Kohnstamm, Dinah Elisabeth (1869-1942)

 
English | Nederlands

KOHNSTAMM, Dinah Elisabeth (geb. Amsterdam 21-8-1869 – gest. Auschwitz, Polen 24-9-1942), kunstnijveraarster, schilderes, tekenares. Dochter van Maijer (Max) Kohnstamm (1836-1906), bankemployé, en Sara Wertheim (1841-1922). Dinah Kohnstamm bleef ongehuwd.

Dinah Kohnstamm was het oudste kind in het niet-religieuze joodse gezin van een Duitse vader en een Amsterdamse moeder. Ze had een zus Barbara (Betty, 1872-1942) en een broer Philip (1875-1951). De vader werkte aanvankelijk voor de Bank Wertheim & Gompertz, waar zijn zwager A.C. Wertheim firmant was, maar verbleef vanaf 1872 overwegend in Duitsland voor behandeling van zijn manische depressies. Broer Philip, die later een bekend en veelzijdig wetenschapper zou worden, vertelt in zijn autobiografie dat het gezin soms met de vader mee verhuisde. Zodoende bracht Dinah haar jeugd door in Bonn, Wageningen, Düsseldorf en vanaf 1883 in Amsterdam – vader Max bleef toen in Duitsland.

Het is onduidelijk welke schoolopleiding Dinah Kohnstamm volgde en hoe zij als jongvolwassen vrouw haar dagen vulde. In een krant uit 1889 is zij te vinden als lid van een Amsterdams dames-hulpcomité ter verbetering van het lot der blinden. In de jaren negentig woonde zij met haar moeder en zus enige tijd in Wiesbaden, waarschijnlijk om in de buurt van haar vader te zijn.  

Late roeping

Pas in 1898, als Dinah Kohnstamm al tegen de dertig loopt, duikt haar naam op in het culturele circuit. Dat jaar zond zij een tafelloper en een pasteltekening in voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in Den Haag. Twee jaar later verschenen twee meisjesboeken met illustraties van haar hand. Kohnstamm moet vóór 1907 hebben leren schilderen – bekend is dat zij op enig moment les kreeg van de schilder Martin Monnickendam – aangezien ze dat jaar op een ledententoonstelling van kunstenaarsvereniging St. Lucas en een tentoonstelling van ‘levende meesters’ geschilderd werk exposeerde (in beide gevallen een stilleven). Ook uit 1907 dateert het kleurig geïllustreerde prentenboekje Pukjes Droom, dat Kohnstamm voor een nichtje maakte. Kohnstamm en haar moeder waren begin dat jaar opnieuw in Amsterdam ingeschreven, dit keer komend uit Hannover, waar vader Max een half jaar eerder was overleden. Ze gingen wonen in pension Wiederhold op het Frederiksplein. In 1908 verzorgde Kohnstamm voor het congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in Amsterdam het omslag van het programmaboekje.

Het album amicorum dat Dinah Kohnstamm in 1910 begon, maakt duidelijk dat zij veel andere kunstenaars kende: het bevat onder meer bijdragen van Monnickendam, Jan Veth (die haar adviseerde bij het lithograferen), Thérèse Schwartze, Henriette Ronner, Hendrika van Gelder en Max Liebermann. Waarschijnlijk rond 1910-1912 nam ze ook schilderles in Berlijn bij Leo von König, Dora Hitz (die een schildersschool voor dames had) en Arthur Lewin-Funcke. Plasschaert noemt bovendien ‘Mej. A. Neumann’ als lerares. De meeste van Kohnstamms schilderijen tonen stillevens in een laat-impressionistische stijl. 

In 1913 was Dinah Kohnstamm weer terug in Amsterdam, waar ze meewerkte aan de historische afdeling van de tentoonstelling ‘De Vrouw. 1813-1913’. Van 1913 tot 1925 was ze bestuurslid van de plaatselijke afdeling van Tesselschade, de vrouwenvereniging die bemiddelde bij de verkoop van handwerken van onbemiddelde vrouwen. Ook Kohnstamm zelf ging zich steeds meer toeleggen op kunstnijverheid in de vorm van borduurwerk en met de hand bedrukte stoffen, lampenkappen, theemutsen, kleden en tassen. Ze gebruikte daarvoor onder meer linosnede, batik en schildertechnieken. Een aantal ‘expressieve dessins in linodruk in enkele of overlopende kleuren op allerlei kwaliteiten stof’ liet zij auteursrechtelijk beschermen (Groot). 

