ik geloof dat de R. daarin eenigzints
gelijk heeft, doch echter zal ik nooit toestemmen dat
deze school onze taal zoo veel veredeld heeft, daar men
naderhand dezelve volstrekt niet meer gevolgd heeft, dus
dien zoogenoemde invloed dan tog grotendeels verloren
is gegaan. Nu met moed en kracht zal ik het werk aan-
pakken om dit nu tot eenen staat te brengen, wanneer men
zal kunnen oordelen dat het goud van den Vorst niet
nodeloos aan hetzelve verkwist was. Moge ik in alles
kracht en gematigdheid behouden, moed in de verschillende
en dikwijls moeielijke betrekkingen van mijn leven, gehechtheid
aan mijn vrienden, van wier gehechtheid ik weder zulke
hartelijke blijken ontfangen heb, en eindelijk het opzien
tot Hem wiens wil alleen bestaat die ons naar de
ondoorgrondelijke wegen zijner Voorzienigheid leidt en wien
de Kracht en het Koninkrijk tot in eeuwigheid is.
Amen.
29 en 30 Ag Twee rustige dagen na zoveel conbustien[?]. Hartelijke
ontmoetingen had ik met de meesten mijner Vrienden. Nu valt
alles op mijn werk aan, als wilde men het zelve verscheuren. Des
morgens had ik heden een bezoek van Oom de Vos Sr. die
tot tranen toe geroerd was. Die goede oude man. Mijn God,
hoe grieft het mij in zulk een oogenblik aan alle die
andere betrekkingen te moeten denken. Doch eens komt alles
weder zoo als het zijn moet. Deze morgen kwam Capadose die
goede beste jongen, hoe lijdt hij thans niet, hij is
waarachtig martelaar van het Christendom. Zelfs zijn
tijd wordt hem ontnomen, hij heeft niets meer voor zich
zelven. En heb ik nu verdiend hulde en goedkeuring te ontfangen
daar zoo een lijdt, God schenk hem kracht en uitkomst.
Siegenbeek deed mij ook een Visite dat hupsch was. Hij
zeide gehoord te hebben er zoo vele letterkundige ketterijen
in mijn stuk waren, doch toen ik hem de zaak uit
malkander zette, was hij het eens. Ook D. Huber deed een
hartelijke visite.
Aug. 31. Hartelijk verlangde ik na Rust na al het gebeurde
van deze week, doch ik kon, hoe gaarne ik wilde het da Costa
niet afslaan dien avond kennis met Carbasius ook een Bilderdij-
kiaan bij hem te maken. De eerste oogenblikken waren tussen
dC. mij hartelijk en treffend. De herinnering aan al het grote
en goede deze week gebeurd moest onze vurigste dankbaarheid
opwekken. Zoo veel had er zich ontwikkeld, de gehele houding
had zich zoo gantsch veranderd. Bij J. de Vries waar ik de
vorige dag ook gevraagd was geweest was, had dC. dit nog
meer bespeurd. Hartelijk genoegen deed het mij toen dC.
mij verhaalde dat hij aan één tafeltje met docter Wilet
gezeten had en met dien zo allerhartelijkst over godsdienstige
en wijsgeerige onderwerpen gesproken had zoodat hij eindelijk
niet geschroomd had hem zijn Christendom te verklaren.
Dit deed mij hartelijke vreugde, daar ik met herinnering
van het geen Swart mij wel eens wegens zijn onderhoud met
Wilet verhaald had, zulks niet geloofd had. Nu kwam
het mij duidelijk voor hoe ik bij Gijs de Clercq vele
denkbeelden wegens onderworpenheid in den Godsdienst etc. had
kunnen vinden. Laat ons in alles aanbidden. Met hartelijk
genoegen vernam ik tevens dat ... Texeron de sterke bestrijder
van alle openbaring en ook de broeder van Capadose sedert
de verklaring van dC. en C. op alle wijzen hem van dienst
geweest waren en zij alle hoop niet hadden verloren,
dat zij misschien eens tot andere denkbeelden zouden kunnen
komen. Met Capadose had ik een regt hartelijk oogenblik.
In het beschouwen van het onderscheid tussen zijne en mijne
toestand zijn en mijn verdienste had ik bezieling tot
eenige coupletten gevonden die de approbatie van dC.
en zijne deelneming verkregen.
De [onl.] avond was minder treffend eigentlijk voor mij
daar dC. wanneer wij alleen zijn zoo veel voor mij is, dat hij
natuurlijk zoo dra er meerderen zijn bij mij moet afvallen.
Carbasius is geloof ik een oprecht en braaf man geleerd in de
Nederlandsche historie doch daarin vooral de discipel v. Bilderdijk
en dus in dat punt waarin ik zeker nog het verst van hem
afsta. Men gaat dan over, tot de triomf onzer opinie tot
de waardering van personen en dit mag ik niet. Aan
het [onl.] improviseerde ik twee malen een over Byron een
over Amsterdam had vooral het eerste met te veel
bijoogmerken, en mij zelve afvallende na hetgeen ik waarachtig
deze week geleverd had. Wij kwamen te laat na huis en
hoewel het mij regt aangenaam was Carbasius te leren kennen
die mij beloofde de aantekening van zijn Grootvader wegens de
onderneming v. Willem den 1e te zullen geven zoo ware het
beter dat wij dezen dag te huis gebleven waren.
Sept. 1 Een Excursie om Sidenius die mij indedaad goed
bevalt, eenige van de Haarlemsche Environs te doen zien.
Lohnman was met ons, die wezentlijk wint, wanneer hij
goed gekend wordt. Jammer is het hij zoo slecht schrijft.
Wij aten bij Springer die aux petits soins was.
Sept. 2 Failliet v. Wohlman Moeilijk kan een genoeglijke toestand
spoediger in bittere stroefheid veranderd worden dan bij deze
gelegenheid. Ik vermoedde niets kwaads en dacht met de
post v. Wohlman zeer goed gedekt te zijn, zoo uit hoofde van een
contrapost, als dat wij bijna alles comptant aan hem
verkocht hadden. Het was weder de ongelukkige primo[?] en op eens
stuift Cruse binnen met de woorden - Er is weder een fout
Wohlman. Ik heb sterk geleden en ben zeer geschrikt. Deze dag
wierd nog meer in bemoeiingen van verschillende aart
over dit geval doorgebragt. Ik maakte een droevig bezoek
aan dat huis en had eene onrustige nacht.
Sept. 3. God beware mij voor een morgen gelijk deze. Ik was
een oogenblik waarachtig het bestuur over mij zelven kwijt en zag
in de toekomst niets dan droefheid en elende. Mijne vrouw was
voor het eerst mij, zoodanig ziende geheel verslagen, ik wist
niet wat er van mij worden moest. Da Costa kwam toen
ik reeds het besluit genomen had moed te vatten. Naderhand
had ik Oom v. Heukelom laten verzoeken wien ik alle de
nadelen van onze positie voorstelde, hoe zonder het te
willen, ik het werktuig van het ongeluk van hem en de
zijnen wierd, hoe het onmogelijk was dat gene dat wij aan
Interesse als anderen nodig hadden, te bewinnen, en hoe
ik den last die natuurlijk door de vermeerdering der verliezen
en opklimmen der Interesse gedurig groter moest worden niet
langer dragen kon. Hij sprak met bedaardheid, en klem
van redenen, en toonde mij de nadelen indien wij van
den anderen kant nu opbraken, zoo krachtig aan, dat
wij beide gevoelden dat het toenmalig oogenblik tot het
nemen van een diergelijk besluit, volledig ongeschikt was.
Daar stond ik dan nu weder, gelijk in het begin van dit jaar
en de gehele winst was weder verloren gegaan. Doch Gods oneindige
wijsheid weet dit alles veel beter dan ik. Hij laat het
water tot de lippen komen, en kan dan redden Hem zij de
eere. Hij gaf mij ook kracht en bedaardheid, zoo dat ik
met genoegen en onderwerping weder aan mijn werkzaamheden kon
gaan, doch de pil was hard, en alles scheen zoo dor
om mij heen en het vooruitzicht zoo ver.
Sept. 4 Nieuwe bemoeijingen over de Zaak van Wohlman. Deze
man wiens handelingen ook indedaad die van een schurk
zijn is misschien tog nog een eerlijk man geweest, die
door zijne diverse speculatien te ver gevoerd is geworden en
hoe kunnen deze waar zij eens het gemoed van de
mensch omslingerd hebben, zich geheel van hem
meester maken. Hij was voor een man van veel probiteit
bekend. Nu valt alles weder zoo als natuurlijk is, op
hem aan. Cl. Honig had ons voor eene som van f 151 [onl.]
kunnen redden, doch in den nood kent men de
Vriendschap der Zaandammers.
De verjaardag van mijne goede Lina werd regt hartelijk
gevierd. Een vaers, een klein geschenk luisterden deze dag
op voor haar, die indedaad zulk eene hulde dubbel
verdient.
Sept. 5 Deze week wordt meest in huisselijke avonden gesleten
daar ik in het uitgaan het regt genoegen nog niet kan
vinden. Deze dag had ik een bezoek v. J. Bosscha die
waarachtig geheel de oude hartelijkheid had, maar
zich over het geheel prozaïsche van zijn toestand en
van den Haag die hem omringde ook nog al beklaagde.
Hij beviel mij oneindig beter dan de vorige keer.
Welk een onderscheid tussen twee weken!
Da Costa Zijne bekering wordt nu meer en meer bekend,
gelijk het kringje dat zich langzaam op het effen stroomnat
uitzet, doch wordt nu waarschijnlijk behandeld zoo als
alle die berigten van heilige zaken die in de mond der
mensch ontheiligd worden. Anna Wilh. Huidekoper vroeg
er mij met deelneming na. J. de Vos zeide ook dat hoe
ouder men wordt, hoe meer orthodox men wordt.
Bekroning Zij hebben moeten bekronen, niet om mijn verdienste maar
om het geen dit alles voor de goede zaak te weeg kan brengen.
Als bewijs daarvan stukken vooral, een vergadering die
uren geduurd heeft en waarin zij hebben willen trachten te
bewerken dat mijn verhandeling niet in hunne werken
gedrukt zoude worden. Voilà les hommes et surtout
les membres d'une académie.
V. 6 Het scheen de ongelukken nog niet konden ophouden. Op de
onverwachtste wijze wierd ik aan de beurs getroffen door het
berigt van het failliet v. S. en S. Ik had altijd veel met die menschen
op gehad. Hunne correspondentie was genoeglijk en aangenaam. Vorig
jaar hadden wij veel geld aan hen verdiend. Ik was bijna
versteend, toen v. Lennep mij dit op eene wijze zeide zoo geheel
geschikt en de dolk zoo diep mogelijk in de ziel te drukken. Commercieel
kan ik mij geheel over dit verlies verantwoorden. Veel zoude
ik nog kunnen daarover mededelen, doch ik heb in dit elendige
geval genoeg gesproken. God gaf mij kracht en moed.
S. 7 Een aangename laafnis op alle de elende en ongelukken
deze week was de Zaturdag avond. D.C.'s tweede deel
kwam uit, hetgeen mij hartelijk verheugde. Ik ging deze
avond na hem toe en hij sprak zoo regt innig over mijne
betrekking en beoordeelde dezelve zoo juist. Verder
kwam ook Cappadose. Hoe vurig zijn niet beide zij
spraken zoo met het[?] overtuiging van nieuw bekeerde Christenen.
Alles is nog zoo nieuw, zoo heerlijk bij hen. God mogt
ik ook zulk een geloof bezitten.
2e Week
Mém. horaire
Zondag 8 sept.
[onl.] Kerk bij den goeden Muller. Zoo hartelijk zoo heerlijk als
hij spreekt, kan ik, en misschien is dit mijne schuld
dit in zijne preeken niet weder vinden. Het was over de
Tollenaar, dus over de Nedrigheid maar alles te eentonig
geen lichtende punten niet genoeg uit de hoogte gesproken.
M. Vis. v. 'S Gravenweert die regt hartelijk was ook over B. en dC.
Geheel geblaseerd is hij tog nog niet hoewel hij mijn
dikke boek aanziende zeide dat De Glorie een groote
prikkel was, om zoo iets te doen schrijven. Ik deed
het waarachtig niet uit glorie maar uit genoegen.
N.R. De Avond van dezen dag was heerlijk wij waren bij Muller
die dan zoo het regte aandeel in der Bekeering van Dac. en Cap.
neemt. Wij lazen regt veel in da C. de kain, het vaers
aan Cap. en droegen dan zeer zijne verrukking mede. Zijne
broeder en zuster waren er ook; beide regt goede gevoelige
menschen. Ter Borg kwam ook en om dezen genoegen
te doen improviseerde ik over het Vertrouwen. Eene grote
les gaf mij het heerlijk gedrag van den man. Hij is
in eene der ongelukkigste gesteldheden waarin zich een
mensch bevinden kan. Zijn vrouw heeft bijna het verstand
verloren en bragt een dood kind ter wereld. En tog
hopend vertrouwend te vrede. Dit is Christen zijn en hoe
moest ik die zoo veel ontfang mij niet schamen.
M. 9 R. Moeilijk was de beslissing over het geval wegens Gr. v. B.
Lading aan S. en S. geconsigneerd. Ik geloof egter den goeden
weg ingeslagen te hebben waartoe ook V. Hall hoewel met
eenige weifeling over ging en waarmede V. Heuk en Papa B.
instemden. Ik had een hartelijke ontmoeting bij de eerste.
God ik bid U om kracht, werkzaamheid en bedaardheid.
M. 's av. J. Retemeijer, een braaf mensch wiens
godsdienstig gevoel waarachtig meer en meer ontwikkeld wordt
met wie ik genoeglijk tot half een zat te redeneeren.
D. 10. N.R. Une soirée éminemment agréable chez P. où
Gied se rendit encore plus tard. Un voyage à Poland[?] et Salena[?]
des dicours inspirés par l'amitié la plus franchie et un
épanchement qui dérida entièrement mon front. Grand Dieu
comme tu m'as beni par l'amitié.
D. 12 M. Een genoeglijke avond bij Gr. de Vos wien ik nog
een gedeelte van mijn stuk voorl. Welk eene helderheid nog
bij dezen ouden man en welk ene hartelijkheid. Hoe ongelukkig
is het dat de bedroefde omstandigheid van ons hier mij
belette dit rein en zuiver te gevoelen.
Ik bedankte voor hetSecretariaat der Maatschappij. Veel eer
maar ik geloof dat ik in het Letterkundige op mij zelven
moet blijven. J. Retemeijer heeft er ongenoegen genoeg
van gehad. Niet een te naauwe betrekking met de litterati.
R. failliet v. Blois en Roelofs. De eerste had onder de
firma's Bleij en Blois reeds nog eens gefailleerd. Zijn vrouw had
hem f 300/2[?] ten huwelijk gebragt. Nu weder geschiedde het verlies
door het spel in Oly en Effecten.
C.N. W. 11 Een hartelijke familledag bij Groot. Retemeijer. Eerst zoo vrolijk
en luchtig als wij in langen tijd niet geweest waren. Toen
een onderhoud over Da Costa's bekeering en dit ging Gode
zij dank, zoo gezegend, dat wij op een toon kwamen die
hartelijk was. Het schemerlicht waarin wij zaten begunstigde
de vrijen uitdrukking van ieders gevoelens, en ik bragt een
toost uit op datgene dat wij allen zochten en hij op onze
terugvinding in eene betere wereld. Papa B. en Margo waren
vooral regt getroffen en ik zag dat God, als men zijn eer
zoekt ons nooit verlaat. Mogt dit slechts mijne
kleingelovigheid in andere oogenblikken verdrijven.
Een togt na de botermarkt. Heerlijke Menagerie. Een
jonge Olyfant, Kameel, leeuw, etc. Heerlijke Collectie v. vogels.
Toen trokken de anderen na het Paardespel wij na
een batiche bij de goede oude Vrouw gegeten te hebben
huiswaards.
L 1. In de handelswereld ziet er alles tot nu toe
even duister uit. Onmogelijkheid om te verkopen. Vrees voor
failliten, waaronder dan ook dat van Cramerus eindelijk
uitbrak. Een goede Jongen die zeker hierdoor ontzettend veel
lijdt. Hij is met kleinigheden begonnen werken, doch
heeft zich ook in ongelukkige zaken ingewikkeld. Alles
ziet er droevig uit. Wij redeneerden nog met Oom R. en v. H.
of er ook een middel zijn zoude om door het afzeggen
van acceptaten, al ware het van hoger hand de verdere
aanvoer te beletten doch zagen daartoe bij nader beraad
egter geen middel.
M. Een heelende laafdrank was mij een Visite bij da Costa die
ik tussen beide door wipte, en die mij dan veel verhaalde, van
zijn ontmoeting bij Egeling, die hem op een Christelijke en
bescheiden wijze had ontfangen. Wij spraken veel en hartelijk
over mijne vooruitzichten en betrekkingen. DC. had de verwachting
dat er zich voor mij eene andere carrière zoude openen doch
dat ik nu slechts mijn pligt moest volgen. Allerbelangrijkst
was zijn verhaal wegens een gesprek van hem met Solla,
een jood van de strenge eigentlijk Essenische secte v.
Judea dat geheel verdiende nedergeschreven te worden. Nader
zijn deze bij het Christendom als men zulks denkt.
Hoewel Christ. verlochenende verliet Solla DC. met eerbied
en deelneming daar hij zeide dat hij bij hem hetgeen
hij bij zoo veele zijner broeders niet vond, geloof had gevonden. DC. had
hem de prophetie v. Daniel voorgeworpen en die had hij
alleen beantwoord door te zeggen dat de Cabbala waar deze
joden sterk arbeiden, eene andere oplossing daarvoor had. DC.
vroeg hem op zijn woord van eer of niet in de Cabbala
zelve God als Vader Zoon, en H. Geest erkend wierd, het geen hij
bekende doch zeide daarvan eene andere explicatie was.
fam. Van mijn broeder Westendorp en ook hier gaf God mij
de genade vrij te spreken en dan waarachtig zoo als dC. zegt staan
wij hoger dan wij denken. Hem zij de eere in eeuwigheid.
Sept. 14. I De omstandigheden zijn van alle kant duister.
God alleen kan redden. Hoe moet het met de Granen lopen.
Naar het geen ik vermoede en gehoord heb is Cramerus door
de intrigues-Wisselruiterijen van Rucker en Muller
gevallen. Is dit zoo dan moet de eerste volgen en ik
heb weder 175 Last op het lijf. Maar God zal zorgen. Het
was een allerdrukste postdag.
Av. bij Fabius genoeglijk doorgebragt met Thijssen en zijn vrouw. Haak-
man en dochters, J.v.O. Bruijn en Messchaart. Nooit zag ik zoo dat
Vertrouwen op God alles was. Ik had gevreesd hier misschien
onaangenaamheden over de zaak van da Costa te hebben. Da C.
zelve had mij gerust gesteld en indedaad ik leerde op [onl.]
dat Haakman er zeer door getroffen was, en Tijsse was die
avond met mij op een regt goeden voet. Ik zogt mij te defenderen
van het Imp. maar dit ging niet en ik had het
over de docters, een sujet wiens rijkheid ik slechts ontwaarde
toen ik aan de gang was. Ik had maar tijd een
en ander aan te stippen. Messch. las een bevallig gedichtje
op de kortste dag.
15 Ik had dC. gewacht met wien ik nog gaarne een onderhoud
gehad had, hij kon egter niet lang blijven, maar bragt mij
bij Hogendorp die juist hier was, met wien ik genoeglijk sprak
en wandelde. Des middags waren wij opgeruimd bij Cato met
Pauly en Sidenus en P. v. Hall. Genoeglijke redenarij, een goed
glas wijn en gedurende een oogenblik het vergeten van de
omstandigheden v. den tijd.
16 Markt Nieuwe onrust egter over het algemeen een
betere en kalmere houding.
'S av. bij da Costa en Hogendorp. De eerste is dan voor gezelschap
alles of niets. Gevoelt hij zich niet opgewekt dan schijnt
de lust hem geheel verlaten te hebben en bemoeit hij zich
dan ook weinig met de genoegens van hen die hem gezelschap
houden. Zoo was hij dan ook. Welk een onderscheid bij den
mensch van de eene dag tot de anderen.
17 Commercieel scheen alles eerst zeer rustig te zijn doch
met verwondering vernam ik aan de de beurs het failliet
v. Koch Rijnb. en C. waarbij wij weder ƒ 900 inschieten en
dat wel consternatie verwekte. Rijnb. liet mij uit hoofde
van de Vriendschap, die ik hem altijd had toegedragen
vragen om met V. Kempen inzage van zijn te
nemen. Zonderling was nu de herinnering aan den
vrij belangrijke twist die wij in het begin van het jaar
1821 met elkander hadden. Doch nu is alles vergeten
en zoo daalt ook eigenlijk de vergetelheid op onze graven neder,
terwijl wij ons aftobben, en geloven dat alles aan ons
bestaan hangt.
De stormen vermeerderen zich God ik bidde U om geloof en
kracht.
Er dineerden bij mij Hogendorp en Messchaart. De eerste bevalt
mij indedaad zeer goed, doch heeft dezelfde terughoudenheid van
Claude. In de omgang zijn zijne gevoelens zonder dat hij
dezelve masqueert, niet hard. Gied kon goed met hem
te regt Messchaart heeft indedaad goede en
hartelijk godsdienstige beginsels.
18 Deze was een der zonderlingste dagen die ik beleefde. Het was
druk met aankomsten v. koolzaad en eer ik na de markt ging
zoude ik met V.K. den boedel van K.R. en C. op gaan nemen.
Neen zoo erg had ik indedaad niet gedacht dat de
zaken bij hen stonden. Koch had in 1820 f 36/m Rijnb.
een gelijke som ingebragt. Seeman ongeveer f 6/n[?]. Reeds
bij het einde v. 1820 was den gehele som verloren en f 60/n
opnieuw door de famille ingeschoten waren sedert verloren
gegaan. Hun eerste balans was met f 70/m hun
twede met f 30/m verlies afgesloten, waarbij iedere[?] keer[?] Ca.
f 30/n op verlies aan goederen. Hun verliezen in 1820 kwamen
op dezelfde wijze als de onze. Alleen was de fout bij
hen, dat de onderstand dien zij verkregen niet genoegzaam was
hunne affairen in beter staat te brengen, voorts, dat zij
geen Connectie meer hadden en zich dus bleven ophouden met
de elendige manier van werken van 1820 - vooral elendig
door dat zij ten eerste zich op moesten houden door gedwongen
blanco's, die hen ontzettend veel geld gekost hebben,
ten 2. door dat zij dan als het williger scheen te worden hunne
voorraad v. Granen in plaats van te verminderen vermeerderde,
ten 3. eindelijk dat zij zich ophielden met na Braband te
consigneren, zeker een der elendigste soort van affaires die
men zich kan voorstellen, dewijl het goed daar onverkooplijk is,
en bij de goede gelegenheid tot verkoop, de Commissionairs eerst
hunne eigen zolder opruimen. Hierbij de drie verteringen gevoegd
kan een diergelijk huis niet bestaan en nu moesten zij, over een
paar maanden f 150000 betalen terwijl zij weten dat in
de meeste geen Rembours te halen was, zij konden hunne
famille dus niet vragen om in te schieten en moesten ophouden met
betalen. Diep waren zij getroffen vooral Rijnbende, want Koch
moet na mijn denkbeelden tog nog wel wat overhouden. Uit hoofde
van vele herinneringen was mij deze visite ver van aangenaam.
