Jong van Beek en Donk, Wilhelmina Elisabeth Petronella Cornelia de (1868-1939)

 
English | Nederlands

JONG van BEEK en DONK, Wilhelmina Elisabeth Petronella Cornelia de, vooral bekend als Elsa Diepenbrock (geb. Brielle 22-7-1868 – gest. Amsterdam 30-8-1939), feministe en spraaktherapeute. Dochter van Johan Jan François de Jong van Beek en Donk (1834-1890), procureur-generaal, en Anna Cecile Wilhelmina Jeannette Jacqueline gravin Nahuys (1826-1905). Elisabeth de Jong van Beek en Donk trouwde op 8-8-1895 in Rosmalen met Alphonsus Joannes Maria Diepenbrock (1862-1921), classicus en componist. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. 

Freule Elisabeth groeide op als jongste van drie in een adellijk, sociaal bewogen milieu. Haar vader was een jurist die zich inzette voor de sociale kwestie, haar moeder een schilderes die aan de wieg stond van de eerste Nederlandse vrouwenvereniging Arbeid Adelt. Als kind woonde ze in Zwolle en van haar tienerjaren tot haar huwelijk in Hintham bij Den Bosch. Ze kreeg van buitenlandse gouvernantes huisonderwijs naar de nieuwste pedagogische inzichten. Haar enige hartsvriendin was haar twee jaar oudere zuster Cécile de Jong van Beek en Donk (haar broer werd opgeleid bij de marine). Als meisje werd ze Lies genoemd, tot ze zichzelf op haar negentiende de voornaam Elsa gaf naar het personage Elsa van Brabant uit de opera Lohengrin. Betoverd door Richard Wagner reisde ze in 1888 met Cécile naar Bayreuth, waar ze werd ontvangen door weduwe Cosima Wagner. Na een piano-opleiding bij privéleraren, onder wie de componist Richard Hol, slaagde ze voor het toelatingsexamen aan het Conservatorium van Amsterdam. Ze publiceerde muziekkritieken in de NRC. Uiteindelijk zag ze af van een muziekcarrière omdat ze zichzelf niet geniaal vond. Aangemoedigd door haar oudere zus wilde zij zich ontwikkelen tot ‘nieuwe vrouw’.

Feministische activiteiten

Samen met Cécile richtte Elsa de Jong in 1892 de Bond ter Bestrijding eener Gruwelmode op, tegen het gebruik van opgezette vogeltjes in de mode. Tegelijk bereidde ze zich met privélessen Latijn, Grieks en wiskunde voor op het staatsexamen om rechten te kunnen studeren. Cécile, intussen getrouwd met de Haagse grondspeculant Adriaan Goekoop, vond dat Elsa de eerste juriste van Nederland moest worden. Zij trad op als Elsa’s coach en schreef de roman Hilda van Suylenburg, over een jonge modelvrouw die het wufte societyleven de rug toekeert om juriste te worden (in werkelijkheid zou pas in 1903 de eerste Nederlandse vrouw afstuderen in de rechten: Adolphine Kok). Terwijl Elsa op de volle steun van haar familie kon rekenen, verzweeg ze tegenover de buitenwereld dat ze studeerde: ze had zelf dagelijks te maken met het vooroordeel tegen vrouwenstudie, een van de belangrijke thema’s in Hilda van Suylenburg (1897).

In deze tijd ontpopte Elsa zich als een fel brochureschrijfster. Onder pseudoniem schreef ze de brochure Dominica (1892) over machtsmisbruik door pastoors en dominees. In 1893 stuurde ze een uitgebreide studie over Wagner naar De Nieuwe Gids. Zo ontmoette zij de muziekredacteur Alphons Diepenbrock, die leraar klassieke talen was in Den Bosch. De verloving kwam met horten en stoten tot stand, door geloofsverschillen hij was katholiek, zij vrijzinnig protestants en hun divergerende visie op de rol van de vrouw in huwelijk en samenleving. Ze trouwden in 1895 en gingen wonen in Amsterdam-Zuid.

Elsa Diepenbrock stopte met haar rechtenstudie en bekwaamde zich als spraaktherapeut aan het Institut Orthophonique de Paris: in Nederland bestond nog geen logopedische opleiding. Na haar huwelijk ontving zij elke dag enkele spraakgebrekkigen in haar privékabinet. Zij verwierf een landelijke reputatie als stottertherapeute door het gebruik van zangtechnieken en de samenwerking met artsen. Het lukte haar (gedeeltelijk) zelf de kost te verdienen en haar man vrij te kopen voor de muziek.