Behalve bij St. Lucas exposeerde en verkocht Kohnstamm haar werk onder andere op tentoonstellingen van kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae en De Onafhankelijken, de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst (vanaf 1919) en in de kunsthandel. In 1918 had ze een verkooptentoonstelling in het Stedelijk Museum met textielkunstenares Lotte Korijn. Dat jaar verhuisden Kohnstamm en haar moeder naar Baarn, Den Haag en weer terug naar Amsterdam, waar ze zich vestigden in een pension aan de Nicolaas Witsenstraat (nr. 12).  

Goede doelen en de vrouwenzaak

Dinah Kohnstamm zette zich regelmatig in voor goede doelen. Zo zat ze ten tijde van de Eerste Wereldoorlog in het dagelijks bestuur van het Algemeen Steuncomité – ze was in dat kader directrice van het ‘Kleerendepôt’ –, stond ze in 1916 werk af voor een loterij ten behoeve van noodlijdende kunstenaars en in 1920 voor het Joodsch Nationaal Fonds.

Kohnstamms maatschappelijke betrokkenheid lag ook op het gebied van de vrouwenbelangen. Misschien was het door haar toedoen dat op de Amsterdamse Jaarbeurs voor Kunstnijverheid van 1920, toen zij in de toelatingscommissie zat, ‘Het meest volledig (…) de vrouwen [waren] gerepresenteerd’ (De Tijd, 8-11-1920). Van 1920 tot 1929 zat ze in het bestuur van het Leesmuseum voor Vrouwen en in 1923 was ze betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Vrouwenclub, waar ze zitting nam in de kunstcommissie en soms ook zelf exposeerde. Dat ze meer bewegingsvrijheid voor vrouwen belangrijk vond, blijkt ook uit haar verslag van een reisje naar Parijs in De Amsterdammer (6-8-1921). Hierin onderstreept ze dat vrouwen zo'n tripje heel goed zonder mannen kunnen ondernemen, want ‘nergens kunnen vrouwen zoo ongemoeid, prettig (…) leven’ als in Parijs – ‘al naar gelang hare beurs ’t permitteert’.

Ook Kohnstamms huiselijke omgeving bestond voornamelijk uit vrouwen. Zij bleef bij haar moeder wonen tot deze begin 1922 stierf. Daarna woonde zij in de Roemer Visscherstraat (nr. 44) bij haar neef J.G. Wertheim, die enkele jaren later overleed, en zijn hulpbehoevende vrouw Adrienne Wertheim-Enthoven, de ouders van componiste Rosy Wertheim. In 1933 verhuisde ze met Adrienne Wertheim naar de De Lairessestraat (nr. 6). Datzelfde jaar werd Kohnstamm lid van het Neutraal Vrouwencomité voor de Vluchtelingen, dat hulp verleende aan uit Duitsland gevluchte vrouwen. In het ‘clubhuis’ dat voor hen werd ingericht bestierde Kohnstamm de bibliotheek en de naaikamer. Aan tentoonstellingen deed zij in die tijd nauwelijks nog mee. 

Laatste jaren en betekenis

Na de dood van haar nicht, in 1939, verhuisde Dinah Kohnstamm naar de Euterpestraat (75II), waar ook haar zus Betty kwam wonen. In augustus 1940 trokken bovendien hun nicht Dina Benjamin en haar gezelschapsdame Fanny van Raap bij hen in. Dinah Kohnstamm was in 1938 toegetreden tot de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband en uit het dagboek dat zij in de zomer van 1942 bijhield, komt zij naar voren als een zeer gelovige vrouw. Beklemmend is de sfeer van angst en onrust die in het dagboek doorklinkt – tal van kennissen worden weggevoerd. Zelf werden de vier vrouwen op 18 september in Westerbork geïnterneerd en kort daarna op transport naar Duitsland gezet. Als christelijk gedoopte vrouw had Kohnstamm niet mee hoeven gaan, maar zij wilde de anderen niet alleen laten. Dinah Kohnstamm werd op 24 september 1942 in Auschwitz vermoord.