Brand der kerk Een oogenblik te huis gekeerd zijnde en gereed
om weder uit te gaan. Zien wij op eens een dikke rook aan
den kant van de Luthersche kerk. Zonder eenige ongerustheid
dreef ons allen de nieuwsgierigheid om daar te zien
en Caroline had nog nimmer de vlam van een brand gezien. Gied
kwam ook en nu bleef alles nog bij het rond kijken. Eenige
oogenblikken later kwam Sidonius en gaf mij te verstaan dat
er bij de steeds meer opkomende brand eenig gevaar voor
ons huis was 't geen ik echter volstrekt niet achtte maar
Gerrit toch met de meid weg zond daar ik eenige ongerustheid
begon te voedden. Ondertussen was de brand meer en meer toegenomen
en wij zagen de kerk weldra nevens een gedeelte der belendende
huizen, in volle vlam staan. Kort daarop kwam ook Mev.
Macaré. Nu begon men op eens van voorlopig bergen te spreken
en het gevaar dat eerst eene volkomen herssenschim
geleek begon op eens plaats te grijpen. De wind was noodlottiger
wijze juist op ons huis gerigt, en van alle kanten scheen
het vlammen te regenen uit hoofde dat alle de brandende
stukken van het hoge koepeldak, op alle de huizen
onzer nabuurschap en tot op de Westermarkt nedervielen.
Op eens begon het verschrikkelijk heet te worden. Er wierd van
alle zijden geschreeuwd en geroepen om de deuren en luiken te sluiten,
daar op de stoep overal de brandende stukken nedervielen. Sidenius
was met zeven deensche matrozen gekomen, die zich naar het
dak begeven hadden, en druk bezig waren om de goten vol
water te houden, en de brandende kolen die gedurig op het
dak nedervielen uit te doven. Reeds zoodra als de
brand begon toe te nemen had ik zoo veel mogelijk getracht mijne
papieren van het kantoor als ook mijne eigene Manuscripten
te redden. Het gehele kantoor was in de tijd van een half
uur ledig. Zoo wel mijne vrienden als mijne bediende liepen met
grote pakken folianten etc. naar het huis v. Papa Bosscha
alwaar alles in de zijkamer opeen gestapeld was. Toen nu het
nodigste van deze kant gered was, verscheen er een oogenblik
van crisis toen ik Caroline reeds uit het huis gebragt had en
daarin was terug gekeerd. Het was toen een oogenblik zoo
heet op straat dat er op onze Gracht bijna niemand gevonden
werd. Het was Gied die wederkomende, de luiken gesloten vond geen antwoord
op zijn schellen verkreeg toen terug keerde, en door de Langestraat
over de schuttingen naar onze tuin klom, in de verwachting
van het ergste te horen. Goddank schikte zich toen alles de
wind wendde af, en spoedig was voor onze woning het grote
gevaar verdwenen niettegenstaande er bij onze buren
Westerwoudt en de Bordes nog een paar keer brand ontstond.
Alles wierd nu langzamerhand rustiger. Te veel persoonlijk
belang had ik hier bij dan om veel op den brand der Kerk
te kunnen letten die ik den volgende dag zeer dichterlijk in de
Amsterdamsche Courant beschreven vond. Alles schikte zich gezegend.
Het gezicht v. Oom v. Heukelom vergeet ik niet ligt. Het gevoel
van alles wat gebeurd was en gebeuren kon stond op hetzelve
uitgedrukt. De vlam was ontzettend en de verwarring verschrikkelijk.
Zelfs schuiten in het Cingel geraakten in brand. Nimmer had ik
zulk een dag doorgebragt. Dankbaar kan ik niet genoeg wezen
dat ik dit ontvluchtte want welke verwarring en droefheid had dit
alles niet weder te weeg gebragt. Onder degenen die mij in die dag
hun dienst en vriendschap bewezen zou ik velen kunnen optellen, behalve
mijn famille en mijn vrienden, waar v. vele zoo als bv. Pauly
en Cris hun plaats op het dak bekleedden. Capadose die
reeds gehoord had dat het huis in brand stond kwam in de
uiterste confusie bij mij. De zoon van den Cargadoor Jacobs een
losse jongen die de volgende dag naar Suriname vertrok kwam
met twee onbekenden bij mij en was van de grootsten dienst. Van Gelder
de uitdrager kwam ook helpen. Het gehele huis in het
kort was vol. 'S avonds een oogenblik uitgegaan zijnde had ik
moeite om door de bezetting heen, die zich overal geplaatst
had, tot mijn eigen huis te geraken. De volgende dag bragt
een slede alle de geborgen goederen terug en om twaalf uur zat
alles weder gerust op het kantoor al ware er niets gebeurd.
Niets was er verloren als het kopje door Caroline voor mij
getekend en waarvan de dief door Jacobs betrapt werd. Hoe
en wanneer dit verloren raakte heb ik nimmer kunnen begrijpen.
Beschrijving van den brand de verschrikkelijkste die ik immer
in Amsterdam beleefde zullen er genoeg uit komen en ik
bepaal mij dus geheel bij hetgeen ik zelve ondervond. Lina
had zich indedaad heldhaftig gedragen en tot nu toe
is alles Goddank zonder gevolgen gebleven doch diep is de
indruk die deze dag op mij maakte, vooral het beslissende
oogenblik.
19. Het was volmaakt een Corso op de volgende dag. Veertig
was het getal der visites die mijn vrouw des avonds optelde.
Ontelbaar was de menigte die bij ons voorbij wandelde om
de ruïnes van de Nieuwe Lut. Kerk die nu eenige gelijkheid
met het Colyseum hadden, te beschouwen.
Diep was mijn medelijden na een Visite bij Cramerus.
Hij is minder schuldig dan zwak geweest. Nu lag hij daar
neder door kwalen van ligchaam en ziel gefolterd, door het
verwijt zijner naastbestaanden gedrukt, met de duisterste
vooruitzichten voor de toekomst. Zijne Vrouw heeft eerst
weinige dagen voor zijn failliet de diepte van den afgrond
ingezien, en dus kan nooit het volmaakte vertrouwen weder
tusschen hen hersteld worden. De arme Jongen moet veel
geleden hebben. Muller heeft hem als een slang omwikkeld, onder
de belofte v. Connectie, eerst tot speculatie, toen tot wisselruiterij
gebragt en door gebrek aan openhartigheid heeft hij alles
zoo lang mogelijk verzwegen. Ik bragt dit over en met het geen
ik ontfangen en genoten had en vond meer reden dan dit
om God te danken en mij zelve te vernederen.
20-28 Weinige oogenbliken bleven mij in de loop van de
week overig daar dezelve meestal door de bezigheden van
de dag bezet wierden. Het kantoor was volstrekt uitsluitend
de hoofdzaak. In twee marktdagen hadden wij over de twintig
verkopen van Koolzaad gesloten. Lange berigten moesten er
geschreven worden uit hoofde van de onzekerheid van zaken en
gebeurtenissen. Met het Koolzaad ging het onverwacht. Hetzelve
rees niettegenstaande de ontzettende aanvoeren. In Rogge
kwam iets beterschap. In het einde van deze week vielen
weder onaangename gebeurtenissen voor die mij deden vrezen
dat men weder slechte geruchten van ons had uitgesproken en
dit veroorzaakte mij een zwaarmoedige dag. Een brief van
da Costa gaf mij weder moed.
Van da Costa nam ik Zondag afscheid en hadden wij op
op dien dag nog belangrijke gesprekken. Hij had een onderhoud
ten twede male met Sola gehad, had de hoop gevoed misschien
eenige indruk ten voordele van het Christendom op hem
gemaakt te hebben, doch het menschelijke was op den twede
bijeenkomst weder meer te voorschijn gekomen. Hartelijke bewijzen
van deelneming had hij bij onzen kring van Christenen
ontfangen. Met Muller en zijn broeder had hij eenige regt
hartelijke oogenblikken doorgebragt. Capadose's onderhoud met
Asser in het Museum was ook belangrijk. Met Dr. Capadose
scheidde Da Costa on fair terms hoewel die hem voor erger
als Mahomet hield. Ik uitte dat mij het gedrag van
Egeling tot nog toe niet regt beviel doch dat over dit
alles de toekomst wel nader licht zoude geven.
Met Spako bragt ik een genoeglijken avond door en
ik wenschte dat ik geen erger vijanden ooit te bestrijden
had. Het is iemand wiens kennis en oordeel geenszints te
versmaden zijn, die veel gezien heeft en daarbij indedaad de
grootste zedigheid voegt. Veel spraken wij over Homerus
en Griekenland.
Veel arbeid koste mij de Comparitie van K.R. en C., hoewel van
den anderen kant, mijne zucht naar Activiteit daardoor eenigzins
gestreeld wierd. Met mijn vrouw bragt ik een paar regt
vergenoegde avonden door. Thans is de grote Zaturdagsche de
postdag afgelopen en ik begin met moed aan de nieuwe tijdkring.
O mogt ik met het geloof en vertrouwen van da Costa alles
beschouwen, dan zoude mijn leven voor mijzelven en voor hen
die mij omringen van meer nut zijn, dan zoude er minder
huichelarij en oplopendheid in doorstralen. God geef mij die
zegen, geloof in U door Jezus Christus een gevoel van
onafhankelijkheid van de Opinie der menschen die mij
nu en dan, om dus te spreken nog doorpriemen. O dan kan
er nog wat beters van mij worden. Ik gevoel thans weder
moed en kracht voor de toekomst.
Le Dimanche commença par un Sermon de Muller,
dans le texte était la Réponse que le Sauveur donne
aux septante qui disent que même les démens ont fui
devant eux. M. voyait dans cette réponse une espèce d'exaltations
un état qui ne pouvait avoir lieu chez le Christ. J'y
voyais au contraire une consciousness de ses fines
un calme sublime. C'est bien dommage que Muller avec
le meilleur coeur du monde avec tant de qualités si rares et
si éminentes, n'ose point dans ses sermons s'élever au-dessus
des circonstances et convenances et conserve par là une espèce
de froideur qui répugne ou du moins ne tache pas.
Le dîner fut; on ne peut plus agréable. Claude et Pauly
étaient chez moi. Le bon Retemeyer fut le quatrième. C'était
là l'antique Trias avec ses disputes de mots ses entrevues
mais toujours l'idée de la gaîté de la confiance de
l'urbanité qui présidaient et qui faisaient régir le
contentement. Claude depuis quelque tems est bien
aimable. Nous eûmes des discours passant du
grave au doux et vice versa Claude me donna l'idée
d'un Improvistation sur le sujet du Véritable Juif, vrai
Chrétien. Je le pris trop haut peut-être mais surtout dans
l'ode il y avait de bonnes choses. J'y faisais Chrétiens
de mes amitiés surtout avec da Costa. Cette soirée
repose agréablement des fatigues de la semaine. Notre
vieille Jansje qui ressemble à la fée Urgela[?] telle
que Voltaire le décrit est très bonne cuisinière et nous eûmes
à peu de frais un très bon dîner.
Je ne dois pas oublier un cadeau de Bilderdijk accompagné
d'une lettre très amicale qu'on m'apporta pendant le dîner.
31 Dit weder een dag v. veel zorg. Nu had men, waarachtig zonder eenige
schijn, lasterlijke geruchten tegen ons uitgespreid. Hoewel van grond
ontbloot hadden velen mijner buitenl. vrienden dit aangenomen. Veel leed ik hieronder
en was diep te neergeslagen.
Oktober
Deherinneringen aan Petersburg verschenen deze week. Liever
had ik, toen bij de bekroning gewenscht dat zij niet verschenen.
Nu egter is het misschien weder goed daar dezelve den
een en ander nog al schijnen te bevallen. Ik ben zoo mild
niet als voorheen, met mijne cadeaux geweest. Nu worden er
door sommigen gevraagd, dat is beter.
MetK.R. en C. vallen vele moeielijkheden voor. Van loszinnigheid
en waaghalzerij zijn zij zeer te beschuldigen, doch ieder neemt
ook de vrijheid op deze gevallen te trappen. Alles wordt
nu schurkerij genoemd, van alle zijden gevloekt en gelasterd.
En men zegge dan nog L'homme est bon.
2. Grand jour de famille plus amical maintenant que jamais.
Le billard est une grande ressource.
Brief v.Da Costa. Hij heeft eenigzints gevoelig mijne
aanmerking over zijn bijschriften opgenomen. Hij heeft zegt
hij volgens zijn pligt gehandeld. Concedo, maar ik naar de mijne.
3. Een Visite bijWiselius en onderhoud over de Verhandeling. De
Geleerden qu'à coterie kunnen toch dwaas handelen. Toen zij eindelijk
het koninklijk goud uitgegeven hadden, zijn zij over den
druk bekommerd geworden, en hebben hunne statuten nagezien
en bevonden dat zij niet behoefden te drukken. Na urenlange
Discussie is de zaak in handen eener Commissie gesteld die
door v.d. Palm gedirigeerd wordt en zoo als Wis. zegt,
wel nimmer Rapport zal doen. Eerst moet er nu afgewerkt
en dan op dat aambeeld geslagen en zij kunnen tog het
drukken niet weigeren zonder zich zelven belagchelijk te maken.
4. V. Vollenhoven Senior had ik een zeer vleiend briefje
gekregen waarin deze de goedheid had mij te verzekeren dat de
Minister gaarne mijn kennis wil maken. Nu dat begreep
ik dan ook wel, maar enfin zoo veel menschen worden om hun
geld gerechercheerd, dat er geen schande in is, zich voor
het Improviseren te laten nalopen. Enfin de dag was bepaald
en ik vond M. Vanglas aan wien ik gepresenteerd wierd, hoewel
V. die hem wel eene bijzondere onderscheiding toekende dit
egter met zoo veel smaak deed, dat het zijne andere gasten
niet hinderen kon. Deze waren een zekere Heer Netscher Chef
van een Departement v. Koophandel, Apostool die meer van
fijne kunstsmaak, Fabius, l'Ange die het meest scheen
te tonen, dat hij den Minister het zijne wilde geven. Sindrian[?]
vol cordialiteit onuitputlijk in Amsterdamsche Anecdotes.
Amsterdamsch voorgedragen, maar die men van hem wil horen eindelijk Vrolijk.
Het gesprek was genoeglijk. Ik redeneerde veel met
mijn buurman V. Beek Vollenhoven die mij uitmuntend beviel
en wiens innerlijk indedaad geheel anders is dan zijn uiterlijk
schijnt. Hij sprak met veel gevoel; over het Zuiden en over
Spanje alwaar hij alle de overblijfsels der Moorsche Grootheid
gezien heeft. Ik sprak met Falck niet te veel om mij
niet indringende te tonen en van de positie van het
oogenblik gebruik te maken. Op het Dessert, want het
was indedaad een prachtig, kostbaar Diner kwam de
Improvisatie à l'ordre du jour. Twee malen behandelde
ik eerst Karel 12 op verzoek v. Falck, toen Spanje volgens
mijn eigen gevoel en hoewel de geest v. wederstand niet
zoo als bij Kinker zulk eene stroom van kracht provoceerde
kwamen er doch zeer goede passages. Falck een man nog
in de kracht v. zijn leven, maar met een gelukkig uiterlijk
was indedaad getroffen. Hij begreep het als man van
gevoel en depouilleerde het terstond van alles wat memorie
en studie er om kon hangen, doch het coincideren van
gedachte en uitdrukking, daar er geen oogenblik tijd te
verliezen was, kwam hem het zonderlingst voor zoo als
ook het plan hetwelk in beide stukken nog al doorstraalde.
Hij had Granné dikwijls in Parijs gehoord doch deze
was na gelijk hij zeide plagiateur, gebruikte eene
zekere Cadence en improviseerde dan alles in terza Rima. Het
Diner liep bijzonder genoeglijk af. Falck inviteerde mij
zoo ik te Brussel kwam, hem te komen opzoeken. Met J. v. Bel
en IJs. Vollenhoven was ik nog nader kennis geworden en mijne
herinneringen van deze middag zijn indedaad zeer genoeglijk.
Op die zelfde dag had een groot diner bij Westendorp
plaats. Een zonderling man is deze, hij meent het
indedaad zoo waarachtig goed, maar het schijnt of
hij met mij niet op den toon van Vriendschappelijke
familiariteit kan komen. Zijn diner wierd veel brillanter dan
hij dit zelve gemeend had en nu wordt dit zoo als alles
op de wereld weder als een plan beschouwd.
5 Dag Zuchten[?] v. Harmonica. De Dame en Phintias[?] v. Ko Br.
waarin indedaad veel goeds is hoewel de vinding geenszins
nieuw is. Er zijn vele goede vaerzen, weinig goede tirades. Er
werd over het algemeen goed gespeeld. Het kleine stukje
de Rijmdrift beschreef ik vroeger. Alles eindigde met
een allerliefste cantate door Kerkh. opgesteld ter eere van de dichter door Scindaf[?]
en de kwinkelingen van Mev. v. Veen allerliefst uitgevoerd.
Zulk een vereeniging, vind men weinig behalve in Holland
en misschien daar ook niet veel buiten Harmonica. Ik wil
niet bedanken. 'S avonds bragten wij bij Oom de Vos nog
met Walré een genoeglijk uur door.
Gisteren kwam eene dame met koets en lakeij, bij mijne vrouw
getuigen halen. Door toeval binnenkomende hoor ik Line
zeggen daar is hij zelf, 't geen mij te meer verwonderde, wijl ik
niet wist wat ik als werk of kindermeid kon uitvoeren. Doch
het was als Improvisator en deze Dame (Mev. Oudermeulen) had
dan gevraagd of ik die man was, 't geen een zonderlinge scène
veroorzaakt had.
Oct. 16 Retour de Henry et Mimi. Ce fut un jour de demie
surprise mais de joie entière pour toute la famille.
Nous voilà tous assemblées chez papa, attendant l'heure
du dîner. Une voiture s'arrête Henry et sa femme en sortent.
Des embrassemens, des contentements à n'en point finir que
devoir[?] s'asseoir auprès d'eux. Nous voilà la bouche
béante à entendre les histoires des chaussées et des auberges
des montagnes et des punaises, des ruines et des demoiselles.
Mimi est charmante. Naïve et sincère elle donne à ses
récits le plus grand des charmes le naturel.
Oct. 17 Ik ging met lust aan 't werk en maakte de staat
van zaken aan het kantoor vrij duidelijk voor mijne oogen. Dit
was een hard werk toch genoeglijk in het herdenken. Ik
kan nu mijne vrienden en weldoeners rekenschap geven wanneer
zij zulks verkiezen. De kamer was onbeduidend
zoo als gewoonlijk. Claude zat dikwangig in zijne kamer.
Mijn vrouw is allerliefst en nu heb ik een regt genoeglijke
avond. Het geluk is toch indedaad zoo ver niet te
zoeken. Est Celebres[?] maar het overige manqueert.
Oct. 18 grande fête chez Papa. C'etait son cinquantième anniversaire
et il y eut une espèce de grand souper plus splendide que
nous n'en avions eu dans longtems quoique le lustre se
déguisât sous le titre modeste de collation. Il y avait Mad.
Cente[?] avec son fils. C'est une femme pleine de complimens mais
qui à qq. chose qui ne me plaît pas. Ensuite il y avait toute
la famille. Mimi voulait absolument m'entendre improviser.
Je me debattis vainement parce que je trouvais beaucoup
d'obstacles en ceci. Je craignais de dire trop en trop peu
mais enfin je ne pus refuser et tout ceci finit fort
heureusement. Je dis quelques vers d'occasion qui
prirent une assez bonne tournure.
Doop v. da Costa
19-20 Ik had Vrijdag ochtend na eenige dagen zonder de
brieven van dC. geweest te zijn eindelijk het bericht ontfangen
dat hij des Zondags dacht gedoopt te worden. Des nachts om
half drie kwamen wij van Papa Bosscha terug. Zaturdags bij nevelig
weêr trok ik na de Diligence. Het eerste gezicht dat ik ont-
moette en mij zeer welkom was, was dat van Coquerel. Wij zaten
te samen met een pastoor neder, die weinig aandeel
in het onderhoud scheen te nemen, begonnen met de Economie
Politique en eindigden met de Fransche Litteratuur, daar
wij ondertusschen weinig articuls oversloegen en nog meer
weg in de gedachte dan in de Diligence afleidden. Zeer
spoedig waren wij te Leyden en na eerst aan de Gouden Leeuw
een oogenblik afgestapt te zijn, vond ik weldra DC. aan de
Plaats Royaal, een zeer stil en deftig logement. Regt
hartelijk verheugd was ik hem te zien. Ik deed een kleine
Visite bij Bild. en dineerde voorts bij dC. en zijn vrouw, met
Carbasius met zijn Vr. Dientje die uit de Haag voor de
plegtigheid gekomen waren. Deze beide zijn mij dan zeer toegevallen.
Carb. is waarachtig een opregt godsdienstig man, die zich
egter vrij lijdelijk in de buitenwereld gedraagt en waar de
menschen niet met hem instemmen zich maar liever
stil houdt en bedaard blijft. DC. was in een heerlijke rustige
stemming. Zijn vrouw bleef sterk geagiteerd. Hij stond
vroeger met zijne vrouw van tafel op, om met Ds. Egeling de plaatsen
in de kerk te gaan bezien en kwam met dezen terug. Een
bejaard man met iets eenvoudigs, iets kinderlijks dat
of van de hoogste verhevenheid van het eenvoudige of van de
grootste huichlarij de kentekens moest dragen. Hij sprak
een en ander, meer in eenen Christelijken zin, dan wel
als uitwerksel van eenige menschelijke wijsheid en egter
Oct. 16 Retour de Henry et Mimi. Ce fut un jour de demi
surprise mais de joie entière pour toute la famille.
Nous voilà tous assemblées chez papa, attendant l'heure
du dîner[?]. Une voiture s'arrête. Henry et sa femme en sortent.
Des embrassemens, du contentement à n'on peut finir que
devoir[?] 's asseoir auprès d'eux. Nous voilà la bouche
béante à entendre les histoires des chaussées et des auberges
des montagnes et des punaises, des [onl.] et des demoiselles.
Mimi est charmante. Naïve et sincère elle donne à ses
récits le plus grand des charmes le naturel.
Oct. 17 Ik ging met lust aan 't werk en maakte den staat
van zaken aan het kantoor vrij duidelijk voor mijne oogen. Dit
was een hard werk toch genoeglijk in het herdenken. Ik
kan nu mijne vrienden en weldoeners rekenschap geven wanneer
zij zulks verkiezen. De kamer was onbeduidend
zoo als gewoonlijk. Claude zat dikwangig in zijne kamer.
Mijn vrouw is allerliefst en nu heb ik een regt genoeglijke
avond. Het geluk is toch indedaad zoo ver niet te
zoeken. Est Celubris[?] maar het overige manqueert.
Oct. 18 grande fête chez Papa. C'était son cinquantième anniversaire
et il y eut une espèce de grand souper plus splendide que
nous n'en avions eu dans longtems quoique le lustre se
déguisât sous le titre modeste de collation. Il y avait Mad.
[onl.] avec son fils. C'est une femme pleine de complimens mais
qui a qq. chose qui ne me plaît pas. Ensuite il y avait toute
la famille. Mimi voulait absolument m'entendre improviser.
Je me débattais vainement parce que je trouvais beaucoup
d'obstacles en ceci. Je craignais de dire trop ou trop peu
mais enfin je ne pus refuser et tout ceci finit fort
heureusement. Je dis quelques vers d'occasion qui
prirent une assez bonne tournure.
2. Mémoires 1822
Doop v. da Costa
19-20. Ik had Vrijdag ochtend na eenige dagen zonder de
brieven van dC. geweest te zijn eindelijk het bericht ontfangen
dat hij des Zondags dacht gedoopt te worden. Des nachts om
half drie kwamen wij van Papa Bosscha terug. Zaturdags bij nevelig
weêr trok ik na de Diligence. Het eerste gezicht dat ik ont-
moette en mij zeer welkom was, was dat van Coquerel. Wij zaten
te samen met een pastoor neder, die weinig aandeel
in het onderhoud scheen te nemen, begonnen met de Economie
Politique en eindigden met de Fransche Litteratuur, daar
wij ondertusschen weinig [onl.] oversloegen en nog meer
weg in de gedachte dan in de Diligence afleidden. Zeer
spoedig waren wij te Leyden en na eerst aan de Gouden Leeuw
een oogenblik afgestapt te zijn, vond ik weldra DC. aan de
Plaats Royaal, een zeer stil en deftig logement. Regt
hartelijk verheugd was ik hem te zien. Ik deed een kleine
Visite bij Bild. en dineerde voorts bij dC. en zijn vrouw, met
Carbasius met zijn Vr. Dientje die uit de Haag voor de
plegtigheid gekomen waren. Deze beide zijn mij dan zeer toegevallen.
