Holthe tot Echten, Ernestine Amoene Sophia van (1890-1952)

 
English | Nederlands

HOLTHE tot ECHTEN, Ernestine Amoene Sophia van, vooral bekend als Amoene van Haersolte (geb. Utrecht 23-2-1890 – gest. Dalfsen 1-8-1952), schrijfster. Dochter van Rudolph Arent van Holthe tot Echten (1860-1941), directeur verzekeringsmaatschappij, en Anna Maria Storm van ’s Gravesande (1868-1945). Amoene van Holthe tot Echten trouwde op 7-3-1916 in Utrecht met Johan Frederik baron van Haersolte (1880-1957), advocaat, wethouder en kamerheer. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren, van wie 1 zoon en 1 dochter jong stierven.

Amoene van Holthe tot Echten (Moon in huiselijke kring) werd geboren als de oudste van twee dochters in een adellijk, hervormd milieu in Utrecht, waar haar vader directeur was van verzekeringsmaatschappij De Utrecht. Ze ging maar één jaar naar school en kreeg verder privéonderwijs van eerst een Franse, later een Engelse gouvernante. Daarbij lag de nadruk op wat haar interesse had: taal en literatuur. Wiskunde schijnt ze nooit gehad te hebben – volgens haar dochter kon ze niet eens optellen. Amoene las veel Nederlandse, Franse en Engelse bellettrie en begon zelf te schrijven. In 1908 stuurde ze een eerste verhaal in naar het weekblad De Auto dat een wedstrijd had uitgeschreven. Met ‘De triomph van de automobiel’ won ze de tiende prijs. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield ze een uitvoerig dagboek bij dat nooit is uitgegeven.

Eerste publicaties

In 1916 trouwde Amoene van Holthe tot Echten met Jan van Haersolte, die ze ten huize van een nicht had leren kennen – de ontmoeting was min of meer gearrangeerd, maar het was een ‘coup de foudre’. Ze gingen wonen in zijn ouderlijk huis aan het Van Nahuysplein in Zwolle, waar hij op dat moment wethouder was. Tussen 1917 en 1923 werden hun vier kinderen geboren: Sweder Willem Rutger (1917-1918), Roelof Arent Volkier (1919-2002 ), Anna Maria (1920-1921) en Marie Louise (1923-2011). Het feit dat twee van haar kinderen binnen één jaar stierven, maakte Amoene tot een soms overbezorgde moeder.

Vanaf 1921 schreef Amoene van Haersolte boekbesprekingen voor Den Gulden Winckel en Onze Eeuw. Ze kreeg contact met Herman Robbers, redacteur en uitgever van Elsevier en in die tijd een belangrijk criticus. In 1927 debuteerde ze bij Elsevier met De laatsten, een korte roman waarin ze leven en cultuur van de adel in een provinciestad aan het begin van de twintigste eeuw beschrijft. Robbers, inmiddels een goede vriend met wie ze uitgebreid correspondeerde, stimuleerde haar schrijverschap.

Al in de eerste jaren van haar huwelijk openbaarde zich bij Amoene van Haersolte een chronische kwaal: aangezichtspijn, een pijnlijke ziekte die haar leven bemoeilijkte. Met het oog op haar gezondheid besloot het echtpaar Van Haersolte buiten te gaan wonen. In 1930 verhuisde het gezin naar Huize Gerner, een villa die Jan van Haersolte op zijn landgoed bij Dalfsen had laten bouwen. Amoene van Haersolte voelde zich thuis in Dalfsen. Ze verdiepte zich in de geschiedenis van het plattelandsleven en zocht contact met de pachtboeren van haar man. In korte verhalen, zoals ‘Sophia in de Koestraat’, ‘De stemmen’ en ‘Mevrouw Christine van Keldoenck’, die in de eerste helft van de jaren dertig in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift verschenen, komen haar scherpe waarnemingsvermogen, haar interesse in de onderlinge verhoudingen tussen mensen en haar belangstelling voor het plattelandsleven tot uiting. Ze ontwikkelde een zeer eigen stijl, die aansloot bij haar historische interesse en bij het adellijke milieu waarin ze leefde.

Mogelijk was de aanhoudende aangezichtspijn er de oorzaak van dat Amoene van Haersolte vanaf 1935 niet meer publiceerde. Ook zal de zorg voor haar gezin en het grote huis meegespeeld hebben. De Tweede Wereldoorlog was voor Van Haersolte een breekpunt in haar leven. Haar man werd van 1940 tot 1941 geïnterneerd in kamp Buchenwald en in het laatste oorlogsjaar had ze geen contact met haar zoon Arent, die in Den Haag was ondergedoken. Bovendien moest de familie in dat jaar Huize Gerner verlaten omdat het door de Duitse bezetter werd geconfisqueerd.

P.C. Hooft-prijs

In 1945 keerde Amoene van Haersolte samen met haar man en dochter Marie Louise terug naar Gerner. Hoewel het met haar gezondheid steeds slechter ging, lukte het schrijven wel weer. In 1946 kwam Sophia in de Koestraat uit, een bundeling van verhalen uit de jaren dertig. De verrassing was groot toen ze daarmee een jaar later de eerste winnaar van de P.C. Hooft-prijs werd, tegelijk met Arthur van Schendel, die de prijs postuum kreeg. Tot 1956 zou ze de enige vrouw blijven die deze staatsprijs won. Amoene van Haersolte kon de onderscheiding niet zelf in ontvangst nemen, want er was bij haar borstkanker geconstateerd en ze was herstellende van een operatie. Het was het begin van een lange lijdensweg.