Een leven van compromis en polemiek

Tussen 1896 en 1898 hielp Elsa Diepenbrock haar zuster bij de organisatie van de Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid als hoofd van de Muziekcommissie, correspondente voor Maatschappelijk Werk en secretaresse van de Algemeene Congres-commissie. Meer dan vijftig vergaderingen leidde zij bij haar thuis. Ze slaagde er zelfs in de achterdochtige ‘grand old lady’ van het feminisme, Helene Mercier, bij de tentoonstelling te betrekken. Deze bezeten inzet voor de vrouwenzaak zorgde voor een crisis in zowel de huwelijken van de twee zusters als in hun onderlinge verhouding. Adriaan Goekoop stuurde meteen na afloop van de tentoonstelling zijn vrouw het huis uit. Cécile trok ontdaan bij Elsa in, waardoor Alphons Diepenbrock zich in het nauw voelde. Elsa – zelf bang voor een scheiding – maande Cécile haar feminisme te temperen en haar man Adriaan tegemoet te komen. Diep gekwetst door deze bemoeienis emigreerde Cécile in 1901 naar Parijs. Het contact tussen de twee zusters zou pas in de Eerste Wereldoorlog worden hersteld, toen ze samen steuncomités opzetten voor weduwen van gesneuvelde soldaten. Toch zou Cécile ook tijdens de breuk een essentiële rol spelen in het huis van de Diepenbrocks, omdat zij uit de alimentatie van haar ex-man het hele gezin sponsorde. De Diepenbrocks kregen twee dochters: Joanna (1905-1966) en Dorothea (1907-1995). In 1920 bekeerde Elsa zich onder invloed van Cécile tot het katholicisme.

Elsa Diepenbrock werkte tot de dood van haar man in 1921 als logopediste. Onmiddellijk na zijn dood richtte zij het Alphons Diepenbrock-Fonds op, met als doel het verspreiden en bekendmaken van zijn oeuvre. Onvermoeibaar verzamelde zij partituren en getuigenissen, waarmee ze de basis legde tot de tiendelige Brieven en Documenten van Alphons Diepenbrock. In 1922 was zij de initiatiefneemster tot het Comité voor het Behoud der Klassieke Opvoeding. Zij polemiseerde in NRC en De Nieuwe Gids zodra naar haar smaak onjuiste opvattingen over haar overleden man werden geventileerd. Als componistenweduwe werd ze door musici en uitgevers als lastig ervaren. Typerend is de openingszin van een brief aan muziekuitgever J. Alsbach: ‘Laat ik U in het algemeen zeggen dat ik daarmede, met uitzondering van het titelblad, wat de druk, de indeeling, de letters, de gravure, het binden, de afwerking betreft, in geen enkel opzicht accoord ga’ (7-9-1937).

Op 30 augustus 1939 stierf Elsa Diepenbrock in het bijzijn van haar twee dochters. Ze was 71 jaar.

Nalatenschap

Uniek is Elsa Diepenbrock om haar eigen nalatenschap. Haar leven lang heeft zij een dagboek bijgehouden, naar het voorbeeld van haar moeder Anna Nahuys, die haar kinderen de waarde van historische getuigenis en zelfbeschouwing bijbracht en voor hen een dagboek bijhield vanaf de geboorte tot het moment dat het kind de pen van haar overnam. Op haar beurt heeft Elsa aan het eind van haar leven aan haar jongste dochter gevraagd om haar laatste maanden vast te leggen. Zo is een volledig leven, nagenoeg zonder hiaat, vastgelegd in 29 cahiers van bijna tienduizend bladzijden. Ze zijn een belangrijke bron over het leven van de kunstenaars die Elsa omringden: Diepenbrock, Mahler, Van Deyssel, Van Eeden, Gorter en vele anderen. Maar vooral werpen ze licht op de intieme dilemma’s van een dienstbare kunstenaarsvrouw met eigen artistieke en maatschappelijke aspiraties. Daarnaast zijn deze dagboeken een goudmijn voor historici van het gewone leven, omdat ze over een periode van zeventig jaar gedetailleerde informatie bevatten over onderwerpen als mode, hergebruik van kleren, omgang met het personeel, verpleging, en opvoeding van kinderen.

Archivalia

Zie Leijnse, Cécile en Elsa (2015) 499-501 en noten.

Publicaties

Behalve de journalistieke publicaties:

  • Dominica door een Emeritus Predikant (Den Haag 1892).
  • [repliek op W. Pijper en J.C. Hol], De Nieuwe Gids 5 (1928) juni [opgenomen in Alphons Diepenbrock. Brieven en documenten, deel 10, 639-646].

Literatuur

  • Alphons Diepenbrock. Brieven en documenten, 10 delen, Eduard Reeser ed., (Den Haag 1962-1998).
  • Anja Wester, 75 jaar Alphons Diepenbrock-Fonds 1921-1996 (Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht 1996).
  • Fia Dieteren, ‘Twee levens, twee geloven. Feminisme en katholicisme in de levens van Elisabeth en Cecile de Jong van Beek en Donk’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 18 (1998) 35-58.
  • Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998).
  • Fia Dieteren, ‘Vogels en vrouwen. Over de relatie tussen vrouwenbeweging en vogelbescherming omstreeks 1900’, Historica 21 (1998) nr. 4, 3-5.
  • Elisabeth Leijnse, Cécile en Elsa. Strijdbare freules (Amsterdam 2015).

Illustratie

Elsa Diepenbrock, door onbekende fotograaf, ca. 1891 (Rijksmuseum, fotocollectie Diepenbrock).

Auteur: Elisabeth Leijnse

laatst gewijzigd: 29/08/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.