Carb. is waarachtig een opregt godsdienstig man, die zich
egter vrij lijdelijk in de buitenwereld gedraagt en waar de
menschen niet met hem instemmen zich maar liever
stil houdt en bedaard blijft. DC. was in een heerlijke rustige
stemming. Zijn vrouw bleef sterk geagiteerd. Hij stond
vroeger met zijne vrouw van tafel op, om met Dom. Egeling de plaatsen
in de kerk te gaan bezien en kwam met dien terug. Een
begaafd man met iets eenvoudigs, iets kinderlijks dat
of van de hoogste verhevenheid, van het eenvoudige of van de
grootste huichlarij de kentekens moest dragen. Hij sprak
een en ander, meer in eenen Christelijken zin, dan wel
als [onl.] uitwerksel van eenige menschelijke wijsheid en egter
was ik, toen hij heen ging diep getroffen. Ik had
nu, zoo meer dan ooit gezien dat de kracht Gods meer
dan alle menschelijke wijsheid was. In de vroege verbeeldingen
mijner Jeugd was mij tog het Christendom altijd als iets
actiefs voorgekomen en zelfs nu hoe anders had ik mij de
aanneming van da Costa nog voorgesteld als een triomf ter
eere der Christenheid, als een stap waardoor DC. zeker het
Christendom en de opinie van het algemeen eenig gewicht kon
bijzetten. En hoe geheel anders ging dit alles! Hij komt
bij Egeling, die hem niet met het Enthousiasmus van eenen
dweeper ontfangt of met de verrukking van iemand die bij
zulk een gelegenheid zijn welsprekendheid, eens regt wil
doen schitteren, integendeel, hij ontfangt hem met die
schroom die iemand van zijn jaren altoos tegen bekerelingen
voeden moet. Egeling is geen vriend van Bilderdijk maar
integendeel bevreesd voor zijn invloed. Eer hij tot het onderwijs
overgaat moet hij nog een en ander van hem weten. Eindelijk
tot het onderwijs voortgaande, zoekt hij hem gedurig terug
te houden, zegt de heeren spreken zoo rad ik wilde dat wel
op schrift zien, merkt het aan, zoo dra hunne uitdrukkingen
niet Bijbelsch zijn, spreekt van de Openbaring v. Joannes waarin dC.
zich met zoo veel geestdrift verdiept, als een voor eens geheel
gesloten boek, en berispt Capadose wanneer hij van de heilige
maagd spreekt. Aan deze maar zoo weinig geschikte geestdrift
in te boezemen of te bevorderen onderwerpt zich de vurige dC.
daar hij in hem de leerling v. Jezus Christus ziet. Zelfs op
den laatsten avond wond hij zig nog geheel op, daar Egeling
hem had doen verstaan dat Bilderdijk geen lid van de
gemeente zijnde misschien in de ouderling-
[-onl.?]
bank geen plaats zoude kunnen behouden. Naderhand
echter keerden rust en zachtheid terug. OokDirk Hogendorp
kwam op diezelfde avond van den Haag. Zijn geheel uiterlijk
tekent iets vasters, dan dat van zijnen broeder. Hij moet
een trouw vriend zijn, drukt als dit gevorderd wordt zijn
gevoelens duidelijk en krachtig uit, doch is overigens bijzonder
stil. Uit hoofde van de verwachting en toebereidselen van
den vorigen dag ging elk vroeg ter rust. Op den volgenden
ochtend was alles op den behoorlijken tijd gereed. Alles was
ten uitersten stil gehouden zoo dat er in de Pieter Kerk
zeer weinig toeloop was. Reeds vroeg zat ik nabij Carbasius
en naast Hogendorp in den ouderlingen bank. Alles was
stil en eerbiedig en beleefde ik nimmer een Godsdienst
oefening die mij zoodanig trof. Alles was een geheel dat
reeds begon met de zoo toepasselijke voorlezing van het
11e Capittel van de Brief aan de Romeinen. Het vijfde Vaers
van dit hoofdstuk was de text, die Egeling zeer eenvoudig
uit elkander zette, na dat hij op eene waardige wijze aan
den overledenen Tewater gedacht had. Hij stelde hoe
Er altijd een overblijfsel der genade onder Israel was geweest
ten tijd van Paulus, zoo wel als nu, gaf eene
schets, meestal volgens de mededeling v. dC. van de
tegenwoordige stand der Israeliten, en deed de Christenen
zoo wel als de Doopelingen de waarde van deze overgang
inzien. Alles was eenvoudig, maar Christelijk, en alles toonde
hoe daar waar de geest v. Christus heerscht, gene menschelijke
wijsheid nodig is. De gebeden kwamen zoo uit het hart en
toen eindelijk de doopplegtigheid na het lezen der formulieren
geschiedde, trof mij meer dan ooit de formule van Ik doop
U in naam des Vaders, des Zoons, en des heiligen
Geestes. Hier knielde nu dC. en ik deelde in zijne plegtige
vernedering voor God. Hoe moet ik danken als ik mij
nu weder stel in die oogenblikken toen Caroline aangenomen
werd en het enkele denkbeeld haar onderworpen aan een
mensch, die daar tog tolk v. God was, te zien mij met
drift en verontwaardiging vervulde. Hier behoefde ik niet andere
vaerzen te improviseren als er stonden, bij het gezang, want de
dienst en gebeden waren hier waarachtig Christelijk. Nu gevoelde
ik de kracht van dat hogere, dat orthodoxe, thans dikwijls gelijk
gesteld met het ridicule, dat Christendom, waarna ik steeds
ijverig gewenscht heb, en het denkbeeld God door Christus te leren
kennen, hem in zijn drie eigenschappen te aanbidden, kwam
mij zoo geheel natuurlijk voor. O mogt de Algoede diergelijke
beginsels bevestigen en den gedurigen kreet van oproer smoren
die zich in mij verheft. In die plegtige oogenblikken
scheen mij alles zulk een groot geheel. O mogt ik tog
Christen in mijn hart zijn, en mij tegen alle kwaadspreken en
ligtvaardige oordelen over menschen, wapenen. De dag
van den doop was zoo onbekend geweest dat de goede Egeling
dezelve niet eens aan zijn huisgezin medegedeeld had. De
man sprak zoo populair, zoo dat ieder die maar Christen
was, het verstaan kon, en dit moest veel indruk maken.
Ook Bilderdijk was ter kerk geweest, en zat daar met
een onderwerping met eene ontfangbaarheid, eene aandacht
die ik wensch mij lang te kunnen herinneren. Na de kerk
kwam Egeling een gebed met onze nieuw bekeerden doen.
Zij waren zoo regt opgetogen, zelfs Mev. da Costa had
zich zeer goed gehouden. DC. en zijne vrouw bragten den
dag door in christelijke en godsdienstige gesprekken bij Bild. door. S'avonds
wilde B. volstrekt (men mogt er tegen inbrengen wat men
wilde), ons bij hem zien en er was maar niets tegen te zeggen
daar indedaad zijne gastvrijheid onwederstaanbaar is en
hij de zaken zoo weet voor te dragen dat men niet weigeren
kan. Ik had bij Kemper gegeten waar ik ook zeer
vriendschappelijk werd ontfangen en op verzoek van Betje
hartelijk over het Geloof improviseerde, doch Bild. en dC. waren
hoofdpersonen. Wat was er niet gebeurd sints het eerste oogenblik
dat ik dC. zag, en hoe treffend was de leiding der
Voorzienigheid die ons op zulk eene wijze door zoo vele
omstandigheden heen, tot elkander voerde. Wij spraken
bij B. over verschillende onderwerpen en ik hing om dus te
spreken aan zijn mond, daar hij over ieder onderwerp zoo
belangrijk zoo nieuw spreekt. Doch het is de kop
van den Jupiter op de romp van den Satyrus geplaatst, en
deze laatste komt vroeg of laat nog wel eens voor de
dag in scherpe of piquante gezegden die hij niet verbergen
kan. Aan tafel was het wezentlijk oude hollandsche
gulheid en Mev. Bilderdijk is indedaad ene heerlijke
vrouw, ons gesprek was nog meer gemoedelijk, genoeglijk
dan levendig; wij zaten zoo gerust in de herdenking van
dezen dag bij elkander gelijk de broeders in de eerste
Christenkerk en bij een aanmerking deswegens, zeide
B. Ja, onze godsdienst is indedaad eene vrolijke godsdienst.
Zij veroorlooft ons ieder zuiver genot en zonder dat bestaat
er tog geen. Men kan alles ter eere Gods doen. Op
het einde van den maaltijd stelde B. een hartelijken
dronk op den bruidegom en bruid, zoo als hij dezelven noemde
en er[?] zeide toen Zoo heeft mij een glas wijn sedert
lang niet meer gesmaakt. Zijn afscheid was hartelijk
de man was diep getroffen, aan ieder zeide hij iets bijzonders
wegens de betrekking waarin hij met hen stond sprak
nevens Mevrouw mij zoo vriendelijk over Caroline en toen
wij naar de koets terug keerden zeide da Costa Ja,
heden ben ik gelukkig en ik dank God met geheel mijn
hart, mij dezen dag te hebben doen beleven.
Kleine Nota's wegens de Reis na Leyde.
Entretien avec Coquerel. Disc. sur l'Économie Politique les
Grains, la machine à vapeur, les machines de métiers. Ses idées d'amé-
lioration que les générations suivantes seront heureuses par
ces inventions quoique la génération présente eût souffert. Coutume
en Hollande d'accaparer ceux qui se distinguent
par quelque talent et de les faire servir à toute occasion par
les [onl.] aux gens. Anecdote de quelqu'un qui s'adresse pendant
toute une soirée à un homme [onl.] de cinquante ans, croyant[?]
parle à Coquerel, qu'il n'apprend à connaître qu'au sortir de
table. Ses idées sur l'Improvisation du Nord Impossible
le Français conformer aux miennes. Difficulté d'étudier ici.
Le peu que fournissent les hommes de réputation puisqu'on est
éparpillé dans une foule d'honneurs et de détails. Exemples dans
l'Ange et V. Lennep. Vérité du Christianisme. Sagesse intime
des paroles de Jesus Christ. Le Christ la seule religion qui convienne
à tous les climats. Heureuse situation de la Judée. Influence
des Juifs sous les Babyloniens sur ces derniers, prouvée par
la haute considération dont jouit Daniel comme Chef des Mages
sous tant de rois consécutifs. Idée de son sermon que les
Apôtres étaient bien peu de chose avant qu'ils eussent reçu
le St. Esprit. Idée du sermon sur le texte de St. Paul où il
dit que quoiqu'il fût un des premiers des Apôtres il
n'était cependant rien. Vérité des caractères de l'[onl.].
Idée des ouvrages sur ce sujet. Idée d'un tragédie sur Hazael
ou Naaman serait interdit[?] entr'autres. Sublimité de Racine
il remplace dans Athalie le destin des Grecs par la théocratie
des Israelites. Anecdote de l'abbé Galeani qui prend
la défense de Dieu dans un Dîner d'athées. Litt. française et Anglaise
du jour passée en revue. Boileau Voltaire La Martine Gilbert etc.
Rousseau selon lui, modèle de style français. Idée d'un
Journal français qu'on pourrait écrire ici.
Bild. heeft Ca. 40 Plannen v.Treurspelen v. verschillende tijden
liggen. DC. heeft zijne zeer ingenieuse zinrijke uitleggingen
van de openbaring van Daniel gelezen. Zijn denkbeeld dat de
kunst van het goud maken ook gevonden zal worden, en daar nu
reeds het gehele finantieele stelsel van alle Koningen en Staten
omver ligt, ook dit steunpunt v. menschelijke trotsheid nog te
vernietigen. Zijn haat tegen de Hoekschen als ten allen tijde
opstoken van onderdanen tegen wettige vorsten geweest zijnde en
menschen die allen eerst met vertrapping van Recht buit en
roof zochten. Haat tegen Jacoba even gelijk Maria Stuart
in Frankrijk in de grond bedorven. Philips met regt de
goede genaamd. Hooft een opgepronkt schrijver die daar hij
zijne Geschiedenis als een poema wilde maken alles eeven
grootsch uitgemeten heeft, zoo als bv. Sim. de Rijk als zijnde v. zijn geslacht
Hasselaars dood met onregt zoo hoog geroemd. Belagchelijke
ophef wegens kenau Hasselaar bv. in het gedicht v. Arntzenius
als God spreekt in antwoord op de vraag wie Haarlem
redden zal Ik en kenau Hasselaar. Het beleid van de
bevelhebbers in de steden was zoo groot niet, daar zij niet
anders doen konden als stil zitten. Magdalena Moens oud
Tante v. Bilderdijk. Traditie in de famille v. Bild. bewaard
v. zijn overgrootmoeder, dat gedurende het leven van Bild. het rijk
van Jezus zich vertonen zoude op aarde. Gunstige denkbeelden
van B. (geheel instemmende met die van Schlegel) over Lessing
dien hij voor een waarachtig voorstander van het Christendom houdt
egter, vooral na zijn kennis met Mendelsohn en Nicolai, tegen
de droge predikers en onverdraagzame geestelijken van die
tijd verbitterd. Aan een v. diergelijke oogenblikken is Nathan
zijn oorsprong verschuldigd. B. heeft de graaf v. Stolberg
gesproken, die hem zeide dat hij Geloof en Godsdienst voor
zijn hart nodig had, en dit vergeefs bij het Neologismus der
Lutherschen of de koude van de Calvinisten gezocht had, zoo
toen eindelijk tot de Roomsche kerk was overgegaan liever
het gevaar willende lopen te veel, dan te weinig te geloven.
Te veel Rodomontade wegens sommige mannen onzer geschiedenis
gebeurd. De daad v. Schaffelaar onzeker, die van Beijling
niet meer dan pligt. B. redt twee menschen (als Advocaat)
van een straf voor diefstal, door hen te bewijzen dat zij,
trots hunne eigene Convictie, dien diefstal niet gepleegd hadden.
Volgens B. perpetueerde zich de geest der Jesuiten vooral
bij de Illuminatie, ten uiterste door hem verfoeid. Het beste
daarover te lezen, is een werk genaamd Der Morgenstern. Een
zekere Weisshaupt door hem voor een schurk gehouden, door
Kiaka[?] sterk verdedigd. Denkbeeld en ook zonder bijgeloof indien
het niet door het misgebruik van kracht beroofd ware, wel iets in het
maken van het teken van het kruis te stellen. Denkbeeld dat
Hohenlohe in de daad nu en dan de kracht tot wenden zoude bezeten
hebben, doch hem dezelve daar hij zich zulks toeeigende
weder zou ontnomen zijn. Gezegde van B. door Mev. B. geconfirmeerd
dat toen hij met Lodewijk toen een jaar oud, aan de hand v. B. dC.
het eerst gezien had, hij terstond gezegd had dat daarvan iets
zeer groots groeien zoude. Criticq van de Jac. Sim. de Rijk[?] en
De Maria Jacoba volgens B. een goed stuk. Voor de moeilijkheid
v. het treurspel. Wiselius Royalist uit Demagogie daar
hij ziet dat deze onmogelijk is. Reeds in de Revolutie verscheen
er een voorstel van hem, tot verkiezing van een eminent
hoofd. Nieuwland zou volgens B. een veel groter genie geworden
zijn indien niet de famille de Bosch hem op eene onverstandige
wijze, met aanmoedigingen en onderwijzingen verdelgd had. Denkbeeld
v. B. wegens de Maan dat de tegenwoordige maar een schijn
maar niet de ware is, dat deze eerste niet anders als het Paradijs
is, dat op een berg lag, na de uitdrijving van onze
eerste ouders Adam en Eva van de aarde werd afgescheiden
en door eene grote revolutie [onl.], wier afloop nog niet
bereikt is. Ongunstig denkbeeld van B. wegens Elizabeth van Engeland.
Br. door Naylor wegens Pope aan hem geschreven. Hij beschouwt
Pope's Essay on man, alleen als een orgaan v. Bolingbroke. De
vermeerdering der schapen bij Jacob, indedaad een wonder, daar
een diergelijke vermenigvuldiging hoe vaak naderhand beproefd,
steeds onmooglijk is gevonden. Jakob dikwijls te ongunstig voorge-
steld. In Bild. jeugd is Esau zijn lievelings held geweest.
DC. kennis met Juff. Temminck. Die zendt hem een boek
door haar over Joannes opgesteld. Hij wordt verpligt een Contradict[?]
te maken. Zij verneemt verschillende bijzonderheden v. zijn vrouw
zend deze eindelijk in eene soort v. romanachtige stijl opgesteld
aan dC. als een Journaal, en vraagt hem vergunning dit aan
hare vriendinngen mede te delen. Die wordt natuurlijk hierover
te onvrede en na dat zij gezegd heeft aan Vulkaan dit
papier te hebben geofferd, wordt de kennis afgebroken. Arglistig
gedrag door de oude Dr. Capadose, volgens de opstoking van
zijne Vrienden gehouden, om zich in een gunstig en beklagenswaardig
licht te stellen. Hij schrijft de but en blanc aan Kemper, om
indien zijn Neef eenige gelden in Leyden benodigd mogt zijn, die
te fourneren. Een kruijer houdt Ds. Egeling op straat aan
om hem te vragen, hoe hij toch aan dien hemelschen lach
geraakt is dien hij bezit. Kerkboeken met een vaers door Bild.
aan dC. en Nancy gegeven. Deelneming, zoo 't scheen, in Leyden.
21 Terugtogt v. Leyden in zeer neutraal gezelschap, dus [onl.]
rusten wij[?] weinig. Het weder was heerlijk. De dag was redelijk
druk bezet en moeilijk was het nog al in de goede stemming
te blijven. Nieuwe bewijzen v. laster jegens ons huis. Verdeelde
Comp. bij K.R. en C. alwaar twee uren redenering[?] alleen maar
tot Resultaat het uitstel eener algemene Comparatie te
weeg bragt. 'S avonds met Claude en Pauly en Gi bij mij die
met genoegen en deelnemingen mijn tijding uit Leyden ontfingen.
22 Drukte, minder werk, dan gedurig heen en weder lopen. De zaak
v. Bruggeman wil nog niet in order gaan. 'S av. Maatschappij. Eerst
smeerden de afgaande en aankomende President elkander braaf
honig om de mond. Toen eene algemene aanspraak v. Klijn als Pres.
De man meende het goed maar dit, met alle die verheffing zijner
waarde, en adel v. de mensch is tog het waarachtige het Christelijke
denkbeeld niet. Veel over Verdraagzaamheid gesproken, doch uitgesloten
diegeen die in de Godsdienst vorige tijden wilde terugroepen. Toen een
vaers over Armenscholen zoo als wij er zoo vele gehoord hebben quâ
betrekking gemaakt, en met de gewone vercierselen opgepronkt
wee uitgesproken voor diegeen die dit niet toejuichten. Westerman's
Geluk werd goed door hem opgezegd. Gewone denkbeelden Een
droom waardoor bewezen wordt, dat het Geluk niet bij rijkdom
te vinden is. Dit alles is duizend maal gezegd, wierd hier egter
indedaad dichterlijk voorgedragen. Naderhand Ko Bruin die zijn
Buitenleven las, hetwelk geestige aanmerkingen bevat doch
ook nog al platte regels. Zijn torenbrand was indedaad
geestig. Hij heeft volmaakt het Tollensiaansche Couplet.
Des avonds was ik bij Mie en Cato. Tijs was niet te
huis. Wij waren regt hartelijk en genoeglijk. Ik sprak over
da Costa, over de godsdienstige indruk daar ontfangen en
alles wierd ook regt in de waarachtige goede
toon opgenomen. Die Tijs, zoo waarachtig goedhartig en braaf
laat zich indedaad door zijne ambitie te sterk medeslepen.
Hij gaat op een gevaarlijk pad. God geve dat het hem
goed gaan moge, doch de toon bevalt mij niet.
23 Een dag ook niet zonder onaangenaamheden. De heer v. H.
en R. hadden zich veel voorgesteld van het huren van een kleiner
huis door Oom de Clercq, en nu vernemen zij op eens van hem
dat hij reeds voor eenige weken inhuurde. Dit gaf een alleronaangenaamst
toneel, tussen hem en Oom v. H. die zijn drift niet kon
inhouden. Hiermede was ik nu gister den gehelen dag
bezig. Oom R. ziet de zaken heerlijk in, maar hij heeft ook
zelf veel verloren. Met Tante Cato sprak ik ook lang.
Zij heeft gelijk alle de kinderen v. Gr. de Vos een uitmutend zuiver
verstand. Ik zoude haar even gaarne en wel liever tot
associé hebben. Oom v. H. was driftig en hoewel het niet tegen
mij gemeend was, moest ik ook tog ook regt veel slikken.
'S middags bij Gr. Ret. met Cap. Matsens[?]. Wij waren regt
vrolijk doch Pauly heeft te veel de gewoonte alles op eene
burlesque toon te behandelen.
'S avonds bleef ik stil en alleen aan mijne Annot. werken en
deze rust deed goed.
Nov.2 Weinig tijd en gelegenheid had ik tot opschrijven. De zaken
veroorzaakten mij veel onaangenaamheid. Zonder eenigen grond
gingen de slechte geruchten gedurig voort en hadden de alleronaange-
naamste uitwerking. Toen ontfing ik echter den zegen mij
Dingsdag ochtend te kunnen vermannen en de gehele dag
aan een opmaking der kantoorzaken te besteden en
die aan Oom v. Heuk. over te leggen. Eene Comparitie moet nu[?]
beslissen. Ik heb alle mij mogelijke opening van zaken
gegeven. Ik ben geruster en vol vertrouwen, doch het schijnt
mij tog dat de zaken tot eene opheldering moeten
komen en de toestand zoo niet kan blijven als dezelve thans
is. In mijne bijzondere positie kan ik zoo niet voortgaan
zonder het belang van mijn huisgezin te verwaarlozen. Van
waar redding menschelijker wijze gesproken, komen kan
weet ik niet, doch God zal zorgen.
Twee allergenoeglijkste bijeenkomsten hadden wij in de
laatste week de eene bij Henry en Mimi zijnde een diner
ter gelegenheid van hunne terugkomst gegeven het andere
was eene bijeenkomst des avonds bij mij. In beide heerschte
volmaakt de oude coterie toon. Op beide improviseerde
ik met meer gemakkelijkheid en ingeving dan ik sedert
lang gehad had, een nieuw bewijs dat de impr. niet uit
het verstand maar uit het hart kwam. Zoo als bij mij, had
ik het zelden. Het was poezy en proza, burlesque en ernstig door
elkander, maar alles ging de [onl.] en ik zelve had eene
heerlijke herinnering aan deze avond, hoewel ik de
volgende dag mij niet zoo regt wel bevond.
November 1 DC. was teruggekomen en ik haaste mij hem op
te gaan zoeken, vond hem Goddank opgeruimd met grote plannen
in het hoofd, wij geraakten in gesprek over godsdienstige onderwerpen
en ik vond hem in een dier bezielde oogenblikken waar alles
zoo duidelijk voor zijn oogen staat. Het geen hij in weinige
woorden over het onze Vader zeide was treffender dan alle
die preken waarmede Muller mij indedaad over eenige
gedeelten van hetzelve verveeld had. Ja, in vele opzichten waren wij
het eens die dag en ik stelde mij de schoonste verwachting voor.