Dinah Kohnstamm genoot vóór de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam een zekere bekendheid, zowel vanwege haar artistieke werk als vanwege haar inzet op maatschappelijk gebied. Pas vanaf het einde van de twintigste eeuw is er weer sprake van enige hernieuwde belangstelling voor deze bijzondere vrouw.

 

Naslagwerken

Groot; Jacobs (2000); Saur; Scheen; Waller.

Archivalia

NIOD, Amsterdam, toegangsnr. 244, Europese dagboeken en egodocumenten, inv.nr. 83 (dagboek van Dinah Kohnstamm).

Werk

  • Thérèse Hoven, Aan de bron (Almelo 1900) [illustraties van Kohnstamm].
  • Truida Kok, Mijn twee vriendinnen (Almelo z.j. [1900]) [illustraties van Kohnstamm].
  • ‘Eene paedogogische Provincie’, De Telegraaf, 23-12-1907.
  • Pukjes droom (Amsterdam 1907) [vertaald in het Duits: Ellens Traum (Leipzig [1907])].
  • ‘Reizen’, De Amsterdammer, 6-8-1921.

Werk van Dinah Kohnstamm bevindt zich in: Joods Museum, Amsterdam; Rijksprentenkabinet, Amsterdam; Stedelijk Museum, Amsterdam (map met linoleumdrukproeven, volgens Kohnstamm 2009 zoekgeraakt) en privébezit.

Literatuur

  • C.E., ‘Linoleum-Handdrukken’, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 13-4-1918.
  • Albert Plasschaert, Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst van af de Haagsche School tot op den tegenwoordigen tijd (Amsterdam 1923) 219.
  • M.V. , ‘Kunstnaald- en schilderwerk van Dinah Kohnstamm’, Algemeen Handelsblad, 19-11-1926.
  • Rosine Hartogh, ‘Kunstnaaldwerk’, Het landhuis 27 (1932) 19, 803-807.
  • Ph. Kohnstamm, Hoe mijn 'bijbels personalisme' ontstond (Haarlem 1934).
  • J. van Adrichem e.a., Rebel, mijn hart. Kunstenaars 1940-1945 (Zwolle 1995) 145.
  • Dolph Kohnstamm red., Het leven van Dinah Kohnstamm 1869-1942. Een Amsterdamse kunstenares (Amsterdam 2009).
  • Edward van Voolen en Linda Horn, Vermoorde kunst. Werk van vermoorde Joodse kunstenaars, tentoonstellingscatalogus Noord-Veluws Museum Nunspeet/Museum Sjoel Elburg (Zevenaar 2020) 22-23.
  • ‘Dinah Elisabeth Kohnstamm’, Joods Amsterdam.nl [geraadpleegd 16-5-2022].
  • Tussen Kunst en Kitsch, AVROTROS, 13-11-2019, seizoen 15, afl. 13 [het album amicorum van Dinah Kohnstamm].
  • Els Kloek en Marloes Huiskamp, Een dame met veerkracht. Honderd jaar Nederlandse Vrouwenclub/Lyceumclub Amsterdam (1923-2023) (te verschijnen Hilversum 2023), passim.
  • Annejet Kohnstamm, Dinah Kohnstamm en haar vriendenboek [voorlopige titel] (te verschijnen Venlo/Nunspeet dec. 2023).

Illustraties

  • Portretfoto door onbekend fotograaf, niet gedateerd (privé-collectie, Joods Monument.nl). 
  • Lissen en andere bloemen, linoleumsnede op papier, vóór 1935, Rijksprentenkabinet, Amsterdam.

Auteur: Marloes Huiskamp

 

laatst gewijzigd: 21/12/2022

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.