Weduwenhulp, ook wel Weduwenfonds onderwijzers te Utrecht
Gegegevens |
|
---|---|
Naam | Weduwenhulp, ook wel Weduwenfonds onderwijzers te Utrecht |
Plaats | Utrecht |
Provincie | Utrecht |
Aard | onderwijzers |
Verzekering op het leven | weduwen- en wezenfonds |
Datum | 1843-1850 (laatste vermelding) |
Jaar van oprichting | 1843 |
Laatste vermelding | 1850 |
Bestaansduur | 02-10 jaar |
Weduwegeld | ja |
Tekst | Weduwenhulp. 1843- Opgericht door de onderwijzersvereniging van de stad Utrecht. Wordt ook wel aangeduid als Weduwenfonds onderwijzers te Utrecht. 1845 in werking. 1850/1 correspondentie tussen W.J. Hoytema en het departement. In 1842 al om goedkeuring van het reglement gevraagd. Toen doorverwezen naar GS. In samenspraak met de provinciale commissie voor het onderwijs goedgekeurd door GS en op 8 april 1843 wettelijk tot stand gekomen. In overleg met het plaatselijk en provinciaal schoolbestuur werd een reglementswijziging uitgewerkt en de berekening op vaste grondslag gebracht. Dit reglement van 5 april 1845 door GS goedgekeurd. Hebben zich gebaseerd op Lobatto en sterftelijst van Ramakers. Volgens reglement was de uitkering van de weduwen ƒ70 per jaar, maar al naar gelang de rekening kan dit verhoogd of verlaagd worden. Oorspronkelijk was ƒ150 toegezegd. De daling van de uitkering leidde ertoe dat ongeveer een derde van de leden het fonds verliet. Zij willen om het draagvlak te vergroten ook leden werven in de rest van het land en willen weten of om die reden nu wel koninklijke goedkeuring vereist is hoewel ook volgens het reglement van 1842 deelname door andere provincies niet was uitgesloten. Departement van mening, dat zolang het een provinciaal fonds was goedkeuringsbevoegdheid bij de gouverneur lag, nu bij de koning. Tarief in relatie tot sterftecijfer niet juist. Bestuur betwist dat het de Amsterdamse sterftecijfers zou moeten gebruiken. Fonds heeft in okt. 1849 al 3 trekkende weduwen. Bij de oprichting had het fonds een gift van ƒ200 van het koninklijk huis gekregen. In 1850 vraagt GS de zaak aan te houden omdat er plannen zijn voor een samengaan met een vergelijkbaar weduwenfonds in Groningen. Opheffing: het fonds komt niet voor bij de in 1881 gehouden inventarisatie van onderwijzersfondsen en wordt evenmin vermeld door De Boer en Heinsius. Bronnen: NA, Armwezen 1832-1878, o.a. inv. 717, 27 april 1846, 149; inv. 737, 26 aug. 1846, 137; inv. 929, 26 okt. 1849, 71; inv. 981, 28 okt. 1850, 176; inv. 989, 24 dec. 1850, 49. |