2 Hoop op God, vertrouw op geen menschen. Dit zag ik weder. Na
eenen bezigen postdag was ik regt genoeglijk, en zag met verrukking
een avond met dC. te gemoet: hoopte regt te studeren, doch wat
gebeurde Hij kwam geheel physisch nedergeslagen zeggende dat
hem de lucht vermoorde en nimmer vond ik hem zoo weinig
opgeruimd, zoo dat hoewel ik als vriend natuurlijk
genoegen met hem had, de schone dromen wegens dien avond
geheel verdwenen waren.
Nov. 3 Zonderling in zijne betrekking was deze dag. Ik
was niet ter kerk geweest om gerust te kunnen arbeiden waarvan
egter weinig voorviel. Ik zat in de talen te studeren toen mijne
vrouw bij de terugkomst van het gehoor van ds. Kakebeen plotseling
een brief ontfing, waarin wij lazen dat de verloofde van onze goede
Min, die daar nog zoo genoeglijk met onzen Gerrit speelde haar
schandelijk had bedrogen door nog een twede vrouw te
verleiden. Ik sprak weder daarover, en hoop dat hierin nog
eenigzints ligt moge komen. Zoo als de zaak nu ligt is zij
voor haar allerverschrikkelijkst.
Naauw was ik weder gerust ter neder gezetten of op een maal brengt
mij de meid eene tijding, die mijne vrouw niet verwonderde, mij egter
geheel ontzette. Zij zeide mij dat Juff. Kruijer overleden was. Eene
bijzondere indruk maakte dit op mij. Hier moest zich veel ontwikkelen.
Ten eerste dat soort van roemrijk Executeurschap dat mij toen
was toegezegd, waarbij ik ten eerste mijne schuld met een
aanzienlijke som zou verminderen, en waarbij ik tevens in
eene betrekking kwam, die mij in alle opzichten niet anders
dan hoogst aangenaam zijn kon. Wierd nu van de andere
kant, de aan ons verstrekte som opgevraagd, zoo werd daardoor
de oplossing van ons kantoor zelve noodzakelijk, en er moest
dan eene verandering in de omstandigheden noodzakelijk plaats
grijpen. Wat hiervan ook de gevolgen zijn moge die ik
hopende afwacht, zoo was mij dit als een oproep der
Voorzienigheid en niet de stem der meid, maar de hare
scheen mij om dus te zeggen in de ooren te klinken. Naar mijn
bekrompen en elendig verstand, na de raad mijner vrienden had
ik nu gedacht alle middelen tot herstel en verandering doorgrond
te hebben. En ziet nu gebeurt juist datgene waarom ik volstrekt
niet gedacht had en God toont zijn wegen, die zoo geheel
verschillende van die der menschen zijn.
Wij bragten de dag genoeglijk bij Oom de Vos door.
Er heerscht nog eene grote cordialiteit met die geheele famille
die van de vroegere betrekking van den Maandag afstamt.
Ik improviseerde daarop nog op verzoek v. Oom Piet.
Pauly is Luitenant, en directeur v. het Museum en deze
twee qualiteiten schaven het liberalismus vooral wat de
applicatie betreft, sterk af.
5-8 Une grande histoire fut celle de notre nourrice qui avait
passé chez nous des jours si agréables et tranquilles et qui
était sur le point de se marier comme je l'ai dit ci-dessus.
Dinant en ville le 4, ce fameux amant vint chez nous
dit des impertinences, prit un couteau, remplit la cuisine
de menaces de manière qu'on dut le faire sortir par les
sergens qui, pour la première fois, passèrent le seuil
de ma porte. Le lendemain nous la fîmes partir, et
ce ne fut pas sans attendrissement. Elle est revenue depuis,
elle excuse tout ce qu'il a fait, elle entend paisiblement
toutes les prophéties qu'on lui fait, d'un malheur inévitable
mais elle est ferme, elle aime et se mariera. Voilà comme
se font les mariages dans ces familles. Par toutes les histoires
que j'ai appris par là j'ai vu comme les moeurs sont corrompues
dans ces classes. Il n'y a que la religion administrée avec
vigueur qui puisse, avec l'aide de Dieu opérer une réforme.
6 Een visite bij Oom v. Heukelom. De uitzigten zijn nog droevig
doch met God's hulp kan alles zich nog redden. Hartelijk
treffend was mij het berigt dat wel is waar, mijn naam niet
onder die van de vier erfgenamen genoemd wierd, doch
ik echter intusschen op de mede opneming kan rekenen. Zie daar
mij dan, door Gods goedheid, Vijfduizend Guldens minder
in schuld, en tevens in eene Vereeniging opgenomen die tot
het edelste doel strekt, en wiens werkzaamheden niet anders
dan ten hoogste eervol en aangenaam kunnen
zijn.
'S avonds bij J. Muller een man, waarachtig op vele wijzen
beproefd, en wiens toestand, door eene ongelukkige liefde nog
sterk verbitterd wordt. Aldaar was V. Kampen een man
van veel werkzaamheid en eerzucht, hier en daar met zeer
goede inzichten, doch echt Republikein, Mennist, vijand dus
v. Bilderdijk in beide opzichten, en die voorts Da Costa, niet-
tegenstaande de goede mening die hij opentlijk van hem uit,
zoo ik geloof niet regt vertrouwt. Hij schijnt tog waarachtig
vriend van het Christendom en met deszelfs voortgang sterk
ingenomen, doch ziet voorts de gebeurtenissen van den tegenwoordigen
tijd, zoo zeer in het helder, als Bild. die in het
duister ziet. Wij vermeden alle punten van aanraking en konden
in het Medium van geschiedenis en letterkunden ons
zeer goed verstaan. Ik had egter voor den man dat Enthousiasmus
niet meer, dat ik voor een paar jaar, jegens hem had. Ds.
Muller Prof. Koopmans Ds. Swart waren voorts aldaar. Ook de
goede ter Borg, die al zeer weinig spreekt, Mollet die een
zonderling voorkomen heeft, doch die ik egter dien dag niet genoeg
leerde kennen. Ons onderhoud was vrij levendig, doch, zoo als
meest bij Hollandsche geleerden niet zeer vol Saillies. V. Kampen
heeft niets hoogs in zijn uiterlijk. Men kan gevoelen dat hij
tegen adel moet zijn. Ik las zijn Indie[?] dat eenige goede
rapprochementen bevat, doch egter niet op de hoge alles
oplossende toon v. Bilderdijk geschreven is. Men gaf mij
als Impr. de Wilhelm Tell, die ik behandelde zoo als het
mij natuurlijk inviel en naderhand de zaak op de hogere
godsdienstige vrijheid terug bragt. Nog gelukkiger was ik
in Indie alwaar ik het goede en nadelige van dit
volk zocht te vereenigen en naderhand de hoop
uitte, nog eens door het Christendom, dat alles omvat,
veredeld en verheerlijkt te zien. Wij waren regt genoeglijk bij elkander
het is toch de wil v. Jezus met menschen die het goede
willen, zonder hen te idealiseren eendrachtig te leven.
7. Aan de kamer betere uitzichten wegens de toekomst, het
is tog aangenaam met eene ruime kas te werken.
'S av. bijna de vorige personen bij Muller doch ik wilde
niet blijven, niet weder improviseren waartoe ik vreesde te zullen
komen. Te voorzichtig voor te veel te doen, kan men hier
nooit wezen. Ik las een paar stukken mijner verhandeling
die goed schenen te bevallen, en mij zulks ook deden. Ik heb
waarachtig Hooft niet onregtvaardig behandeld. Ik las weder
te driftig en moet op eenen anderen tijd beter zorg daarvoor dragen.
8 Weder eene Visite v. V. Kampen die indedaad allervriendelijkst
jegens mij was. Wij spraken over improvisatie Indie etc. In
het eind kwam D.C. Beide spraken niet veel tegen elkander.
Nu wat DC. betreft. Hij was eerst dof en wierd slechts
bezield, toen hij met geestdrift en een soort van genoegen
van de vernieling der Achabs Priesters, ten overstaan v. Elias
sprak. Hierna nam ik het woord op. Neen dit tog is gene
zwakheid liefde in het Christendom te zoeken. Ik kan mij
aan de denkbeelden nog niet gewennen dat de Vorsten
door Profeeten geregeerd moesten worden, dat de Geestelijkheid
alle het opzigt over de scholen moest hebben. Dit zijn
tog ook maar menschen, en hoezeer deze misbruik van
hun gezag maakten en nog maken, leert de tegenwoordige en
voorleden Geschiedenis. Ik wensch DC. niets meer dan eene
reis in een Roomsch Land, in Sardinien of Lombardijen,
en hij zal anders oordelen. Naderhand wierden wij weder
toen het hart sprak, regt genoeglijk en heerlijk. Ik verhaalde
hem het gebeurde van den vorige zondag dat hem in vele
verwachtingen bevestigde. Ik bemin hem van harten
maar ik wenschte zoo gaarne dat harde dat tog
dunkt mij, meer in de geest v. Mozes dan in die van Christus
is geleenigd te zien. Mij dunkt dat zoude meer invloed
te weeg kunnen brengen. Maar God weet de weg dien
wij volgen moeten, hij leidt alles eens tot eeuwige
heerlijkheid en verbindt zuiverheid met besmetting. Ik beken
dat het de verijdeling van eene der heerlijkste verwachtingen
van mijn leven zijn zoude DC. niet zoo Christen te zien als
dunkt mij, voor de behoefte des tijds nodig was. Het
kan zoo als ik zulks beschouw nooit genoegzaam zijn indien
DC. slechts eene copy v. Bilderdijk wordt, hij moet meer zijn, en
zoo hij nog weinige weken in deze lijn door gaat wordt hij
in het oog van het gehele publiek niets anders dan
een tweede Bilderdijk, aan wien, als, gewezen Jood, zijne
tranchante denkbeelden over het Christendom nog minder vergeven
worden. Ik bid God om verlichting, doch naar mijn tegenwoordig
gevoel is het niet menschenvrees, of Menisterij als ik
dC. tot zachtheid vermaan. Over de brief v. Dicking[?] was
hij niet regt te vrede. Nu was deze ook bijzonder mystiek.
De goede man komt hier, en dan kunnen wij mondeling
over alles redeneeren. Heden sprak mij Ret. en ik ben
het met hem eens, dat dC. niet in die zoogenaamde
Oefening v. Wiselius moet komen. Op dezen en op eenige
zijner vrienden van die maandag rust een blaam der maatschappij
en die moet gerespecteerd worden. Orthodoxe Godsdienstige
beginselen, kunnen alleen in de tegenwoordige eeuw vereerd
en vergeven worden, als zij zich met waarachtige
zuiverheid van zeden verëenigen. Ik heb dit terstond
gevoeld, doch het is niet gemakkelijk hem zoodanig
iets mede te delen en vooral niet hem te overtuigen.
Een allerhartelijkst bezoek bij J. Fock. Dit is waarachtig
een christelijk man, die zoo indedaad werkzaam is in het
goede, en dit moet men bekennen dat er in dit opzicht, bij
eenige familles in onze kerk een rijkdom van goede
inzigten en goede werken heerscht die zeker niet onbehaaglijk
zijn in de oogen v. God.
Ik worde ook door sommigen niet regt meer vertrouwd en gister
werd mij zelfs met veel omwegen gevraagd, of ik niet lid
van het kransje v. Wiselius was. Wat zijn de menschen tog begerig
zich met de zaken v. anderen te bemoeien.
De Belijdenis v. J. de Vos J. gehoord. Indedaad een goede stijl
en regt goed gemeend. Doch dit incoherente in het Socianismus
trof mij nog sterk, vooral bij de Explicatie van het
formulier van den doop. Wat wil dat zeggen In naam v. God
als schepper v. Christus als zoon v. God van den Heiligen Geest
als kracht v. God. En er komt doch natuurlijk een huivering
wien men aanbidden moet, een twijfel tusschen God en Christus.
En voorts in dit stelsel wordt alles bv. de erfzonde
eerst aangenomen, dan weder geeludeerd. God ik dank U
voor het inzigt in het Christendom mij geschonken, hoewel
nog eenige punten duister zijn. Hiervan overtuigd zijnde,
moet al het andere zich schikken.
Bij Grootp. de Vos werd ik op nieuw terstond aangefallen[?]
over het Bilderdijkiaansche Christendom. De heer An. Willink
had dit, de Heer Keijzer dat, die weder iets anders gezegd. God
gaf mij de kracht bedaard te antwoorden, want[?] hierin durf
ik staande blijven, dat ten minste dan niemand het regt heeft
op een Goudschaaltje het geloof van eenen ander te wegen.
Nu alles liep wel af. Hoe dikwijls heeft mij in het
laatste jaar den naam v. da Costa niet in de ooren
geklonken.
9 Nov. Gerrits verjaardag genoeglijk en druk gevierd. Hij was
opgetogen, van de Menagerie die hem van alles kon [onl.]
en werd door zijn Ooms en Tantes rijkelijk gezegend.
10.Leerrede v. Koopmans Hij had de text genomen uit Jacobus
dat het Godsdienst is weduwen en wezen te bezoeken. Dit is ook
waar, maar Christus heeft ons egter nog meer geleerd
en dit meer moet men ook niet vergeten. Het is nu de zaak
de grote waarheden des Christendoms op nieuw zonder menschenvrees
te ontwikkelen, waartoe ik hope dat God mij kracht
geven moge. Leer en Geloof moeten verbonden worden. Waartoe
hem nu dat vreeslijke waarschuwen voor dweperij te pas kwam
weet ik niet. Onze Menisten zijn indedaad thans zulke
vurige koppen niet dat zij te veel voor het geloof doen zullen.
Er sluimert nog veel goeds, dat echter op eene andere
wijze ontwikkeld worden moet.
Een visite gemaakt bijRoel, die mij zeer vriendelijk ontfing
en waarbij wij nog veel over Granen spraken. Hij gaf mij
het Manuscript van het Rapport der Commissie van Staat door
de Koning ter onderzoek, van de maatregelen wegens de Granen
aangesteld en tevens het particulier Rapport door hem
zelven aan den koning overhandigd. Uit het Rapport der
Commissie blijkt dat het Systema van Immobilisatie bijna algemeen
verworpen is, dat echter de meerderheid, met eene stem,
van gevoelens geweest is dat het Systema v. Entrepot door het
Gouv. diende aangenomen te worden, met bijvoeging van een
maximum of minimum. De leden die dit voorstonden hebben
de zonderlingste aanmerkingen op de Grondigste argumenten
hunner tegenpartij gemaakt en zijn maar vast bij het
stelstel gebleven, dat hun Systema des vrijen handel niet
hinderlijk zijn kon, hoe zeer dan ook het tegenovergestelde
zoo duidelijk, zelfs uit hunne eigene Concept wet bleek die
den Graanhandel aan de meest vernederende formaliteiten
onderwierp. In het Rapport van Roel worden alle
redenen voor den vrijen handel, nog eens bij elkander
gevat en voorts voornamentlijk, alle argumenten bijgebragt
om te tonen dat die Landelijke Crediet bank waarmede
de koning zoo veel op heeft, ook het gewenschte doel niet
bereiken zoude. Met genoegen zag ik dat onze argumenten
nog dikwijls aangehaald zijn geworden en ik geloof niet,
dat al moesten wij nu op nieuw eene Memorie opstellen
wij na al het gehoorde en gelezene daarin verder zouden
gekomen zijn. Het Systema v. Immobilisatie, heeft door te
grote uitgestrektheid der administratie, te grootte hoeveelheid
der daartoe nodig zijnde fondsen, eindelijk door de onzekerheid
der uitkomst zoo veel tegen zich dat het niet uitgevoerd
kan worden. Door de Crediet bank wordt de landbouwer
indedaad speculant, indien dezelve hem wezentlijke verlichting
gaf, doch hier wordt met regt bewezen, dat deze Crediet bank
den landman geen meer voordeel geeft, dan eene Opneming
op zijn land à 5 pc. met 25 pc. Surplus, als alleen dat
hij binnen een jaar en geen verder surplus kan aangesproken
worden waartegen hij nu egter 12 1/2 p. contant financieren moet.
Sommige tabellen zijn belangrijk. Niet alle redeneringen, maar
facta's die men nu overal eischt, getuigen ten voordeel van den
vrijen handel die ook in een hogere wereld niet anders is
dan het vertrouwen op de Voorzienigheid die alles weet af te wisselen
en te herstellen, dewijl een prohibitief stelsen te nemen niets
anders is als een waarborg tegen haar te nemen en
als de Métayer van La Fontaine over eigen weêr en wind
te willen beslissen. (Zie Ext. lade Secretaire)
V.bij da Costa. Hartelijk gesprek over godsdienstige onderwerpen.
De Drieeenheid in het eerste hoofdstuk van den brief aan de
Hebreën duidelijk geleerd. Heerlijke uitlegging van sommige
punten bv. de Predestinatie als men dezelve in het grote
Verband neemt. Zwakheid en laauwheid van de tegenwoordige
prediktrant. Mijne waarschuwing tegen het kransje van W.
Volgens zijne overtuiging zegt hij zoo te moeten handelen als
hij doet, goed te doen waar hij denkt zulks te kunnen en
zelfs zorg voor zijne Reputatie als gesubordonneerd te beschouwen.
Met H. en M. hartelijke avond. Regt goed waren zij
gestemd. Ik verhaalde en las voor hen wegens B. en da Costa en
wij hadden een regt innigen avond.
11 L. Chute des Effets Espagnols 15 pc. dans deux jours Consternation
générale. Rumeurs partout répandues. On dit qui le Congrès de Vienne
a été dessous, le roi de Naples empoisonné, que l'Espagne sera attaquée.
On voit que tout le Commerce en effets publics n'est qu'une outre
remplie de vent et qui retombe à plat quand le vent en sort.
Vergadering der Scholen. Ook nog te veel Vormen. C'est la forme
qui emporte le fond. Bij de twee uren geredeneerd over de zaak
v. Paul Charles Dupay Frantzen[?]. Er loopt veel aardigs door, in alle
deze inrigtingen.
Gelezen eenige van onze oude kluchten. Nationaal morssig
maar voor de taal belangrijk. Vele proverbiale uitdrukkingen van
Jan Hen, Jan Rap en zijn maat, zijn nog daarin oorspronkelijk. De
taal v. Paffenrode, gesneuveld bij Maarstricht in 1670-80 gouverneur
v. Gorinchem afstammende van de Arkels, is hier en daar
krachtig. In S. Coster Ifigenia zijn zeer goede zaden besloten.
12 Soirée chez J. de Vos avec da Costa, Coquerel, P. et M., J.R., G.J.B.
pour entendre une lecture d'Humbert de Superville qui
pétille de génie et qui fournissait à la fois, la plus ample
matière à la pensée et le divertissement la plus agréable, puisque
sa lecture, extrait d'un grand ouvrage, était illustrée par une
foule de dessins pleins du génie. Il suppose Dans l'homme
une ligne verticale dont l'Extrémité repose sur la Terre. C'est
sur cet axe vertical, que la ligne des yeux, celle des
narines, de la bouche forment, dans l'état de calme et
de perfection, des angles droits tandis que cette ligne, en formant
des cercles obtus ou aigus prend une direction verticipète
ou verticifuge. D'après sa manière de voir l'homme trouve ces mêmes
nuances de direction, dans la nature qui l'entoure, dans les
arts qu'il en fait et qui correspondent à son imagination qui
étendit sur les autres objets, l'extension du type de perfection qu'il
trouvait en lui-même. Les Grecs surtout modèles dans les
arts concurent ces rapports. On retrouve dans leur Minerve le
calme de la ligne horizontale, dans leur Venus cette verticifuge qu'indique
toujours le mouvement, enfin dans la fière Juno et ses
sourcils irrités la majesté et la force de la Verticipète. En
parcourant l'hist. de l'art chez les anciens on retrouve encore le
verticifuge dans le jeune Satyre l'horizontale dans l'Apollon les verticipètes dans le fils de Laocoon. L'art du moyen age, ou
plutôt, la peinture des modernes, remplace la Venus par un ange
du Guido, la Minerve par une Madonna de Raphaël, la Juno
par une Madelaine de Corrège. Il suivit cette idées dans
une série d'observations et d'applications dont quelques-unes
manquèrent encore de cette justesse, que le génie qui sait mieux
deviner qu'appliquer, ne saurait toujours acquérir mais
il n'y avait aucune idée qui ne fut brillante ou neuve.
Dans les végétaux c'était le cher[?] mystérieux qui était l'apathie[?]
végétale du calme, tandis que la verticifuge plus légère s'élevait
dans les feuilles du pin, et que la verticipète baissait les branches
du saule mélancolique de Babylon, auxquels les enfans d'Israël
suspendaient leurs harpes jadis si sonores. Les idées
qui lui fournissent ces couleurs, étaient peut-être plus hasardées
encore lorsqu'il considérait le blanc comme la couleur du calme
qui passait par le jaune dans le rouge pour exprimer
l'harmonie de la verticifuge ou par l'Indigo dans le noir par
répondre à celle de la verticipète. Quant aux animaux il
les considérait que comme non susceptibles à l'analyse et
comme des phénomènes. Cependant quelques têtes comme celles
du lion et du chat, donnaient lieu à des observations intéressantes.
C'était surtout l'application sur les constructions Orientales
et non Gothiques du moyen âge qui étaient intéressantes. Lorsqu'il
avait appliqué sa ligne verticipète sur les temples augustes
qu'on éleva dans ces siècles et qui changeait tout à coup de
représentation, il montrait la même coïncidence de formes dans les
rois les prêtres les guerriers, et les vierges sacrées de cet âge.
Une machine simple, par laquelle on pouvait changer
la direction des yeux bouche etc. à volonté, expliquait encore
davantage son assertion, et on voyait la même coïncidence
entre les lignes égales et majestueuses de la tête d'un
philosophe Grec et les formes simples et frappantes du
Parthénon, entre les lignes ascendantes qui forment les
vitraux d'un chapelle gothique, et le pieux recueillement
du cénobite qui s'agenouillait dans ce portail sacré, enfin
entra la ligne verticifuge qui défigure à nos yeux les faces des
Chinois et des [onl.], et les formes singuliers de leurs
Pagodes, et de leurs maisons de plaisance. Plusieurs épisodes
brillans, tels que l'harmonie des couleurs dans une éruption
du Vésuve, ou le détachement de toute idée maternelle sur
le sommet des Alpes, offraient une heureuse variation et même
pour ne rien négliger de ce qui pouvait servir aux rapprochemens
de son système, après avoir monté dans le chevelure dont les
Grecs entouraient la tête de leur Jupiter, la crinière
du lion, il nous montra cette même tête ornée d'une perruque
d'un bourguemaître du 17 siècle, qui devait viser au même[?]
effet. L'application à l'architecture était très intéressante.