Amoene van Haersolte had inmiddels contact met de invloedrijke criticus Victor van Vriesland, die zich ontpopte als een trouwe vriend en haar literaire geweten. Door hem gestimuleerd – zie hun uitgebreide briefwisseling – schreef ze De Komeet en het Harlekijntje (1949), een historische roman geïnspireerd op het naburige kasteel Rechteren en de omgeving van Dalfsen. In haar eigen, historiserende stijl beschrijft ze de geestelijke ondergang van de hoofdpersoon. De hierin voorkomende gekte is een terugkerend thema dat ook al speelde in haar verhaal ‘De stemmen’. Haar boek Lucile (1951) was totaal anders van opzet en toon: geïnspireerd op haar jeugdherinneringen beschrijft Van Haersolte op humoristische wijze het opgroeien van een jong adellijk meisje aan het begin van de twintigste eeuw.

Vanwege Van Haersoltes ziekte zijn Lucile en de verhalen die postuum in De roerkop (1953) zijn gepubliceerd, voornamelijk vanaf haar bed gedicteerd aan haar secretaresse. Voor het huwelijk van haar dochter (1948) had ze zich nog één keer vermand om een aantal uren het feest bij te wonen. Van die gelegenheid dateert ook haar bekendste portret. In augustus 1952 overleed Amoene van Haersolte op 62-jarige leeftijd. Ze werd begraven op begraafplaats Bergklooster bij Zwolle.

Reputatie

Amoene van Haersolte is tegenwoordig vooral bekend omdat ze in 1947 de eerste P.C. Hooft-prijs won. De reacties waren wisselend. Van Vriesland en Dirk Coster prezen haar stijl en waarnemingsvermogen, maar Jan Greshoff en Anna Blaman reageerden juist negatief vanwege haar – in hun ogen gedateerde – stijl. In haar essay ‘De eerste P.C. Hooft-prijs’ (1985) suggereert Lucie Beaufort dat Van Haersolte de prijs alleen had gekregen omdat twee juryleden wilden voorkomen dat hij naar Simon Vestdijk zou gaan. In Doorluchtig Glas refereert Kees Fens aan deze affaire en kwalificeert hij Van Haersoltes werk en passant als ‘zeer gekantwerkt proza’ (Fens 1997, 8-9).

Recentelijk is er sprake van een voorzichtige herwaardering van Van Haersolte. In het nawoord bij een heruitgave van Lucile (2015) spreekt Hans Heesen van ‘werk voor fijnproevers’ (Heesen 2015, 26-27). Hij plaatst de schrijfster in een internationaal kader en vergelijkt haar proza met dat van Katherine Mansfield en Truman Capote. Het eerste hoofdstuk uit Lucile noemt hij ‘zonder meer een parel’ (Heesen, 26-27). In het voorwoord van een herdruk van De Laatsten (2016) wordt de betekenis van haar werk als historische bron benadrukt: Van Haersolte laat haar hoofdpersonen spreken zoals men in het adellijke milieu gewend was. Dit historische belang wordt ook onderstreept door het feit dat De Laatsten een belangrijke bron is geweest voor Hoog Geboren (2012), de studie van Ileen Montijn naar het adellijk leven in de negentiende en twintigste eeuw.

Naslagwerken

Bork; Levensberichten; Nederland’s adelsboek; Van Bork/Verkruijsse.

Archivalia

  • Letterkundig Museum, Den Haag: brieven en recensies.
  • Universiteitsbibliotheek Leiden: brieven.

Publicaties

  • De laatsten (Amsterdam 1927).
  • Sophia in de Koestraat (Amsterdam 1946).
  • De komeet en het harlekijntje (Amsterdam 1949).
  • Lucile (Amsterdam 1951).
  • De roerkop (Amsterdam 1953).
  • Boekbesprekingen in Den Gulden Winckel en Onze Eeuw (1921-1924).
  • Verhalen in Elsevier’s Geïllustreerd Maandblad (1932-1935).

Literatuur

  • Victor E. van Vriesland, ‘Gesublimeerde nuchterheid’ in: idem, Onderzoek en vertoog: verzameld critisch en essayistisch proza, 2 (Amsterdam 1958) 567-568.
  • Dirk Coster, ‘De geheimtaal van het verleden. “De Komeet en het Harlekijntje” door Amoene van Haersolte’, in: idem, Verzamelde werken. Literatuur en leven: Kritieken en beschouwingen over Nederlandse literatuur (Leiden 1970) 261-264.
  • Lucie Beaufort, ‘De eerste P.C. Hooft-prijs’, in: Michaël Hubert e.a. red., Nederlandse literaire prijzen 1880-1985 (Den Haag 1986) 12-26.
  • Kees Fens, Doorluchtig glas. Vijftig jaar P.C. Hooft-prijs (Amsterdam 1997).
  • Ileen Montijn, Hoog Geboren (Amsterdam 2012).
  • Hans Heesen, ‘Nawoord’, in: Amoene van Haersolte, Lucile en Louise Odilon, Het ei (Utrecht 2015) 25-28.
  • Lonneke Rijken, Geprezen en verguisd: P.C. Hooft-prijswinnares Amoene van Haersolte en haar novellebundel Sophia in de Koestraat (Nijmegen 2016) [Bachelorscriptie Radboud Universiteit].
  • Eugène Westra, ‘Amoene van Haersolte, de vergeten schrijfster’, in: Amoene van Haersolte, De Laatsten (Capelle aan den IJssel 2016) 3-6.

Illustratie

Portretfoto door onbekende fotograaf, ca. 1916 (familiebezit).     

Auteur: Eugène Westra        

laatst gewijzigd: 27/02/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.