Il la considérait sous le rapport d'art d'imagination d'expression
poétique des idées du Vague[?] et de l'infini plantin[?] au sien[?]
de l'[onl.], et bien différentes de cette architecture Domestique
qui quelle qui soit sa perfection, n'offre qu'une maison plus grande
ou plus belle que les autres. Ce ne sont point selon lui la
hutte du sauvage, ou la tente du tartare errant, qui furent
les types d'après lesquels s'élevant plus tard la
pyramide de Cheops ou les temples de Sicile. Au contraire
pendant que les habitations des diverses peuplades n'offrent
encore que les commencemens grosses de l'art. l'Architecture
poétique s'étaient déjà éternisée dans les roches d'Ellore[?]
et dans les merveilles de Thèbes. Ce n'est pas que plusieurs
idées de cet art sublime n'aient été prises dans la nature, que
les allées de platanes qui conduisaient aux temples de la
Grèce n'aient pu leur fournir l'idée de leurs colonnades
simples et imposantes, ou que l'architecte du moyen âge
n'ait pu trouver les modèls de ses vitraux dans les figures
[onl.] régulières qui lui représentèrent[?] des branches
entrelacées ou dans les voûtes majestueuses qui
formaient les sommets de ces chênes antiques qui dans
les forêts de la Germanie furent les premiers colonnes dans
les premiers temples du Nord. Il fournit des exemples
de ces [onl.] et nous conduit par une Anthologie
architectonique, au milieu de ces vestes constructions de l'ancien monde qui même
en prenait[?] pour modèles les antres et les forêts, se servant de
ces formes même, pour exprimer les grandes pensées. Delà
ces temples, ces tableaux[?] voués à l'éternité et d'autres d'édifices
dont[?] nous connaissons à partie le but, mais où tout est grand
et vaste et paraît vouloir atteindre à l'infini. Nous passâmes
avec lui au milieu des excavations de l'inde[?], à côté
des Pyramides de Memphis, sous le portail des temples
Helléniques et nous élevâmes enfin jusqu'aux flèches de
nos antiques clochers. Selon lui, deux formes seules
restèrent par l'architecture poétique. L'horizontale ou l'ordre
Dorique prise sur ce plan plus grand et digne alors la
décision[?] [onl.] édifices destinés au sénat des rois, ou aux
représentans des peuples, tandis que la verticipète orientale
devait être de nouveau vouée à l'architecture religieuse et
inspirateur de la méditation et de recueillement, nous [onl.]
monter à travers ses vitraux et en surtout
l'élévation de ces colonnes, dans cette nouvelle patrie dans
cet infini spirituel, cet univers qui peut-être croise
celui que nous habitons, mais qui se fixe
pour nous dans le ciel, aussi longtems que nos faibles
idées sont astreintes[?] au cercle et routes[?] du tems de l'espace.
C'était une réunion assez singulière que celle de da costa et
de Coquerel. Le second était trop peu ministre pour le
premier. Quelqu'une qui répondit par un madrigal à la
lecture de Humbert en disant Si ce n'est pas là la
vérité, elle mérite de l'être, n'était pas du goût d'un
homme qui pense que quelqu'un qui professe la vérité doit
garder une autre position. Cependant ils se rapprochèrent
ensuite, et nous eûmes un discours fort intéressant sur
la fausse honte, que les Chrétiens ont montré par
rapport à leur religion sur le fatal esprit de concession et
sur la mauvaise direction qu'on donne à l'éducation
de la jeunesse en leur faisant admirer ces vertus
classiques qui n'étaient rien moins que des vertus chrétiennes.
Coquerel raconta l'anecdote d'un antiquaire à Montauban
qui traitant le Christianisme de haut en bas, ne le nommait
jamais qu'un Platonisme perverti, et qui avait composé en effet
sur la philosophie de Plato un livre dans lequel Jésus Christ
n'est nommé que sous le nom du Socrate de Jérusalem. Cet
homme assis à une table de jeu, parut frappé soudainement
murmure assez haut l'oraison Dominicale, et n'est plus.
Idées sur l'adoration pour ainsi dire du Paganisme, qui
gouverna longtems l'Europe Chrétienne, et qui règne encore chez
plusieurs personnes de notre pays.
Le Frère de M. Humbert est résident à Tunis. On y parle la langue
franque, un Italien[?] qui n'est presque composé que de Pronoms
et d'Infinitifs. Il a fait des découvertes précieuses entr'autres
à quelques pieds de terre des ciphes[?] ou espèce d'autels[?] que Mr.
le Prof. Hamaker croit appartenir à l'ancienne Carthage
Phénicienne.
Parmi ceux dont nous prîmes l'examen à la commission des
écoles se trouve M. Pomponne Amedés de Pocholles Prof. de Rhétorique
à Caen. Élu pour la convention il fit parmi ceux qui votent
la mort de Livius[?] 16. Revêtu d'un emploi brillant aux îles Ioniennes[?],
il y resta pauvre. La Restauration le trouva Sous-préfet à
Caen. Il fut mis au nombre des bannis. Compromis dans le procès
du libéral il dut se retirer un moment, mais ensuite le
Roi lui accorda une libre demeure dans ses états. Il faut
que ce soit un homme de moeurs fort douces, et de
beaucoup d'instruction. Mess. Brugmans et Meijer font beaucoup de
cas de lui. Il doit donner des leçons pour vivre.
Quelques-uns croient que les toits des Égyptiens doivent rappeller
les bateaux avec lesquels ils sont venus dans leur pays
à ce que on prétend.
13-20 Nov.Les Mém. horaire
Weinig nieuws in handel en wandel. Alles is meer vredelievend. De
Spaansch obl. weder van 520 p. 71 pc. gerezen. De Granen daarentegen
flaauw. Alles stil. De vooruitzichten uit de Voorlanden beter
doch de zuurdeessem des lasters blijft nog heerschen.
Aangenaam wierd ik Dond. 14 nov. verrast door de aankomst van
onze goede Vriend de Baron. Da Costa had eerst gevreesd dat hij komen
zoude, daar hij weder zoo veel tijd daardoor verliezen zoude, was nu
egter regt verrukt. De Baron is een heerlijk mensch. Zoo zacht
zoo edel in zijne denkwijze, hoewel zijn uitdrukking juist niet
altoos even duidelijk is. Zaturdag avond bragten wij een aller genoege-
lijkste avond met hem bij da Costa door. Wij begonnen met Swederborg
en hadden de belangrijkste godsdienstige gesprekken, doch alles zoo
vol zoo aaneengeschakeld dat ik er moeilijk iets van ten neder zou
kunnen stellen. In zulk eene goede toon had ik dC. na zijne
terugkomst nog niet gezien. Ik improviseerde over Revolutie in de zin
van wenteling genomen en tegen het onwankelbare van de Godsdienst
overgesteld. Wij waren indedaad in eene zeer goede stemming.
Vrijdag fa. De goede Tijs nog altijd dezelve. Ik houde zeer veel van hem
doch dat grootspreken op den rand des afgronds boezemt mij
schrik in. Er is iets van eene Mammondienst in de
Effecten handel, in dat wisselvallige dat daardoor in alle
denkbeelden van fortuin komt, in dat opofferen van alle godsdienstige
zedelijke beginselen, ware zulks nodig aan een doel dat heden
Geld winnen morgen Geld verliezen is. God beware hem op dit zoo
glibberig pad.
Zond. hoorden wij een heerlijke leerrede bij ter Borg. Het was
mijne eigene geestelijke luiheid die mij terug hield daar niet
meerder van te vatten, doch ik ben een slechte hoorer, een slecht
werker. Wat heb ik nog veel af te doen. Allerhupscht was
des avonds op de familledag de bejegening van Oom v.
Heukelom. Wij lieten onze oogen over het uitgestrekte veld
gaan dat de aan ons toegewezen Commissie ons aanbood en
verheugde ons over het goede dat wij in staat zijn zouden te doen.
Maandag 18. Een regt genoeglijk Vreemdeling diner die zoo
geelectriseerd wierd, als ik bijna dezelve nooit zag. Aan het
hoofd stond Sidenius (J.) die wezentlijk iets hartelijks iets
[onl.] heeft, dat mij bevalt. Door vele omstandigheden, door een
een verblijf van drie maanden hebben wij onze vriendschap vooral toen
door zijn gedrag bij de brand, sterk zien toenemen en ik
geloof indedaad in hem een vriend voor het toekomstige gevonden te
hebben. Rücker heeft wezentlijk veel smaak en gevoel, toont
veel geschiktheid voor het opvatten van hoger indrukken dan de
dagelijksche, doch is natuurlijk door zijn tegenwoordige positie ter
neder geslagen. Cha gerd. Baur[?] zat naast Margo en werd ook
regt levendig. Niets electriseert de vreemdelingen zoodanig als
het gezelschap van beminlijke vrouwen. Carl Kreegsman[?] is na eene
driejarige reize in Spanje Engeland en Portugal terug gekeerd heeft
veel gezien, en is meer uitgekomen, hoewel hij nog datzelfde
goedige behouden heeft. August is nog niet geheel ontbolsterd.
Kallwij zoon van een houthandelaar in Drammen vriend van Sidenius
is geloof ik opregt en goed zoo als veel Noormannen, heeft egter eenigzints
fransche vormen aangenomen. Verder werd alles door een gedeelte
van mijn famille [onl.]. Ieder moet op zijn beurt in
zijn taal Conditie instemmen en zingen. Ik improviseerde over de
reis v. Sidenius toegepast op eene goede vrouw. Noord en Zuid
waren mij beelden van de vereeniging tusschen de kracht
des mans en de zachtheid der vrouw.
Lecture Enfin la lecture d'une partie de ma opus [onl.]
ingens, eut lieu. La salle était assez remplie et quoiqu'il
y eût plusieurs idées qui ne pouvaient plaire à tout le monde
on parut assez content. Tout s'arrange avec Mad. Oudermeulen
qui était justement là. Au sortir de là nous fûmes chez
da Costa où nous nous amusâmes à merveille avec le bain[?].
Nous causâmes avec vivacité sur les choses de ce monde.
Jour de famille chez Gied gai comme à l'avenant[?], mais j'eus la
folie de me montrer jaloux, des attentions trop marquées que
Henri prodigue à Margo, malgré tous les sermons qui je lui ai faits
à ce sujet.
Ik was bijMuller deze week. Hij begint indedaad indien
hij niet door andere opgestookt wordt, waaractig te gevoelen
[onl. Gotisch] Wolf en had bij de Geref. Do. gevonden, dat deze alles te
menschelijk voorstelde. Maar welk een hart heeft deze man.
'T geen hij mij verhaalde van het gebruik dat ter Borg van een
gedeelte der aan hem gelegateerde f 5000 p. Juff. Kruijer[?] maakt is ook
heerlijk.
Wat er in Rott. wegens mijn Improviseren gebeurd is, weet ik niet
regt. Beijerman een Adv. schijnt in eene verhandeling gezegd te
hebben dat mijn Improviseren eigentlijk geen Imp. was waarbij dan
eene Dame sterk mijne partij genomen moet hebben. Is het niet
goed dan moet het vergaan. Is het goed zoo kunnen alle
de Rotterdammers hetzelve niet vernietigen. God geef mij tevens
nedrigheid en kracht, onderwerping zonder huichlarij verniel de
kwade indrukken in dit alles.
23. Voortgaande werkzaamheid aangenaam en onaangenaam doch
dit bid ik U, God dat gij mij moed en overtuiging geeft. Onwaardig
ben ik voor alle uwe weldaden.
BijGroot. de Vos vond ik deze verzwakt. Hoe grievend is het mij te moeten
denken dat het geld waarmede die brave man mij en de mijnen
misschien gelukkig denkt te zien terstond na zijn dood, in den
afgrond van vorige verliezen zullen verzwolgen worden. Doch God beschikt
alles, wij zijn in zijne hoede en dus gelukkig. Menschelijker wijze
houde ik het echter voor gene zaak nu alles af te breken, wat zoo veel
arbeid en opoffering gekost heeft. Men had hem weder opgestookt. Hij
beschuldigde mij het boekje van de Anti Christianus aan dC. gegeven
te hebben wiens kersversche Christendom daardoor wel weder zoude kunnen
verdwijnen.
'S av. bij D.Rahusen, waarachtig beste menschen alwaar zich de
famille Rochussen bevond. Pietje v. Eeghen die ik in zeer lang niet
gezien had, bragt mij nog vele herinneringen uit mijn
jeugd te binnen. Ik improviseerde met goed gevolg hoewel
ik niet geheel overgegeven genoeg was, 't geen dikwijls het geval is
als ik zulks voor menschen doe, die het voor de eerste
maal horen.
23 Nov. tot Dec. 4. Les jours renferment peu d'événemens importans.
Nous fûmes, pour la plupart du tems, très casaniers. J'avais encore
tant à faire. Nous désirions tant pour davantage de notre
bonheur domestique. À tout ceci se joignit une petite indigestion
de notre brave Gerrit qui entraîna quelques difficultés et désagrémens.
Ma bonne femme fut tellement effrayée d'une espèce d'
attaque de convulsion qu'il eut, que je craignis
de voir se répéter les scènes de l'année passée. Ce furent encore
des momens bien désagréables. J'espère que cela passera Gerrit
fut moins aimable qu'à l'ordinaire, j'eus du mal de dents.
Ainsi tout fut un peu rempli de [onl.] cependant grâce
à Dieu, nous n'eûmes aucun désagrément moral ma femme et
moi, et nous nous divertîmes fort bien les soirées qui nous passâmes
ensemble.
Godsdienst. God zij dank, mijne gevoelens blijven nog hartelijk en
vurig. Ik dank God voor zijn zegeningen. Zoo wellust er in
vinde in het Bijbellezen, kan ik nog niet genoeg. Met
Dicking en da Costa hadden wij heerlijke avonden. Dicking heeft ons
verlaten. Zulk een lief christelijk man. Misschien was hij iets
te mystisch te allegoriseerende, doch dit kwam zoo heerlijk
uit tegen het meer harde misschien te veel letterlijke nu
en dan van da Costa en in de grond waren zij het zoo eens.
Bij mij zat Dirkink[?] ook nog eens een paar uur te
redeneren, wat hij zeide weet ik niet regt meer, dewijl hij ook
bij zijne mindere kennis in de Ned. taal niet zoo duidelijk
alles uit een stelt, doch het liet bij mij vele denkbeelden
van liefde hoop en vertrouwen na. Met da Costa heeft hij
dagen doorgebragt. Zij hebben nog Hebreeuwsch gestudeerd.
Zondag een heerlijke leerrede van ter Borg. Gelijk wij
nu het beeld des aardsch dragen, zoo zullen wij dat des hemelsche
dragen. Cor 1. 15 v. 49. Met veel stichting heb ik dezelve nog
nagelezen en voor mijne vrouw en broeder op gedreund. Hij is een
heerlijk mensch ter Borg die zoo geheel in het rijk
van Christus is.
Claude was een paar avonden bij ons. Hij ziet zoo juist.
Ik blijf hem hartelijk lief hebben, en wij kunnen thans
regt genoeglijk bij elkander zitten. Bij gelegenheid van een
dispuut bij Pauly aan tafel over Liberalismus en Ultraismus
schreef ik hem een briefje waarin ik bij gelegenheid van
zijn Verjaardag, hem over de waarachtige Christelijke
grond die in deze twiste ligt, onderhield. En dit weet ik, hij
voelt zoodanig het goede en grote. Ook zijn wij thans
God zij dank op eene alleraangenaamste toon.
Da Costa was een avond bij ons, hij dacht toen zoo hartelijk, zoo
liefderijk over alles, wij stemden zoo geheel in de hogere
punten overeen. Het was juist op die dag, dat de Recensien
in zoo vele opzichten onregtvaardig tegen hem uitgekomen
waren. Ja hierin hebben de Heeren Recensenten gelijk, ons
hart verstaat zich wel, en dit deed het vooral op die avond.
Aan Grieksch konden wij zoo als te begrijpen was niet komen en
twee en een half uur vloden in de aangenaamste gesprekken
over onze betrekkingen voorbij.
Pauly Un dîner de famille chez lui pendant lequel il eut
un mal de tête terrible. Nous étions parfaitement à notre aise
mais ce n'était pas une gaîté bruyante. Après le dîner le
Macao[?] quoique j'eus deux conversations intéressantes avec
Henry et Claude et Pauly engouffré dans sa capote faisait
une sotte figure vis à vis de sa femme, jeune et jolie assise
à côté de Henri. Est-ce jalousie, je ne sais, mais ce manège-
là ne me plaît aucunement.
J. Retemeijer blijft en hartelijk, neemt nu indedaad het
goede deel. Hij komt met mij overeen dat er buiten en binnen
Troje gezondigd is, en hij gevoelt misschien godsdienstiger als
ooit. Nu deze hoezeer miskend door velen, is indedaad een
edel man. Moge zijn huwelijk gezegend zijn. Men vindt
in hetzelve tog veel alentours, die hetzelve voor hem niet
aangenaam maken.
N.Carbasius deed mij nog eene Visite en ik vond in hem
een man juist niet zoo zeer van een overvliegend verstand, als
van een vast character en gezond oordeel. Ook hij beoordeelt
Bild. zoo als hij indedaad is, 't geen bij Willem Hog. ook het geval is.
Kantoor Gene grote onaangenaamheden en verliezen doch vele
moeilijkheden. Nog steeds onmogelijkheid van verkopen.
Ik heb thans meer werkzaamheden op mij genomen om Steven
te faciliteren. Landsman[?] is terug doch in Hamburg ziet het
er ook niet pluis uit. God zal mij aanwijzen welke weg
de beste zij. Tot nu toe moet ik op mijne post staan blijven.
S. Mijne werkzaamheden. Ik heb het regt volhandig en voerde
toch juist in de laatste week zoo veel niet uit. Het
corrigeren en de noten op mijne verhandeling nemen veel tijd
weg. En nu staat nog zoo veel en daaronder twee verhandelingen
voor January open. Over het plan in beide heb ik zeer
gewikt. De Cid zou nu met een dubbel but geschreven worden
en ik moet daarover nog te veel nalezen. Ik wil dit stuk
geenzints versmaden, maar hetzelve liever naderhand met
Tafreelen uit de Spaansche letterkunde ineensmelten.
In mijn Betrekkingen weinig nieuw. Op een avond bij den
ouden Oom de Vos waren wij regt hartelijk en spraken zoo
meer open met hem dan dit immer met Grootp. het geval is.
De boedel van M.d.V. werd wat de meubelen betreft tot een
zeker liquiditeit gebragt. Tijs sprak edelmoedig over de
toekomst. Ik heb hem alle mijne papieren gezonden. Het
is niet aangenaam zich voor eenen gelijken in jaren anders
als uit de hoogste Vriendschap te verootmoedigen doch God
weet wat best is. Diaken moet ik nog een Jaar blijven.
In de Examens maak ik nog al opmerkingen. Veel is
er toch van den invloed van den geest des tijds aldaar,
hetwelk niet goed is. En Juff. Schmidt kleindochter van
Gartman oud 16 jaar heeft uitmuntend geantwoord.
W. Rucker heeft ons verlaten. Het geen ik, wat zaken
betrof voor zijn huis, met hem af te maken had, was allerelendigst
wij zijn egter regt vriendschappelijk van elkander gescheiden.
Hij heeft gevoel, inzigt en ik geloof hij wel dankbaar was
voor de wijze, waarop hij bij ons ontfangen wierd.
Dec. 5 kerkenkamer Hoe kunnen brave lieden over kleinigheden
verschillen. Dit trof mij waarachtig daar niet de liefde tot God maar
gevoel voor ons zelve het beginsel is, daar wordt toch alles nietig.
Naffziger de Mennoniet uit den Paltz is terug hij is na New Orleans
gezeild van daar de Missisipi tot aan de Ohio opgevaren, van daar
gewandeld naar Nieuw York en van daar eindelijk tot opper Kanada waar
hij een nahrreiches Land gevonden heeft, alwaar hij zich wil
nederzetten. Nu is hij weder herwaards gekomen en stelt uit
elkander, 't geen ons duister scheen, zijn leugen wegens zijn vrouw en kinderen.
Verschillend waren de gevoelens der Vergadering sommigen geloofden hem
sommigen niet, doch allen was het een wonder dat de man
zonder geld zijnde, juist overal hulp en ondersteuning had aangetroffen
doch wat is dit anders dan leiding der aanbiddelijke Voorzienigheid
die ons slechts dan verlaat, wanneer wij denken wel voor ons
eigen te kunnen zorgen.
Le bal chez Papa eut lieu. Il fut plus agréable qu'on n'aurait
pas l'attendre, puisque tout était parfaitement en règle, la
liberté [onl.], et qui la plus cordiale réunion avait lieu. Ma
femme y fut quelques momens parmi le rang des matrones, tandis
que Mimi et Margot dansant en rose et bleu, me rappellait entièrement
les bals antérieurs, et il me paraissait que Caroline les avait
pour ainsi dire devancées. Voilà ce que fait le beau titre de
mère. Margo était une appartition légère - une fleur qu'on
craindrait de faner en la touchant. Je m'occupai peu d'elle
je voulais éviter la coïncidence avec Henry. C'est
dommage que Margo sut encore si peu femme. On m'accusa
d'avoir trop causé avec Ml. Haakman. Elle n'est pas jolie
elle a un ton trop vulgaire qui choque, quelquefois mais
elle a du caractère, et je crois un esprit propre à recevoir les
impressions de la vérité. Qu'il ne soit mêlé comme
partout quelque chose de sensuel, ou plutôt une petite
coquetterie d'homme, cela est assez naturel, mais le fonds était bon.
Une femme quelqu'elle fut pourrait m'éblouir un instant mais
entre toute femme quelconque, et celle qui est épouse et mère
il n'y a plus de terme de comparaison.
Dec. 6 'S avonds was ik nog even bij dC. Hij moest zijn hart
eens lucht geven. Wij spraken hartelijk en genoeglijk en vooral waarschuw-
de hij mij voor die neiging die hij bij Ret. opgemerkt had, van de
zaak zelve minder te achten om dat menschen in dezelve betrokken
daarvan misbruik gemaakt hadden. En hierin had hij waarachtig
gelijk dat Christus alles voor ons moest zijn, dat er hier geene
compensatie plaats kan hebben, om te zeggen dat wij aan hem dit
aan de wereld dat weder geven, en dat alle ijdele roem van braafheid
niets was zoo dezelve niet in en door Christus gegrond was. Sterk
hinderde hem het denkbeeld dat R. door Wis. tot koelheid gebragt
was, dat Klijn Schilperoort met Christus confundeerde en
het laatste minder achtte dewijl Sch. uitgaande v. Christendom
zijn Montigni bestreden had. Ja, verdwijne alle aanbidding
in menschen en heersche alleen die van den eenen waarachtigen God
die zich in Christus openbaarde. Op het laatst werd hij te
hevig, doch had ook veel waarheid gezegd het geen ik des
te meer ter harte nam, daar ik zelve beken dat ik dat
Indifferentismus v. Retemeijer eenigzints goedgekeurd had, door
te geloven dat hij zich daardoor na mijne beginselen schikte
de Satan had daarbij gevoegd de lofspraak van mij in vergelijking
met da Costa welke ik dan ook ingezwolgen had. Zoo zwak
en elendig zijn wij zoo moeten wij op ieder oogenblik op
onze hoede zijn en de waarheid zoeken in hem die het
licht, de waarheid, en het leven is.
Verh. v. Haakman Maatsch. Mundus vult decipi, decipiatur
ergo / Aardige en nu en dan geestige toespelingen maar tevens
versleten geestigheden tegen sommige onderwerpen die zoo als
bv. het Magnetismus thans eens op eene andere wijze
moeten bestreden worden. Eindelijk Idealisatie van de
philosophie der Horatiaansche School. Zoo ik geloof zijn
de bedoelingen van den man zeer goed, doch wat baten ons
alle die Surrogaten daar waar wij van de andere kant
het Christendom hebben. De vergelijking van de Wijsgeer
en Geneesheer was zeer geestig doch op het laatst was er
te veel ernst in, en de aansporing aan onze dichters om
alle comici te worden moet zonder uitwerksel blijven, want
een da Costa zal tog nimmer een Regnard kunnen worden.
Bruiloft v. Oom Jan. Hierover was bijzonder veel gesproken
en daar J. de Vos V. 'S Gravenweert en Brandt er bij tegenwoordig
waren, geloofde ieder dat deze partij dan tog eindelijk
vrolijk zijn zoude. Doch er heerschte een ongelukkige
geest ook nog in dat uiteinde der vrijerij en dit wel
voornamentlijk door de hardheid v. Wiselius zelve die
in het midden van een feest dat tog aan zijn vaderlijk
hart niet onverschillig zijn kon, geen woord aan het
jonge paar toevoegde en geene uitdrukking bezigde
die eenigzints aan het feest herinneren konde. Daarentegen
was hij druk bezig met knegts en meiden te beknorren
over kleine nalatigheden, en zich over alles te beklagen. Gelukkig
was ik den avond high spirited als Ceremoniemeester
en geheel tusschen famille zittende had ik van alle die
altercations niets gemerkt. Verder was egter alles stijf
en ik kan de broeders en zusters niet tegenspreken wanneer
zij allen weeklachten tegen Wiselius aanheffen. Da Costa onderscheidt
waarachtig te veel. Hij ziet alleen de gevoelens in de
menschen, doch er moet toch dunkt mij eene harmonie
tusschen woorden en daden bestaan. Ik wil Wiselius niet veroordelen
doch lief hebben kan men hem echter bij zulke
tonelen ook niet.
Reis na Den Haag en Leyden
(Dec. 19-22) Ziedaar de laatste dier drie binnelandsche Reisjes
die ik in dit jaar ondernam, en welke bij mij zulke aangenaame
herinneringen hebben nagelaten. Om half vier was de bruiloft
na talrijke Improvisatien waarbij eene ter eere van 's Gravenweert
die indedaad wezentlijke indruk op hem maakte, afgelopen, om zes
uur wandelde ik geheel in bont gewikkeld, tegen den stevigen Oosten-
wind na de Diligence op. Dezelve was vol. Bij de inrukkende
koude was echter de prikkel tot onderhoud minder sterk
en meer dommelende als wakende, bereikte ik den Haag. Bij
Jan Bosscha wierd ik gulhartig opgenomen en vond ik die nog
als voorheen, doch hij had echter ook het ongeluk zijne
letterkundige werkzaamheden alle als werktuigen te houden om eindelijk
eens van de Slaafsche dwang van het Preceptoraat ontheven te worden.
Privaet en Schoollessen nemen iedere morgen weg. Dan moet er in de
middag nog aan den Apulejus of aan Grieksche Themata gewerkt
worden. De achting wordt overal in de stad naar den rang
bepaald en het is dus geenzints te verwonderen, zoo hij een
zekere dorheid of dofheid hierbij heeft verkregen, daar zoo als
hij zelve zegt de noodzakelijkheid altoos te moeten corrigeren
eindelijk een zekere zucht en scherpheid geeft in het opsporen
van gebreken, ook in de meest volmaakte werken. Zijn vrouw is
zeer lief, heeft echter eene niet onnatuurlijke trek van
zwaarmoedigheid sedert de dood van hun kindje. Zij heeft
voorts iets weeks en debiels dat ligt tot irritabiliteit kan
overgaan en het geen met het meer vaste in mijne goede
Caroline contrasteert. Hun huis ligt tusschen de twee poorten
en was de oude kasteleinij (v. Holland) zoo ik geloof. De omtrek
van hunne woning zijn indedaad het Classieke gedeelte van
de Haag. De aloude hoven, dat huis van Prins Maurits, de
plaatsen waar Oldenbarneveld of de Witt een dood vonden
op zoo vele wijze beschouwd, den stadhouderlijke put
dit alles geeft een menigte van herinnering en toen wij
een dier dagen bij het Maanlicht de schaduwen langs de
aloude torens en gebouwen zagen zweven, gaf dat alles eenen indruk
die men in Amsterdam veel minder vindt. Letterkunde was in
de Haag altoos een zeer gesubordonneerde zaak. Dezelve is
thans wel is waar aan het opkomen doch de regte [onl.]
ontbreekt nog. De zoogenaamde Hollandsche Maatschappij is een
vervolg van het bekende Genootschap van Kunstliefde spaart geen
vlijt alwaar men menschen in alle standen ontmoet. De
pijp blijft nog gelijk in meerdere afdelingen een geliefkoosd
medgezel der leden bij verhandelingen. Dan v. der Casteele is
Presid. van het Departement. Hij is bekend als Directeur van
het Chemisch Museum als dichter van eene lange Ode aan God
en het Vaderland in 1813 en is een der mannen van de oude
school nog meer aan Vorm hangende, en derhalve door het
opkomend Geslacht weinig geacht. Wat mij betreft moet
ik de man die gerechtigheid laten wedervaren, dat hij mij
een hartelijk Compliment na mijne Voorlezing maakte, en zeide dat
ik het Resultaat gegeven had, van het geen hij in dertig jaar
studie in onze litteratuur geleerd had. Zijn neef V. d. Casteele
door eenige stukken in de Muzen Almanak, vooral nu ook door
het haagsche Bosch bekend geworden, is een dier hollandsche
dichters in de trant der vorige eeuw bij dewelke hartelijkheid
en godsdienstigheid de voornaamste bronnen v. dichtkunst uitmaaken
en die dus eene zekere trap bereiken, die echter de middelmatigheid
niet verre overtreffen. Zijn character staat in hoge eer. Als egtgen.
eener Vrouw, die ofschoon moeder van tien kinderen, nog jong
genoemd kan worden, als vader van een allerliefst en welopgevoed
gezin geniet hij een achting v. zijn medeburgers die wezenlijk gegrond is.
Moeilijk is het in die omstandigheden geheel de wensch
als Mecenas in de letteren beschouwd te worden, en zoo een
kleine kring te vormen, geheel te [onl.] en wordt dit
hem dan nog wel eens ten laste gelegd. En de bekendste de
jonge Haagsche Dichter is Beelo die door zijn bundel waarin
de Numitor en Amulius eenigzints bekend is geworden. Door de
Rotterdamsche school op een hatelijke wijze, in een recencie gehoond
heeft hij zich eenigzints meer aan de Bilderdijkiaansche school
aangesloten die ook hier nog een kleine aanhang heeft. Een tweede
genootschap bestaat er in den Haag onder de naam v. Diligentia
waar het publiek eigentlijk fatsoenlijker is en waar voor
11st het stuk , nu en dan dames geintroduceerd worden.
Hier worden zeer dikwijjls lange wetenschappelijke redevoeringen
gehouden. De Hr. Van Royen die ik naderhand ook bij Bosscha
ontmoette, is een der hoofden van dit genootschap. Hij schijnt zich
nu en dan ook wel een toon van Mecenas aan te nemen. Ondanks
[onl.] doet men in het algemeen zijne kennis in oude
en hedendaagsche letterkunde regt wedervaren. Eindelijk is
hier nog het genootschap van het Nut van het Algemeen hetwelk
thans voorgenomen heeft geheel populaire voordragten ter nut
der mindere Classe te houden. Mijne voorlezing in de Maatschap.
geschiedde aan een soort van lezenaar, geen Catheder, en
scheen nog al in goede aarde te vallen, daar er nu en dan
sterk geapplaudisseerd wierd, vooral bij een paar uitdrukkingen
ten voordele onzer letterkunde en het laatste tafreel wegens
de tegenwoordige dichters en redenaars. Na de lezing hadden wij
een Souper bij Casteele, waar ik zeer hupsch
ontfangen wierd. Ik vond aldaar behalve Beelo de Heer de Jonge
adv. broeder van den Archivaris, die mij toescheen een verstandig
en beschaafd man te zijn, met wie ik ook veel over buitenlandsche
letterkunde redeneerde. Eene Improvisatie op Byron die
nog al veel indruk scheen te maken was daarvan het gevolg
en Bosscha was nu ook anders dan weleer over de Improvisatie gestemd.
Bij hem is Godsdienst nog alleen iets bijkomends. Wordt dezelve
eens hoofddoel dan zal hem dit nog duidelijker worden.
Voorts was aldaar een heer V. Hemet wiens vrouw vooral
sterk met de Imp. scheen ingenomen te zijn. En heer
Mansfeldt was zeer met de fam. Wiselius bekend.
De faam van mijn talent als Improvisator was mij dan[?]
sterk naar den Haag vooruit gegaan. Alleen als talent er mij
te laten horen zou het uitstallen van hetzelve ijdel zijn. Dat
ik niet weleens deze gaaf misbruike, is zeker, doch nu en dan
gevoel ik hoe dezelve in Gods hand tot uitbreiding van Zijn
rijk moet strekken. Moeilijk viel echter de Improvisatie
op den volgende (Vrijdag) ochtend bij J. Bosscha. Die had mij
reeds Woensdag verwacht toen een geheel gezelschap genodigd en
een Souper gegeven dat nu van zeer weinig effect geweest
was. Om dit te vergoeden had hij dezelfde personen des ochtends
terug gevraagd. Het was Mev. van de Casteele en Hare Zuster. Voorts
de Rector de Capello een Wytenbachiaan, die ook in de
vooringenomenheid wegens het Latijn nog al schijnt te delen.
Die Latijnsche wereld staat tog altijd in vijandelijkheid met
de Christelijke, belet te minste de gehele ineensmelting. De Bax
de Conrector en Vriend van den Tex moet zeer veel verdienste
hebben. Voorts was er Dr. Van Manen broeder van den Prof.
alhier die een man van belezenheid en smaak schijnt te zijn.
Diegeen onder alle dezen voor wie ik het meeste Vriendschap
heb opgevat is de jonge Geel thans tot Bibliothecaris in
Leyden benoemd, die mij toescheen veel smaak en verstand te hebben.
Hij is de intime vriend van Hamaker en hoewel hij misschien
dus wel eenigzints in de denkbeelden van dezen valt, heeft hij
een open hart en naar mijn inzien een goed inzigt, waardoor
het goede onder Gods zegen, vroeg of laat moet doorbreken.
Als uitgever van Theocritus, als Vertaler van het leven v.
Heusden, en opsteller van het stuk over de Lady of the lake
in V. Kampens Magazijn is hij eenigzints bekend en hij
zag geloof ik de waarde van het improviseren goed en hoewel
hij toen slechts die over America en Griekenland hoorde
die geenzins den gemakkelijkheid in uitdrukking hadden, die
ik dan eerst verkrijg als vorige gesprekken mijn geest
eenigzins tot een meerdere ontvanklijkheid gestemd hebben.
Een geheel nieuw toneel opende zich bijCarbasius waar nu
de geest v. Bilderdijk heerschte en dit moet men dan toch bekennen
dat deze geest werkzaam te goede is. Ik leerde door denzelve
Francois kennen en door deze beiden een man wiens
naam ik vergeten ben, doch die mij de hoogste belangstelling
inboezemde. Een man die onder de Copieisten aan de Bureaux
aangenomen 1200 letters voor twee stuivers moet zetten,
en dan nog regt dankbaar en genoeglijk leeft. Hij schreef aan
Francois die zijne verdienste had weten te herkennen dat hij den
avond bij Carbasius, waarop die hem genodigd had gaarne
had willen doorbrengen, wetende welk genot hij voor hart
en verstand daarvan gekend zoude hebben, doch dat hij het niet
van zich kan verkrijgen eenen avond door te brengen die niet tot
het nut of voordeel van zijn huisgenoten konde strekken.
Francois is iemand die het indedaad goed schijnt te menen,
de persoonlijke Vriend v. Bilderdijk is, en misschien meer dan
iemand met zijne bijzondere betrekkingen bekend is. Hij was
de Zoon van Dom. Francois die met Bilderdijk zeer bekend
was. Bilderdijk ontfing bij zijne terugkomst alhier een
bezoek van hem en door die[?] opmerkzaamheid getroffen
ontstond er eene gemeenzaamheid tusschen hen, waardoor dan[?]
ook Franc. aan Koning Lodewijk voorgesteld wierd en Bild.
ook na Katwijk vergezelde. Kon. Lod. scheen hem tot grote
ontwerpen[?] bestemd te hebben, waarschijnlijk wel tot het
opmaken eener statistiek van ons Koninkrijk. Hij wierd
zonder titel geemployeerd, ontfing gedurig geschenken in geld
van den Koning en bij zijn aanvragen om werkzaamhheid het
antwoord dat hij tot iets groots bestemd was. Met
het intrekken van Lodewijk verdwenen intusschen alle
die uitzichten en hij moet zich thans, daar hij vroeger
nog al op een goede toon leefde zich met het Schutterschap[?]
vergenoegen waarin hij door zijnen rijke Compagnon
Mirandole, tamelijk kort gehouden wordt. Hij is
een man van veel geest, en onderscheidde zich vroeger door
veel talent voor boutrimés, en nog veel sterke inspanning
van vernuft in gezelschappen, waardoor hij echter zoo uitgeput
werd dat hij dikwijl tot zijn opium doosje toevlugt moest
nemen, om nog weder veerkracht te verkrijgen. Carbasius
is een hupsche vent, 't geen ik nog meer bemerkte nu
mijn Improvisatie over de Verlichting de beste die ik gedurende
deze reis deed, en waar ik dezelve alle onder een
godsdienstig oogpunt beschouwd had Carbasius en Francois
waren beiden zeer getroffen en dit was indedaad de
hogere Improvisatie. De vrouw van Francois schijnt zacht
en beminlijk. Hij zelve heeft wel iets, dat de overtuiging
van niet naar waarde geplaatst te zijn dikwijls aan
de mensch geeft en het geen door zijne vijanden als
affectatie beschouwd wordt. De heer en Mev. Scheffer de
laatste Agathe Carbasius die ik vroeger in Haarlem wel
gezien had scheen ook wel deel te nemen in
het geen ik gezegd had, en 't geen ik wezentlijk kalmer dan
bijna niet had uitgesproken.
Een geheel nieuw tafreel leverdeLeyden op werwaards
ik mij des Zaturdags p. Coupé begaf. Men kan niet ontkennen
dat de winter weder zijne bijzondere aangenaamheden heeft en dat
dat heldere van die lucht bij een frissche vorst ook regt veel aangenaams
heeft. Slechts een gedeelte mijner voorgenomen bezoeken konde
ik te Leyden afleggen. Bij Bilderdijk werd ik regt hupsch
en hartelijk ontfangen. Regt genoeglijk spraken wij over da Costa
zijn vooruitzichten zijn tegenwoordig gevoel etc. In eenige opzichten
scheen B. zoo gants mijne verwachting goed te vinden, en regt
hartelijk was het afscheid dat hij van mij nam. Bij Tideman
bragt ik insgelijks een uurtje door, doch wat den man
wil of wikt[?] kan ik nog niet ligt bevroeden daar hij eene
vereeniging in alle partijen schijnt. Bij Mev. Kemper
vond ik, tot mijn groot genoegen den Prof. Reinwardt met
veel minder uiterlijk dan mijne verbeelding mij denzelve geschetst
had. Ik zag het onderscheid dat er in ligt of men al of niet
geannonceerd wordt. Reinwardt zag niets in mij en eerst
bij het einde van het diner toen ik in eene vrij uitgebreide
Improvisatie Indie met deszelfs heerlijkheden voor mij
geopend zag, geraakten wij nader tot elkander en ik kan mij
het dichterlijke Enthousiasmus voorstellen, dat vooral ook
de natuuronderzoeker bezielen moet. Bij V. Kampen was ik ook
nog. Alles is daar geheel anders meer scribblerachtig zonder
dat dit aan de achting voor den man ontneemt. Zijn vrouw
heeft een goed uitzigt, zoo wel van zedigheid als tog tevens van die
kracht die zich in de iets mindere standen ontwikkelt.
Geheel anders was de ontfangst bij Van Assen bij wien ik deze
ochtend ook reeds een bezoek had afgelegd. Er is hier tegelijk
met Vriesche vrijheidszin en loyauteit iets meer
kunstigs en hoofsch, egter vrij wat hartelijker dan vroeger toen
ik door Kemper op eens met hem bekend gemaakt werd. Er
waren twee jonge Fremery's waarvan de een ongelukkig door
hoofdpijn verhinderd wierd zijn studie voort te zetten. Wij spraken
veel over Nederlandsche en uitheemsche Letterkunde. Zijn vrouw
heeft wezentlijk een zeer zacht en innemend voorkomen.. Zij
is een dochter van V. Royen en schijnt veel gevoel voor het schone
te hebben. Met genoegen improviseerde ik over Goethe of
gaf liever een kleine toepassing van alles waarover wij die
avond geproken hadden. Doch ik moet mij haasten op te houden
daar toch de veelvuldige indrukken die ik in deze dagen
ontfing en onder Gods zegen mededeelde te groot in
getal zijn om opgeschreven te kunnen worden. Een regt aangenaam
vertier vonden wij op de Zondagochtend met Gerrit de Vos
over Voorschoten en Voorburg na den Haag. De vijver voor
het Bosch was met schaatsenrijders bedekt. Hartelijk was
als[?] genoeglijk ons middagmaal bij den goede J. Retemeijer.
Hij moge dan zijne vooruitzicht te veel idealiseren, nu en dan
wel eens zich te veel aan zijn airs wagen, hij heeft egter
regt veel goeds, en deelt meer als iemand in de omstandigheden
van anderen. Met zijn vrouwtje scheen hij op een veel betere voet
dan gedurende de stijve uren van de bruiloft. Jan Bosscha
gevoelde zich in een geheel verschillende atmospheer en ik
dank God zoo ik iets ter veraangenaming van zijn leven heb
kunnen bijbrengen. Des avonds waren wij regt genoeglijk bij
hem ook was aldaar nog zijn zwager de Kruif die
veel gevoel voor Poezy schijnt te hebben doch nu en dan
een zucht naar aardigheid toont, die niet altijd van de fijnste is.
Onze avond liep spoedig voorbij en de Diligence bragt mij
den volgende dag naar Amsterdam, alwaar ik met regt
aangename herinnering van deze dagen terugkeerde. Mogt dezelve
naderhand tot mijn nut en dat van anderen strekken. Belangrijke
menschen heb ik nader of op nieuw leren kennen, en dat alles
heeft geen onbelangrijke Episode in mijn leven gemaakt.
De Geschiedenis sedert mijn terugkeer behelst weinig bijzonders.
Ik vond mij zelven ongeschikt den dag mijner terugkomst te
improviseeren en de grote man te zijn op de diakensmaaltijd van
dien avond. Dit wierd door velen nog al euvel opgenomen, doch
ik hoop zulks thans weder verkoeld zal zijn. Den volgenden
dag zag ik 's Gravenweert en Claude des avonds bij mij. Ons
onderhoud was genoeglijk. Egter onderwerpt onze goede 'S Grav.
zich te veel aan het oordeel der wereld. Eerst waren wij[?] druk
over Tempelieren en Maçons aan de gang, en de eerste vooral nam
hij onder zijne bijzondere bescherming. Zijn gevoelen dat of waar[?] het
nu al waarheid was dat Oldenbarneveld schuldig geweest ware
de kennis dier waarheid de mensch gelukkiger zou maken
werd door mij bestreden. Een glas van den Madeira door Claude medegebragt
vergulde[?] den triomf. Ik hoorde het begin van een Kerspreek
van ter Borg, die eene heerlijke hymne was, doch waar
te veel eentonigheid heerschte. Weges een kleine onpasselijkheid
moest ik de kerk verlaten. Regt genoeglijk was de
familledag bij Papa, waarin de toon dan zoodanig is
dat wij God dagelijks daarvoor danken mogen.
Anecd. Bilderdijk Carb.viel[?] in deze[?] der geschiedenis van de
verzoening tusschen B. en zijne dochter. Deze Louise genaamd
was uit het eerste bed van B. en bleef bij hem zelfs
na de scheiding, hetgeen zijne genegeheid voor haar vermeerderd
had. Te Katwijk egter vierde zij haar Romanesk karakter
door de lezing van vele Romans bedorven nog meer bot en
had reeds een paar minnarijen met officiers gehad, toen zij eindelijk
met de apothecer haren tegenwoordigen man, verre[?] beneden haar
in Character en opvoeding, en egter niet slecht van Character in betrekking
kwam, ene genegeheid waar van de vrucht weldra in het
licht kwam. Francois ontfing nu de mededeling van de gelieven
en wierd verzocht de zaak aan Bilderdijk mede te delen die te
hoogste vertoornd zijn dochters terstond het huis verbood egter
aan Francois lastgevende voor haar kamers in Leyden
te huren en haar aldaar te onderhouden zonder te doen
schijnen dat dit van hem kwam. Tegen de tijd des huwelijks
scheen zich alles te zullen schikken. B. zoude zijn vergiffenis
geven, en had tegen dezen[?] dag zijne Vaderlijke Bruiloftsviering
gedicht welke Fr. lezen zoude. Ongelukkig ontfangt echter
B. in die tijd een brief van zijne dochter waarin deze hem
hare behandeling verwijt en zegt zij alleen tot verzoening geneigd
zijn zoude, indien hij zelve haar excuus kwam vragen. Nu
was de breuk onverzoenlijk. Het huishouden van deze moet
egter in eene bedroefde staat zijn.
Fr. stemde zelve toe dat het Charater van B. en zijn eerste
vrouw zoo verscheiden was dat dikwijls tusschen hen de hevigste
tonelen voordeeden B. had last gegeven, dat er na een zeker
uur geen vrouw in zijn huis zoude mogen zijn. Eens vindt
hij des avonds vuur op de kamer zijner vrouw, laat een emmer
water halen en werpt deze er op zonder met meubelen of
tapijt eenige de minste deernis te hebben.
Ter opheldering van de betrekkingen tusschenV. Kampen en
Bild. dient, dat de eerste in zijne voorrede voor de beknopte Gesch.
meldt dat hij door den Hoogleeraar Eichorn is aangezocht
geworden tot vervaardiging van een hoogduitsch opstel over de
Gesch. onzer Letterkunde. Egter is het volgens Carb. geenzints
Eichorn die V. K. daartoe aangezocht heeft maar wel
Bild. die de brief v. Eichorn ontfangen had die zich informeerde
wie daaroe in Leyden geschikt waren en onder wiens
Auspicien V. K. gewerkt zoude hebben.
Wat voorts het zoogenaamde Geschiedkundig College betreft zoo
was dit eene soort van Gezelschap tot weinigen (Hogendorp, da Costa,
Carb. Capad) bepaald, waarvan egter Tideman een soort van een
College had willen maken, door een hem eigene bemoeialachtigheid.
Op de dag dat B. zijn College of liever zijne voorlezing begon
te houden vond hij afgeroepen[?] zijnde, Tideman met V. Kampen
en een jong mensch die toen studeerde Bodel genaamd staan
T. introduceerde deze als hoorder. B. had geen lust dezelve
toe te laten en deze werd niet vermeerderd door de aanmerking
v. T. dat juist V. K. bezig[?] was iets[?] over de Vaderlandsche
geschiedenis te schrijven. B. vroeg daarop met regt aan
V. K. of hij dan van voornemen was zich met zijne veren te
verrijken, waarop deze vertoornd het huis verliet. Bodel
werd eindelijk op lang dringen van Tideman aangenomen,
doch deze was van een zeer bekrompen verstand. De anderen
hebben intusschen altoos vermoed dat hij datgene hetwelk
hij nog had kunnen excerpeeren, aan V. K. mededeelde en
die daarvan gebruik zou gemaakt hebben.
Belangrijk was de Anecdote v.Francois wegens Chladni,
dat deze hem een briefje na een zijner Concerten geschreven had,
waarin hij zegde dat hij geloofde te kunnen vermoeden, dat hij
een dier weinigen was, die zijn Systema begrepen hadden.
Hieruit knoopt zich eene enge vriendschapsband aan en Chladni
naderhand in Parijs schreef aan F. verscheidene brieven die
hij aan een hollandsch reiziger ter bezorging p. ami en voorgaf[?]
en die deze nimmer[?] overhandigde. Toen Fr. dit eindelijk gewaar
wierd schreef hij aan Chl. doch deze was reeds overleden
en hij had de droefheid te moeten denken dat deze bij zijn dood
gedacht had door hem vergeten te zijn.
Fr. verhaalde vele voorvallen van bittere vijanden en
schreeuwers tegen B. die hij verzocht had hem slechts voor
een paar uren in een bezoek bij hem te volgen en die na
die tijd zijn grootste lofredenaars geworden waren.
Ik las bij Bosscha een brief VanHeure[?] over een
Manuscript waarin veel urbaniteit, en zucht om anderen
van dienst te zijn doorstraalde. Ik kan mij de Heere nog
zoo koud niet voorstellen als dC. zulks gelooft.
Prof. Reinwardt merkte op, dat gedurende zjin bijna
zevenjarig afzijn, er bijna niets anders van het vak der
letteren was uitgekomen dan in dat der poezy en schone letteren.
Men zegt dat er in Zeeland nog zeer veel verontwaardig.
in het algemeen tegen V. d. Palm heerscht.
Een verschriklijk toneel heeft heden plaats gehad. Op eens is
deze morg. (26 dec) een schrikkelijke brand ontstaan, minder nog
door de verwoesting welke dezelve veroorzaakt heeft dan wel
door het openlijke van deszelfs wil [onl: hij?] met opzigt tot een
huisgezin van een zekere Smit schoonzoon v. [onl.]
die uit het raam is gesprongen en zich zwaar gekneusd heeft
terwijl zijn vrouw helaas door de vlammen verteerd is. God
alleen kan hem troosten, hij geeft geen rekenschap van zijn daden.
Mem. 1822
Gerrit de Clercq
geboren 9 November des avonds half agt uur (zie de
beschrijving in de annotatie v. 1821.)
Eerst was de patroon regt klein, zijn kopje hing, de menschen
spraken er van als of het een pygmeius geweest was, deze was voor
dit, die voor dat bevreesd. God zegende ons, en de kleine man
wierd spoedig, dank het verkwikkende zog van Naatje van Es
op den avond zijner geboorte door Henri opgezocht en die de
volgende morgen kwam na dat de beestachtigheid der zoogenoemde boerin
die wij vroeger aangenomen hadden, ontdekt was.
Gerrit had vroeg een klein abcès in den Neus, waardoor hij
gedurig snoof, en 't geen volgens Schroder wel een paar jaar
kon duren, doch egter spoedig week.
In de Maand Maart, is hij tweemaal gevaccineerd. Slechts
de tweede keer heeft aan den eenen arm, doch zeer goed gevat.
In het begin van April kreeg hij zijn eerste tandje met weinig
pijn, was echter naderhand een paar dagen vrak.
Zuur waaraan hij vroeger nog al onderhevig was is door
een poedertje van Luber veel verbeterd geworden. De Ararout wortel
heeft hem veel goed gedaan.
Thans 20 April is hij een frissche gezonde jongen blozend
van kleur, volstrekt niet eenkennig. Hij heeft donker zwarte
sprekende oogen, en gelijkt sterk op het pourtrait van zijn
vader Dat Anspach van dezen maakte. Hij is dol wild
extra bewegend met handen en voeten, kent Papa Mama en Mie
bijzonder goed, is een zoet kind, wil alles aanpakken en
op de grond smijten. Tot nog toe merken wij niets bijzonders
aan hem op als nog al wat driftigheid, eenige gevoeligheid
voor zingen en geweld of muziek, ene afkeer van duisternis en liefhebberij
van het licht. God zegen den goede jongen, die ons zoo dol veel genoegen geeft.
·Gerrit blijft allerliefst, regt levendig, houdt veel van
zijn Papa en heeft zijn tweede tand gekregen (Meij 11).
·Meij 26 nog alles do. do.[?] de jongen blijft levendig lief en
is de vreugde van ons hart, terwijl hij stof tot gedurig dankbaarheid geeft.
·Juny 30. Gerrit blijft allerliefst wordt wat meer wilful.
Krijgt braaf tanden.
·July 5. Gerrit heeft reeds 5 tanden, toont hoe groot hij is, klapt
in de handen, en maakt dienaars.
·July 21. Onze Gerrit blijft een heerlijk kind en de spraak alleen
ontbreekt er nog aan, om hem geheel te kunnen begrijpen.
Voor een paar dagen woelde hij zoo sterk dat hij van zijn
tabouretje viel, gelukkig echter zonder zich Goddank het
minste te bezeren.
·Oct. 17. Gerrit blijft allerliefst, is nu elf maanden, speelt
v. schoenlappertje, wijst foei foei, hoe of Oom Pauly doet,
hoe Tante Pauly lacht, hoe Papa improviseert, ziet Printjes
met Mama, hoort aandachtig naar hetgeen hem verteld wordt.
·Onze vriend is driftig, slaat in het gezicht zoo men
hem iets weigert doch geeft terstond weder zoenen. Eens heeft
hij in de hoek gelegen schreeuwde toen geweldig, verstaan
doet hij alles.
·Op het kantoor is hij gaarne pakt Linealen en vouwbenen
zoo mooglijk brieven aan, speelt op de bekkens met de
deksels der inktkoker.
Kleine Materieele Annotatien
Aug. 7 Slegte acceptie der Engelsche Toneelisten te Parijs
bij 't vertonen van Othello aan de Porte st. Martin.
Barbarijsch Lijnzaad 1 Lt. tot f 15 p. Ton verkogt.
DeGr. van Hogendorp zegt als een tweede Brutus tegen eene wet
te stemmen en niet te doen denken dat hij die geidealiseerde
poeetische maar grondeloze systema's eeniger jongelieden
(waaronder die zijner Zonen, huldigde).
Claude zegt dat deSinkingfundsen Amortisati Cas thans
in Engeland afgekeurd worden, daar men oordeelt dat de taxes
daartoe opgebragt, van het volk een[?] Capitaal afnemen waarvan
hetzelve, ieder voor zijn Individu meer[?] partij had kunnen trekken
en dat de kosten van perceptie in alle gevallen verloren waren.
In Boston heeft men Regulaties gemaakt om te beletten dat
gegoede personen hun geld niet in de Spaarbank bragten daar
men dit beschouwd had als een belangrijke en zekere wijze
om zijn geld op Intresse te zetten.
Prins Oscar heeft Amsterdam als Graaf v. [onl.] bezocht.
D. Costas Annotatieboek beavat een belangrijk opstel over de hand en
een over de fatten. Hij vindt in de hand meer ene
Indicatie van Rang dan van geboorte.
Aug. 8. Examen afgenomen aan Jufv. Geel een lief meisje
Secondante alhier.
Aug. 9 bij 't Realen Eil. een Moddermolen gezien. Eene enorme
machine die de modder met een scheprad opwerkt. Dan
wordt er een schuif open gedaan en dezelve stort zich met
geweld in een schuit.
De kracht van den Brandewijn wordt gemeten door een flesje
dat men er indrukt en waardoor dan de kwik stijgt. 12
graden op onze Hudro meter is 24 op de Fransche.
De wijn hier komende wordt dikwijls overgestoken (sauteren)
waardoor er veel lucht bij komt. Al de kracht komt
er dan uit, doch keert naderhand langzaam daarin terug.
Erwten Wijsz. verhaalde dat de Erwten handel hier in vroege-
ren tijd misschien vijf en twintig maal belangrijker dan
thans geweest was, eer de aardappelen bekend waren. Er
waren toen zes erwtenkopers in Amsterdam. Zijne Grootvader
had te Rotterdam het bijgewoond dat de eerste aanvoer
van Zeeuwsche Graauwe erwten 500 Last was. Dikwijls was
er op de eerste marktdag 100 Last.
Hulswit is gestorven, een groot verlies voor de Kunst
als landschapschilder onherstelbaar.
Prof. V. Hengel heeft te Utrecht bedankt.
Mietje Hulshof heeft weder een nieuwe brochure uitgegeven
onder den titel van Waarschuwing aan mijn Geloofsgenoten.
Aug. 19 Castelreagh snijdt zich den hals af. Hij was Marquis
v. Londondery.
Adres van de Militie soldaten te Irun[?] aanmerkelijk wegens dezelver
onbeschaamdheid.
De Gargotte in Spanje uitgevonden (het tegenbeeld van de
Guillotine).
Volgens Claude was van een lading thee die hier f 600.000-
provenieerde f 150.000- aan Prov. [onl.] en C. in het land gebleven.
Daarentegen deed Tijs een handel van ₤ 50000 Eng. fonds[?] met
Mendes de Leon in twee minuten. Welk een onderscheid nu in beide zaken
voor het nut van het land?
De rijkdom in vruchten is dit jaar zoo groot dat Meloenen voor 1 st.
te kust en te keur ter verkoop aangeboden worden.
De Tiber in America heette eertijds Goose Creek.
Hudson was een Engelschman in dienst der Hollanders.
Claude zegt dat de Haarlemmer Courant de eenigste die nog
redeneert onder de Noordelijke papieren, deswegens een réprimant
van het Gouv. ontfangen zou hebben.
Idee bij de Joden geadmitteerd wegens de goede en kwade
uren hunne gewoonte bij sommige gelegenheden te zeggen.
Mogt ik dit in een goed uur gezegd hebben.
Bijgelovig Idee wegens demauvais oeil nog heerschend bij
de Joden. Het geven daarvan in eene famille berustende. De
tegenwoordige wegnemer dezer betovering geeft in het openbaar
voor daar niets aan te geloven, doch zet over 't geheel nog deze
praktijken voort.
De Gr.f.[?] v. Hogendorp stemtalleen tegen de wet van het tarief.
Claude heeft te Overveen een diner gegeven aanJ. Graham
Schots advocaat en de zoon v. Herschell die beiden hier
gekomen waren voornamentlijk om Fredericksoord te zien het
geen hen regt goed bevallen was en very practical scheen. De
zoon v. Herschell was iemand die wel wat mathematisch, doch
echter zuiver dacht. Hij had hem over Bild. en Da costa gesproken.
Herschell was very fond of Schiller.
Handel. De Lijst v. 24 en 25 Aug. v. ter Schelling geven gezamentlijk
174 schepen op, meest alle met Koolzaad, hier ingekomen.
Litt. De schrijv. der letters v. Peter Morice is Loghard die
met een dochter v. W. Scott getrouwd is. Er is veel
partij voor en tegen dit boek in Edinburg.
Volg. Cl. is hetbon ton in Engeland thans om tory te zijn.
Sidenius verh. dat een der koningen v. Denemarken een mijn in
Noorw. die weinig op bragt en ontdekt hebbende eene medaille
liet slaan waarop te lezen stond Het Noorden geeft goud. De Hollanders
lieten er toen eene diergelijke slaan, waar op dit ook te lezen
stond. Op de keerzijde stond egter maar weinig.
De Holl. om eenen koning v. Denemarken die den haringhandel
begunstigde wilde, te ridiculiseren, lieten een soort v. medaille
van haring slaan.
Laland waar de cultuur sterk toeneemt exporteert Ca.
6000 Last Jaarlijks over Nakskow en Bandholm en moest
toen Noorwegen Deensch werd, dit grotendeels of bijna geheel
derwaards exporteeren. Na 1813 en de vereeniging van Noorwegen
en Zweden wierd Holland de plaats v. Verkoop. Men kon toen
egter aldaar gene schippers vinden, die de reis na Holland
durfden ondernemen.
In een der Deensche oorlogen proposeerden de Hollanders, de Zweden
om een kanaal door Zweden te maken, en dus de Zond te ontwijken.
Dit wordt door de Deensche historieschrijvers als eene dwaze
bravade aangehaald. Thans egter wordt het kanaal v. Trolhättan
gemaakt dat hetzelfde doel heeft en Oost en Noordzee, door
Zweden heen, vereenigt.
Jens Baggesen en Oehlenschläger de voornaamste dichters tegen-
woordig v. Denemarken.
Gelijkheid tusschen het Engelsch en de taal die aan de
westkust van Jutland gesproken wordt.
Laland laag doch vruchtbaar, Moen zeer romantisch.
Prof. Rask een Deen, ging na Zweden op reis en was na
een verblijf van vier maanden in staat eene Grammatica op te stellen
die voor de beste wegens dit land gehouden wordt. Na een
verblijf van zes maanden deed hij hetzelfde in Rusland.
Usquibaugh is een soort van op eene clandestine
wijze gemaakte Genever. Toddy is Brandewijn met water en suiker.
Whiskey is het geen wij Moutwijn noemen.
Gewoonte in Engeland om wanneer men de gezondheid van enen
afwezende gast gedronken heeft, hem dit aan de duiden door
twee glazen op elkander te zeten, waarna hij een
speech doen moet en bedanken.
Hog the Ettrick Shepherd is ook een dichter uit den
boerenstand in den trant v. Burns die echter door
de vele lof, die men hem toegezwaaid heeft, eenigzints
bedorven is geworden.
Aug. Lours te Berlijn failliet, weder een groot Graanhande-
laar, die sterke speculaties gedaan had en dwaas genoeg
geweest was bij de laatste willigten. Haver in Koningsberg
te laten kopen en die toen het in Stetyn[?] daarmede niet
gaan wilde op hier[?] te expiederen, waarbij beduidend ja misschien
het halve Capitaal verloren wierd.
Fomm vertrekt v. Londen naar Riojaneiro met eene lading van
3000 G. Tarwe.
Aug. Aan den Rhijn tot Meyntz toe, wordt ten uitersten
over de muizen geklaagd. Op een 1/4 Morgen aardappelen zijn 10000
muizen gevangen.
Men schrijft uit Engeland het met de Tarwe in bondnooit zoo flaauw
geweest is.
Spaõ[?] heeft eene verhandeling tegen mijne Grieken gemaakt. Hij is
van Janina. Hij heeft een gedeelte der vroeger door Jan
Bosscha uitgesproken verhandeling in het nieuw Grieksch
vertaald.
Prof. Goudoever verhaalde 't geen Da Costa instemt, dat Homerus
zoo heerlijk klinkt wanneer men hem volgens het Nieuw-
Grieksch Dialect uitspreekt.
B. Klijn verhaalt mij dat Kinker toen hij jong was bij ten Brink
logeerde en nooit 's avonds verzuimde zijn avondgebed te doen
en dit met zoveel verfeur en enthousiasmus, dat deze
hem wel eens aangeraden had zich niet te sterk door zijn
godsdienstig gevoel te laten wegsleepen.
Kinker zegt er in Luik maar twee soorten van menschen
gevonden worden. Bigotte Roomsche en zoo als men die
noemt, Athées de Liège die alles verwerpen.
Kinker zegt dat er in de Luiksche taal maar een gedrukt
boekje bestaat het geen volkskomedien zijn. Hij kan de taal
wel verstaan als hij dezelve leest doch niet wanneer zij
rad gesproken wordt.
Sewiky[?] Tandor & Co. schrijven ons een brief waarin[?] zij animeeren
acties te nemen van f 1000 in eene onderneming geschikt
om de Grieken krijgsbehoeften en toevoeren en daarentegen hunne
waren te exporteeren.
Sidenius zegt dat Laland zeven mijlen lang, drie mijlen breed is.
Het land is geheel plat. Aan de eene zijde vindt men nog
veel bosch en wild.
Een bewijs van het toenemen van die landbouw in Denemarken
is, dat de schippers van Ovrö die nu meest van Laland
op huis varen vroeger eene geregelde vaart tusschen Coppenhagen
en Dantzig hadden om in de eerste plaats Granen intevoeren
Gehele vernietiging van het fortuin der Denen, door de
val der Banco ceduls welke op het laatst maar 1 pc. van
de wezentlijke waarde bedroegen zoo dat men 900 Daalders
nodig had om een paar laarzen te betalen. Landgoederen en
huizen zijn bijna niet aan te brengen. Een landgoed het welk
voor weinigen jaren nog 300/m daalders waard was, zou thans
moeilijk 50/m opbrengen.
Armen tax, door geheel Denemarken op het voorbeeld
v. Engeland ingevoerd.
Liberale partij in Denemarken hoopt op de prins Christiaan
thans kroonprins, eens voor eenige dagen koning v. Noorwegen.
Denen Noorwegers en zelfs Zweden kunnen zich onder elkander
verstaan. De twee eerste talen verschilllen bijna alleen in
uitspraak.
Oehlenschläger en Baggesen zijn de voornaamste nu levende
dichters v. Denemarken. De eerste heeft verschillende stukken
van de Noordsche Geschiedenis behandeld. Een zijner beroemdste
stukken speelt op Rügen ten tijde der aldaar voor eenigen
tijd bestaande republiek. Deze twee dichters stonden aan
het hoofd (voor eenige jaren) van twee letterkundige partijen
en zogten elkanders roem op alle mogelijke wijzen te vernederen.
Baggesen heeft eene Satire op de fransche ultra's gemaakt.
Ewald was een bekend lyrisch dichter.
Door sommigen wordt Thorwaldsen als beeldhouwer boven
Canova gesteld.
De Hollandsche maîtres v. Christian, is de heldin van
een beroemd Deensch treurspel Duveke genaamd.
Op Falster is een dorp alwaar bijna alle de boeren
uitmuntend schaken.
De IJslanders zijn bijna alle blond, zij onderscheiden zich
door bijzonder grote voeten.
Zucht v. weelde, in Denemarken. Een fransch koopman
v. Lyon verklaart, dat dit land onder alle, het meeste
zijde trekt.
Prof. Unstedt heeft ontdekt dat de Galvanische [onl.]
ook zonder aanraking eene uitwerking op de magneetnaald
heeft. Hij heeft hiervoor verschillende medailles ontvangen.
Schandelijk gedrag der meeste schippers bij het binnenzeilen
van Noorwegen. De lootsgelden worden aldaar door hen
in Granen betaald.
Volgens Prof. Goudoever zijn de Schoklanders bijna alle blond.
Prof. Capelle heeft in zijne verhandeling zoo het schijnt de
Bilderdijkiaaan nog al bevredigd, daar hij zich vrij
over de gesch. v; Willem den 2en onder verbloemde termen
heeft uitgelaten. V. Lennep heeft als President geantwoord
dat het te hopen was dat maar gene oude vooroordelen
door nieuwe vooroordelen zouden vervangen worden.
De adv. Brugman heeft bij de Vries30 Aug. openlijk gezegd
dat hij Bilderdijk voor een volmaakt eerlijk man
hield, en hij niemand gezien had die zich zelven zoo zeer
gelijk gebleven was. Op dien dag der geboorte van onzen
tegenwoordigen koning, had hij hem (ik geloof in 1782)
gevraagd of hij niet ten hove ging om geluk te wenschen
waarop B. geantwoord had Ik wil niet derwaards gaan
om den braafste man, door de allerslechtste vrouw te
zien verraden.
Thorbecke een student van vele bekwaamheid, verlaat
waarschijnlijk het Vaderland, en wordtprivaat docent in
Giessen. Hij heeft een dissertatie over Asinius Pollio
geschreven en men had het doel om hem professor in de
wijsbegeerte te maken doch dit is mislukt misschien
door te veel eigenwaan v. zijne zijde en daar hij zich
in een brief van de uitdrukking van den Goddelijken
Schelling bediend moet hebben. Hij heeft veel verdienste
schijnt egter een weinig trots en een animal disputant
te zijn. Ik ken hem niet. Hij was zeer de vriend
van Gerrit de Vos.
Sept. 5 faill. v. d'Orville & C. in Trancfort een van de oudtste
vrienden v. Gildemeester.
Oct. Men rekent dat de Import op sterke dranken Ca. f 5/mil.
bedragen moet.
Het Vlas dat na Laland gezonden wordt wordt
aldaar door de Dames gesponnen. Alles draagt aldaar
linnen van eigen gesponnen vlas. In Funen
weven de Vrouwen het ook zelven.
Z.L. Groenaar is gefailleerd. Een bediende v. Beuenbroek
betekende weinig.
V. Huber en Rijkevorsel te Rotterdam verhalen (in dit of
in het vorige Jaar) 7/m. Last Graan aan hunne Cons.
gehad te hebben.
De Aarnoud v. Gelder is gegeven, door het slechte spelen
v. Snoek geheel en al bedorven.
Bij de vertoning van de [onl.] voor eenige weken
is ontzettend veel geweld geweest. Men dacht iets
wonders[?] iets zeer toepasselijks op onzen tijd te zien
en nu dit niet kwam wierd er sterk gesifleerd.
Memoires 1822. Belangrijke personen
Meij 25 bij Lang.V. Swinden een belangrijke kop en bevallig geleerde
Coquerel en zijne vrouw de laatste lelijk. Over preken en memoriseren gesproken.
Varia Nous eûmes à dîner 19 Juin Bohmer Allemand
que je commence à connaître depuis peu. Il voyage pour Frenzel.
C'est un homme qui sent plus qu'il n'y paraîtrait d'abord il a une
fort belle voix. Khloss est bon garçon, il ne me plaît pas encore
entièrement cependant, justement comme lorsque je le vis[?] à Stralsund.
Sa femme est bonne elle s'amusa chez nous et dit à son
mari qu'elle était contente puisque c'était tous des Allemand ici.
Klotz Holsteinais Anglisé plus respectable comme négociant
et consignataire qu'aimable comme homme de société. Puis l'ami
H. v. Dijk, Gied et Papa Pauly et sa femme qui Mad. Kloss prit pour
une demoiselle.
De armeBackheuser is aan de gevolgen overleden van zijn wonden.
Bij zijn faillissement is hij uit een vengster gesprongen.
In Zaandam is een leesbibliotheek voor de gemene man waar men
ook nommés[?] van het nut vindt die het strafbataillon gevormd
worden door de lezers.
Met regt veel genoegen woonde ik de eerste vergadering door
de Schoolcommissie bij, en wierd hartelijke ontfangen. Lange scheen
daar op een gespannen voet te zijn. De leden zijn de Glimmer
de Gijzelaar Uiterhage de Meent Matthes Prof. Capelle Ravekes
Hoijma Buijs ten Sande den Hengst L.E. Hovius.
[leeg]
Me. 1822
Kerk 1e Pinxterdag. Ter Borg. Niet zoo goed als de vorige
keer. Meer de moreele uitwerkselen van de heiligen Geest.
Welke daarvan de vruchten waren voor de Apostel. Waarheid en
Liefde en Kracht. In hoe verre wij dezelve moesten wenschen en
waartoe, wierd nu in het tweede gedeelte behandeld, alles goed
ontwikkeld doch na mijn inzien te veel in herhalingen. Het denkbeeld
de feestvreugde moet uit ons uitgaan, was zeer schoon. Grootp. de
Vos die ik de inhoud verhaalde, lachte er om. Wat is toch
eigentlijk het Christendom van die school geweest? Dit
begrijp ik, hoe langer hoe minder.
[leeg]
Punten van Onderhoud met da Costa
Openbaring van Mystieke waarheden in onze dagen.
Utrecht in onze gehele geschiedenis door eenen slechte invloed
gekenmerkt. Bekend in geheel Nederland door de
verfoeilijke ondeugd waaraan zij bijna bij ons haar naam
gegeven had. Geest van het Roomsche als oppositie tegen
het Gereformeerd altoos daar heerschend Mieterstad nog
genoemd. Tevens[?] aanbidding van het schone in uitdrukking.
Het Grieksche. Het Grieksche schoon leidt tot mannenliefde
en dit is zelfs in de gehele Grieksche Geschiedenis niet te
miskennen. Utrecht dus in onze eeuw meer Heidensch
minder Christelijk. V. Heusde Simons Mol etc. etc. Rotterdam daarentegen
meer Remonstrantsch altoos geweest. Haarlem eene stad der
spotters. Leyden waarachtig foyer v. regtgezindheid. Dit alles
stemt met mijne aanmerkingen overêen. Discours van Kops
ter onzen huizen. De Burmans groot in Utrecht etc. etc.
Denkbeelden wegens de Remonstranten. De Advocaat der
vaderlandsche kerk aangehaald. De Rem. gaven het eerst
het denkbeeld v. opstand en scheuring. Zij willen bij het Synode
alles uitstellen, en komen nooit op de zaak zelve terug. Zij
beginnen met vijf punten, gingen echter weldra veel
verder. Merkwaardig terugroeping van Berglerus
die eerst het gevoelen der Remonstranten had aangenomen doch
naderhand ziende dat zij verder alles weg begonnen te
redeneeren tot de moederkerk terugkeerden. Anti synode
door de Remonst. te Rotterdam gehouden. Onder Fredrik
Hendrik niet alleen de Remonstranten toegelaten maar die
Contra remonstranten die aparte Conventicles houden weldra
gestraft. De Remons. nemen de uitspraak der wereldlijke
magt in eene godsdienstige zaak aan, de andere
partij wil zich alleen aan een Nationaale Synode onderwerpen.
De inhoud van het Decretum Horrible was een afgeleide
consequentie geenzints tot het systema der Predestinatie
behorende. Dit bestond daarin en alleen dat men alles
aan God overliet. Over de verwerping en tegenoverstelling
van de verkiezing heeft zich het Synode nimmer uitgelaten
doch deze alleen in God's magt gelaten. Afgezonden uit
de Paltz [onl.], Engeland zijn het alle met de
partij der Contraremonstranten volkomen eens. Oldenbarneveld
heeft nimmer de daadzaken ontkend, zoo als het afnemen
van de eed aan de waardgelders te Utrecht des noods
tegen de staten generaal. Volgens Wagenaar zelven is
het onbeslist of. Old. de dood al of niet
verdiend hebbe. Gedelegeerd moesten de reglers zijn daar
de souverein zelf niet oordelen kon, en er geen
hoog geregtshof, zoo als vroeger dat van Mechelen
bestond. Door de beschuldiging tegen de regters van Old. werden
vierentwintig mensen belasterd. Het Atheneum van
Amsterdam altoos Remonstransch gezind, tegen Leyden
Blijken daarvan nog onder de Fransche regering Arminius
slechts zeer weinig in de leer van de vroegere kerk
verschillend, misschien gelijk Borger tot eigen zaligheid
vroeg weggerukt. De Van der Hoeven's van het
geslacht van Arminius Vorstius de eerste die
de Drieeenheid loochende. Denkbeelden dat dikwijls
de doodstraf in de H.S. door God's onmiddelijke voorzienigheid
niet te hard moet beschouwd worden en dikwijls met
bekering kan vergezeld gaan. Dezelve was niet altoos
het gevolg eens zware misdaad, gelijk die van hem
die de Ark wilde tegenhouden, van de Profeet die
tot Jeroboam moest gaan. Voorzienigheid van God dikwijls
blijkbaar in kleinere Anecdotes die men niet
moet verwaarlozen. D. Suasso voor eenige weken in den Haag
gestaan had een zoon die weldra de Emancipatie welke
de jonge Israeliten moeten ondergaan op 1 Jan bereikt
had. Maanden, ja Jaren lang had hij hierover
gesproken en alles daarvoor als voor een zekerheid gereed
gemaakt. Twee dagen voor de plegtigheid met een vriend over dezelve
weder sprekene valt hij, door een beroerte getroffen neder en
zijn zoon geleidt zijn begrafenis op denzelfde dag
vroeger tot het vieren der andere plegtigheid bestemd.
Geschiedenis van die Jood die altoos gebeden had onder het
uitspreken van het gebed van heilig heilig heilig te sterven wien
ook wezentlijk bij deze gelegenheid eene beroerte overviel.
D.C. verontwaardiging over het bidden v. Coquerel du mal in
het onze vader en Fais que nous ne succombiens point à la
tentation. Misdadig daarvan [NB: Grieks] staat er het
geen van de bozen duidelijk betekent. DC. las met veel
genoegen de Aveux d'un prisonnier de St. Hélène waarin hij
de zoo duidelijke sporen van het genie van Napoleon
en tevens zijne overtuiging van eenen hogeren invloed vond
die hij echter meer beschouwde, niet om er aan te
geloven, maar als bestaande. Zoo gelooft ook Byron. Bij hem
bemerkt men ook de strekking van den geest van het kwaad
om zich uittebreiden. De Duivel moet altijd beschouwd
worden als ondergeschikt wezen. Hij wist niet dat Jezus de
Messias was. Braband vis à vis, voor ons gelijk Rusland
voor Europa, America voor de wareld, vergevorderde verdorvenheid met
grove onkunde en ruwheid van den anderen kant. De Graves heeft
volgens dC. dat gezien dat er gelijkheid tusschen het Noordsch
en het Grieksch was, doch deze bestaat niet in de namen maar
dezelfde oorsprong heeft dezelfde namen doen ontstaan. De drie
stammen schilderen zich in de namen hunne stamvaders.
Cham toch[?] gemakkelijk uitteleggen. Sem naam waar de
naam des heer alleen bewaard wierd Japhet schone die zich
dan in het Noorden zijn Oostersche geest meer getrouw bleef
wijl het Noorden conserveert, doch in Griekenland schoonheid gaf
zonder het hoge Oostersche denkbeeld. Het Ciceroniaansche Latijn
vehikel[?] van heidensch denkbeeld. Dikwijls gebrek aan
geloof bij diegenen die het best dit Latijn schrijven. Dit concordeert
nog met de aanmerking v. Muller dat Episcopius zoo
goed Latijn zoo slecht Nederduitsch schreef. Het Grieksch
nog niet de regte taal des Evang. In hetzelve zouzien wij het
in zijne kindscheid in het minder elegante maar meer gelovige
latijn van de Vulgata is het de oprijzende jeugd in de
nederduitsche eindelijk de mannelijke bloei. Burman eerst
gunsteling van Willem den 4. heeft na een souper, met den
prins terugrijdende een ongeluk in het bijzijn van den prins
waagt zich daarover te verontschuldigen en ontstaat daardoor
vooral zijn haat tegen het Oranje huis. Brugman bewijst
in een verhandeling dat het geschiktste oogenblik den
eikenboom te kappen dan zij als hij gene takken meer maar slechts
bladeren voorbrengt. Hij bewijst daarbij de gelijkheid tusschen
de twee uitersten het allerbuitenste en allerbinnenste van de
boom 't geen hij ook op de menschen toepast en 't geen dC. vooral
toepast op de kindscheid en den ouderdom de twee
uitersten die elkander in zoo vele opzigten gelijken. Tevredenheid
van de Joden dat de doop v. dC. in zoo vele opzigten met
zoo weinig ophef geschied zij. De Leerrede van Egeling
door sommigen gelezen. De zegen over het eeten wordt bij
de Joden plegtig en kort uitgesproken. Na den eeten
wordt er een verzameling van eenige stukken uit de
psalmen gelezen, doch meestal afgerabbeld. Tollens
volgens Messchaart door de lezing der Voorzienigheid
van da Costa getroffen.
Punten v. Verhaal v. Grootp. de Vos
Zijn studie is vooral onder P. Burman. Haat van dezen tegen
het huis v. Oranje. Zijn Zoon[?] schiet deszelfs zuster, bij
ongeluk, dood. Burman weigert Gratie van den prins
te verzoeken. De oude Grootmoeder van den jongen Couderc
een dochter v. Burman. Klacht wegens de overdreven loftuiging
van van Lennep over den jeugd[?] v. Jeronimo de Bosch. Deze
volgens Grootpapa de V. een snotterige en halfslapende Jongen.
Hetzelfde verhaalt Meijer van Dorn Seiffer met wien hij de
latijnsche scholen bezocht. Het Grieksch in dezen tijd weinig
gecultiveerd. Over D. Stinstra die drie deelen over de
profetie geschreven had, van Socianismus beschuldigd
werd, zich weigerde te verantwoorden, daar hij de regtbank
niet competent hield, en aan wien toen het preeken ontzegd
werd. Gr. de V. had hem nog eens bij Vrienden in Noordholland
horen prediken. Hij was in gezelschap uiterst stil. D. Stinstra
die een zoo gelukkige locaale memorie, doch daarbij vrij wat
minder oordeel had, was zijn neef. Twist tusschen Wijtenbach
en de Bosch ontstaan daar de eerste in eene Oratie
geciteerd had Novus ab integro Seclorum nascitur ordo en de
tweede hem toch deed aanmerken dat de eerste in Novus kort
was en het dus Magnus zijn moest. Gr.p. ontevredenheid
wegens de toon waarmede V. Kampen in zijn twede deel
over alle zijne tijdgenoten beslist. De familiares v. Gr. de Vos
hebben bij het verhalen van de daad van ter Borg waarop
hij een vroege en heilige verplichting op eene Christelijke
wijze voldeed de vrijheid genomen te zeggen dat dit zijn
hart meer eer aan deed dan zijn hoofd. Een schone leugen[?]
zoo moet dan alles wat nog uit goede beginselen geschiedt
tot het dagelijksche geheel verlaagd worden.
Ik heb bijStanislas met Prof. Simons gedineerd. De
wonderen v. V. der [onl.] schijnen Utrecht bekeerd te hebben. Prof.
Mol wien Simons zoo hij zeide, als leidstar gevolgd heeft
zeide nu Ja ik weet niet meer wat wij geloven moeten zoo om
dit als om spoken en geesten doch wij moeten zorgen buiten het
bereik van dezen man te blijven zijn invloed is ontzettend. Hartelijk
dank ik God dat de invloed zijner Geestwereld zoo ten goede
als ten kwade zich meer en meer begint te openbaren.
Nog wegens Remonstranten dient dat hun tegenstrevers hen
ervan beschuldigden tot de Roomschen te naderen en dit ook waarachtig
het gevoel was bij velen die in Braband Roomsch wierden. Nu
beschouwe men uit dit oogpunt Vondel.
Loots sprak mij aan over het Improviseren, kon dan
maar niet begrijpen hoe het met rijm en maat zoo in
Orde ging, had het zelfs eens beproefd doch niet verder
dan tot 8 regels kunnen komen. Tollens was bij
hem geweest en had hem gezegd dat hij het ook konde
doch maar geen courage had. Verder raadde hij mij
aan eens een Vaers te maken, dewijl gelijk men zeide
dit talent anders op de gehele vernietiging der
kunst moest uitlopen. Daarover dacht ik behoeft
men vooreerst, bij het getal onzer bundels, nog wel
gene vrees te voeden. De Liberalen vinden dan ook
het Improviseren illiberaal.
In den handel is alles stil bij het oude. De verwachting
van oorlog tusschen Spanje en Frankrijk heeft voor een
oogenblik de verwachting van allen gespannen en er
scheen meer liefhebberij en kooplust in alle goederen
gekomen. Thans schijnt dit weder de
gewone loop te nemen en men blijft bedrogen
gelijk weleer.
Zondag 15 houde ik weder eene alleruitmuntendste
leerrede, eigentlijk over den gehelen brief aan de Philippenzen
van Ter Borg. Werkt elkanders Zaligheid was het
grootste hoofddoel na dat hij de betrekking van
Paulus tot de gemeente van Philippi en de eerste
geschiedenis zijner ontmoetingen aldaar geschetst had.
Alles was hierin zoo zuiver uit elkander gesteld.
Zelfsverlochening en zelfvernietiging als de eerste beginselen
van Christedeugd aangeprezen, en dit met eene
waarheid en eene vrijmoedigheid die mij indedaad
sterk trof. Ook Da Costa heeft eene leerrede
van ter Borg, de vorige met regt veel genoegen gelezen
en het eenvoudige en hartelijk Christelijke van
dien man in volle waarde erkend.
Le tems des fiançailles de J. Ret. s'écoule mais non pas
avec cette gaîté tel qu'elles furent annoncées par la fête
du bal. Au contraire jes relations avec son padre
in petto ne sont pas de nature à devenir jamais très
intimes, malgré l'essor qu'elles prirent d'abord. Une soirée
des plus ennuyeuses que j'eus depuis longtems fut celle
de Jeudi passé chez Calkoen où nous avions[?] une
partie en l'honneur des fiancés. C'était ce qu'il y avait
de plus roide et de plus gêné, on avait invité la
famille Bosscha avec les Hoogland et au lieu de
la gaîté qui règne ordinairement dans nos réunions
c'était le silence le plus morne que se montrait partout
et que le maître du logis n'interrompait pas. Pendant
deux heures nous jouâmes, pendant la reste nous pouvions
imiter la fête du souper familier de Ko Bruin, enfin
on fit passer les derniers plats et la dance [onl.] ayant
[onl.] on se retira de bien bon coeur.
L'hiver s'est approché enfin après deux brouillards
assez considérables, qui entraînèrent encore quelques
malheurs. La mort du jeune Couduc qui était chef
d'une des premiers maisons de la ville et qui mourut au
moment où il allait épouser Ml. Sillem au
milieu des préparatifs les plus splendides a fait beaucoup
d'effet. La casa Bollwinckel me cause bien des
allées, et venues, il fallait aller ramasser des papiers
de tous côtés, quand je voulus les envoyer à leur destination
je reçus inopinément la nouvelle que Bollwinckel s'était
noyé dans l'Elbe. J'eus beaucoup de désagrémens
comme je l'avais bien craint avec Klohsf.. Il paraît honnête
homme, mais faible et tout ce qu'il dit au sujet
de ses affaires est bien diffus. J'eus le désagrément
de devoir lui refuser.
Over het geheel heb ik oneindig veel reden tot dank-
baarheid. Onze Goede Gerrit is weder beter en geheel
opgeruimd. Met mijne vrouw was ik nog nimmer op
een aangename voet. Zij is zoo geheel moeder zoo
geheel in hare bestemming waarin ik haar zoo hartelijk
gaarne zie. Met Tijs had ik een paar zoo hartelijke
bijeenkomsten vooral op de laatste waarin hij mij zoo
hupsch aanneming in zijn kantoor aanbood, als ik
immer had kunnen verlangen. Ik geloof niet dat dit mijne
loopbaan zijn zal doch ik dank God hartelijk en
toont[?] hij mij niet dat zoo ik blijf door werken zijn hulp
mij niet zal begeven. Ik werk dan ook met zoo veel
lust als ooit op het kantoor om al het oude bij te werken
en er valt veel te doen. De afscheiding der zaken van [onl.]
is eindelijk met het grootste wederzijdsche genoegen
te einde gelopen en nu werkzaamheid maar vooral hoop
en vertrouwen op God.
Improvisatie
Daar het eenig belang kan hebben te weten welke onderwerpen
ik in de Improvisatie behandelde en de daarvan door mij
opgemaakte Nota er wat slordig uitziet, heb ik het een
en ander daarvan nog willen optekenen, hoewel het eerste
gedeelte tot op 1822 slechts lang daarna wierd opgeschreven
en er daarvan misschien het een en ander wel niet op
zijne plaats kan staan. Het is niet met zelfverheffing dat
ik op alle deze Improvisatie neder zie. Integendeel wanneer
ik aan sommige derzelver denk, moet ik mijne eigene
dwaasheid en onvoorzichtigheid in vele opzichten betreuren. Hoe
veel onzin heb ik niet over die Improvisatie gehoord, hoeveel
is er niet over verteld, het geen zoo veel mogelijk in een
wonderspreukig kleed gehuld was. God's hand heeft ook
daarover gewaakt, en mij voor menig afgrond bewaard.
Welk eene rei gewaarwordingen gaan er niet voor mij weder
open wanneer ik aan dien avond denk toen ik in Den
Doelen geimproviseerd zoude hebben. O hoe gevaarlijk stond
ik die avond. Alle kleuren en verschillende gevoelens
onder mijne vrienden schenen zich toen te vereenigen
om mij hulde toetebrengen. Hoe wierd ik toen niet toegejuicht
en de regtzinnigheid zelve scheen mij slechts een lauwer
te meer. Hoe veel moet er niet gebeuren eer de mensch
zich klein voor God gevoelt. In hoe veel geestelijke, in
hoe vele ligchaamlijke kwalen had ik niet kunnen vervallen
door die opwinding door die loftuiging die dikwijls
de Improvisatie verzelden. Dit ben ik mij zelven wel
bewust dat ik doorgaans mijne Improvisatien aan het
geen ik als het koninkrijk der hemelen beschouwde dienstbaar
trachtte te maken, doch hoe magtig is niet de vijand
die in ons is, en wanneer de verkondiging geschiedt in
feestzalen, onder lofgejuich, bij den schuimenden bocaal, hoe
moeilijk is het daar dikwijls het Evangelie te verkondigen.
Hoe verschillend waren de oordelen; dezen letten alleen
op het moeilijke van den rijm, die op het varieeren der
maat, deze op het zware geheugen geene op den geest
van eenheid. Daar erkende men eene ziekelijke zenuwachtige
toestand, die men wel eens bij het Magnetismus vergeleek
ginds waande men de Pythia op haren Tripos te zien,
elders - ook dit wierd gezegd, begon men nu eerst de
profeten te begrijpen. Het verschil over de verzen zelve
liep niet minder uit elkander; een zekere dichtschool
die vooral op de naauwkeurigheid en schilderachtigheid
der uitdrukking lette, had er nooit veel mede op,
terwijl anderen het als de eenige ware dichtsoort
beschouwden en zeiden dat alle dichtkunst improvisatie
zijn moet of geweest was. Van den anderen kant levert
deze rei improvisatien mij herinneringen op van de
gewigtigste oogenblikken van mijn leven van de belangrijkste
kennismakingen die ik hierdoor mogt aanknopen en
op zoo vele uuren die voor mij thans nog eene
bron van herdenken en dankbaarheid uitmaken.
[leeg]
·[leeg]
Lectuur
∙Dis.[?] Séductions politiques Ce livre est bien écrit le roman
qu'on y a joint n'est qu'une idée accessoire. Le triomphe des idées
nommées Ante libérales en est le sujet et ces idées sont souvent
expliqués dans les lettres de Fuguet[?] avec plus de clarté et d'éloquence
que j'en vis encore jamais répandues sur ces idées. Voici à quoi
se réduit d'après mes idées la question. Il y a deux espèces de
royalisme. Si l'on veut soutenir le parti de la religion de
la tradition et de la possession contre ces hommes qui en attaquant
la puissance de ces trois principes veulent tout niveller
pour s'élever eux-mêmes, qui reproduisent les principes erronés
de la révolution, et doivent[?] en reproduire les horreurs, alors je suis
royaliste de coeur et d'âme, mais je fais une grande différence
entre le respect de possession soit dans les rois dans les
nobles et entre la nécessité où je me trouver ayant une
nouvelle société à organiser de commencer par élever un roi et
former une noblesse. J'en conviens dans la crise où se trouve
l'europe les hommes de bien doivent se rattacher autour de
l'étendard de la Légitimité mais cette légitimité n'entoure
pas seulement, le trône de l'imbécille[?] François, ou du perfide
Mahmond[?], elle s'étend à tout ce qui est grand et respecté
à tout ce qui tient à l'ordre général. Il y a un légitimité pour
les républiques comme pour les royaumes, mais en me dévouant[?] à
cette grande [onl.] des moeurs et de la religion à ce combat pour
mieux dire du spiritualisme contre le matérialisme de l'orthodoxie
qui avoue[?] des mystères, contre la philosophie du 18 siècle qui cherche
à tout rabaisser à la partie[?] et étroite de sa vue de la hardiesse
en littérature contre les formes usées qu'on adore comme classiques,
je ne veux reconnaître ces principes dans aucune des parties
qui se divisent l'Europe et l'absolu des Ultras faisant des calculs
de l'Egoïsme est plus haïssable encore que l'absolu des libéraux.
Si la constitution donnée à mon pays nuit à son prospérité
on verra bientôt les effets en sauter aux yeux. Jusques-là
je suis obligé d'y être fidèle. Il y a d'ailleurs dans ce livre
des choses éminemment bien vues, surtout dans la première
partie, les idées de Grube sur la chambre des députés, sur les
spectacles frappent par leur justesse, dans ce qu'il dit de cette
[onl.] de la France par le diable, il y a même quelque chose
de frappant. Dans les lettres de la marquise d'Ossola j'ai
admiré les descriptions animées de la soirée politique, du souper
chez Rotschild, de la promenade d'hyver. Ce qui s'y
trouve en fait des libéraux m'a plu bien moins. On
pourrait du moins avoir introduit un libéral de bonne foi
comme on en avait donné aux Ultra's. Parmi les remarques
les plus justes j'ai admiré celles sur la chambre des députés.
Quand l'auteur dit qu'il est impossible qu'on s'y accorde
jamais, puisque les deux partis partent d'une conviction
tout à fait différente, qu'aussi il fallait établir le principe
d'où doit partir tout legislation avant que de faire des
loix, enfin que de cette manière-ci n'[onl.] plus des
mesures, mais des opinions qui se décident à la majorité.
En général j'ai lu ce livre avec bien du plaisir il a rectifié
plusieurs de mes idées en plaçant leur origine
dans une région plus élevée en les rattachant à des
faits et des événemens. C'est surtout en France dans ce
moment que des pareils principes peuvent avoir l'influence
la plus salutaire, en relevant un parti perdu par les
exagérations de ses défenseurs, et les moyens illicites qu'il
s'est permis. Mais du moins ces partis ne se sont pas encore
developpés. En formant l'attaque on réveille l'inquiétude de la
nation, on allume les passions, ce malheureux [onl.] de descendre
toujours caché dans notre histoire est agité. Là [onl.] une
des parties les plus [onl.] de notre nature se range du côté
libéral comme toujours et l'explosion est donnée. Au contraire si
le temps agit, les provinces du Midi abonderont plus en plus
dans la sédation et le mécontentement. Le Nord soutiendra ses
députés, les sept provinces dirigés par l'animosité nationale
n'auront d'autres moyens que de se ranger du parti royaliste qui
alas chez nous deviendra l'étendard conservative de la
liberté et de l'indépendance nationale. Tel sera à mon avis
le cours des choses, si l'on ne commence pas à effaroucher
la masse de la nation par des idées qui quelques justes qu'elles
puissent être ne se rattachent pas pour le moment à la véritable
prospérité de la nation. Ce n'est pas par l'Autosephuisme
qu'on peut changer les préjugés ou les opinions de la société.
∙Walter Scot J'ai lu avec bien du plaisir les tales of my landlord
le Heart of Midlothan est bien intéressant surtout le voyage
de Jeanie à London pour demander le pardon de sa soeur. La
fin est un peu romanesque, le commencement trop compliqué parce-
qu'on ne sait à quoi l'histoire de Wilson et de Jack Porteous
devra aboutir, mais la partie des [onl.] est charmante le
caractère de Jeanie surtout cette naïveté dans son entrevue
avec la reine est charmante. Effie est moins intéressante
la morale est un peu tirée par les cheveux et l'histoire du
fils sauvage ne me plut pas trop aussi peu que tous les
crimes de Mack Murdockson et les chansons de Madge Wildfire
mais ce roman inspire cependant le plus vif intérêt on voit
devant soi ce braid David Deans[?] un peu exalté lorsqu'il parle
des héros martyrs qui sont morts [onl.] le convenant, mais
qui soutiennent[?] si bien sa foi[?] dans les momens les plus difficiles.
Ce bon Butler que sa femme rend heureux ce noble duc
d'Argyle et parmi les personnages subalternes qui sont
retracés avec plaisir, le bon M. Laddletre donnant
à son voisin Plumdamas, des leçons de jurisprudence
le lord de Dunberdikes sur son hargneux poney
ou Knockdundir fumant pendant le sermon. Tous
ont de l'intérêt jusqu'à Jean Ratcliffe qui faillit reconnaître
son ancien compagnon. On se retrace les murs enfumés
de la prison de Tolbooth ou les charmantes îles du
fifth. Comme ce patois écossais qui par ci par là
ressemble au Hollandais est naïf. Comme ce style est
attachant comme il peint, j'ai lu ces quatre volumes
avec un espèce de plaisir classique.
∙Julia Sévéra où l'anné [onl.]. L'imitateur est resté bien
loin au dessous de son modèle. C'est comme dit Sismondi un
assemblage des rognures de son grand morceau d'histoire
mais ces coupures ne valent pas la grande peine. Point
d'intérêt point de vie. Une intrigue ordinaire, des amans
persécutés par des moines, des prêtres artificieux[?] et farouches
c'est même bien au dessous du renégat. Il y a quelque
intérêt dans la description de [onl.] dans le passage
de la rivière par les fuyards dans la scène à l'audience
de Clovis et quelques traits de la description de [onl.]
mais au reste ni les bagaudes, ni les épigraphes tirés
de Grégoire de Tours etc. et quelquefois assez bien animés ne
peuvent ranimer l'intérêt, pas même la position intéressante
dans laquelle on tâche de jeter les Paganes
vis à vis du Christianisme artifice que j'aurais
cru au dessous du talent de Sismondi. S'il veut copier
ainsi Walter Scot il est à souhaiter qu'il ne
rogne plus son histoire.