Lazarus, Betje (1870-1933)

 
English | Nederlands

LAZARUS, Betje, ook bekend als Betje de Beer-Lazarus (geb. Amsterdam 27-3-1870 – gest. Amsterdam 22-3-1933), roosjessnijdster, vakbondsbestuurster en drankbestrijdster. Dochter van Lion Lazarus (1843-1920), banketbakker, en Esther de Jong (1845-1904). Betje Lazarus trouwde op 3-11-1897 in Amsterdam met Jaques de Beer (1868-1912), fabrikant van alcoholvrije dranken en koffiehuishouder. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

Betje Lazarus werd geboren aan de Houtgracht (thans Waterlooplein) als het oudste kind in het Joodse gezin van een banketbakkersknecht uit Kampen en zijn Amsterdamse vrouw. Na Betje werden nog vijf kinderen geboren, van wie er drie jong stierven. Zo groeide Betje op in de Jodenbuurt met haar bijna twee jaar jongere zus Sophia en haar vijf jaar jongere broer Marcus. Net als veel buurtgenoten bezorgden de ouders Lazarus hun dochters Betje en Sophie een vakopleiding in de diamantindustrie. Ze werden allebei roosjessnijdster, een slecht betaald vrouwenberoep dat zo heette naar de vorm waarin ze de diamanten sneden. Vader Lazarus was intussen een eigen banketbakkerszaak begonnen, vanaf 1893 gevestigd aan de Jodenbreestraat.

Vrouwenvakbond

Toen de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB) vanaf 1896 ook onder vrouwen propaganda ging maken, raakte Betje Lazarus bij de vakbond betrokken. In februari 1896 was ze aanwezig op een bijeenkomst van de ANDB die speciaal voor de roosjessnijdsters was belegd, met feministe Dora Schook-Haver als een van de sprekers. Betje Lazarus voelde zich aangesproken door het idee dat vrouwen betere arbeidsvoorwaarden konden krijgen door voor zichzelf op te komen. Ze werd ‘presidente’ van de op 3 juni 1896 opgerichte Roosjessnijdsters- en -snijdersvereeniging (RSSV); haar zus Sophie was ‘secretares’. Het was de eerste vakbond van Nederland met een geheel vrouwelijk bestuur.

In juni 1897 begon Betje Lazarus met buurtgenoot Jac de Beer een geheelonthouderscafé aan het Rembrandtplein. Al werkte ze niet meer in de diamantindustrie, toch bleef ze nog enige tijd actief in de RSSV. Zo ging ze in september van dat jaar naar het internationale diamantbewerkerscongres in Antwerpen, als een van slechts drie vrouwen tussen ruim veertig mannen. Bij de feestelijke openingsontvangst protesteerde ze tegen het feit dat er wijn werd geschonken bij een congres van ‘bewuste arbeiders’. Veel bijval kreeg Lazarus toen ze de Antwerpse diamantsnijders opriep om niet langer te proberen vrouwen uit het vak te weren, maar te streven naar gelijke beloning van vrouwen en mannen.

Geheelonthouderscafé

Toen Betje Lazarus in november 1897 met Jac de Beer was getrouwd, trad ze af als voorzitster van de RSSV. Haar zus Sophie volgde haar op, maar Betje bleef nog een jaar de vergaderingen leiden. Het geheelonthouderscafé aan het Rembrandtplein werd een bekend adres voor vergaderingen van vakbonden en van de Amsterdamse afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP).

In 1898 was Betje Lazarus betrokken bij de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in Den Haag. Met de voorzitter van de ANDB, Henri Polak, verzorgde ze de inzending van het vrouwenwerk in de diamantindustrie voor de Industriezaal: een viertal vrouwen bewerkte ter plekke diamanten. Al gauw ontstond er echter een conflict tussen Polak en de organisatrices van de tentoonstelling over de financiering van de inzending, waardoor de diamantbewerksters het overeengekomen loon niet langer kregen uitbetaald en vertrokken. Al eerder hadden zij geprotesteerd tegen het regime van de Industriezaal, dat inhield dat de arbeidsters niet vrij waren in de besteding van hun lunchpauze. Lazarus concludeerde teleurgesteld dat er van samenwerking tussen vrouwen uit verschillende klassen niets zou terechtkomen zolang arbeidsters werden behandeld ‘als inférieuren en in de goede gevallen als kindertjes van de moedertjes commissieleden en opzichteressen’, zoals zij achteraf schreef aan een organisatrice van de Industriezaal (Atria, brief 15-11-1898).

In 1900 verhuisde Betje Lazarus naar Zaandam, waar Jac de Beer inmiddels het geheelonthouderscafé De IJsbeer had geopend. Het werd beheerd door Betjes vader, die zijn zaak aan de Jodenbreestraat had opgegeven. Het café aan het Rembrandtplein werd voortaan gedreven door Betjes broer Marcus en diens vrouw. In Zaandam werd Betje Lazarus actief in de geheelonthoudersbeweging en de plaatselijke SDAP-afdeling. In juli 1903 kreeg ze een dochter, Etha.

Terug in Amsterdam

In 1904 stierf Betjes moeder en verhuisde het gezin met vader Lazarus terug naar Amsterdam. In de Ruyschstraat, gelegen in een nieuwbouwwijk waar inmiddels veel diamantbewerkers uit hun oude buurt waren heengetrokken, begonnen ze een geheelonthouderscafé. Het werd een mislukking, net als een nieuw café aan de Linnaeusstraat. Vervolgens pakte Betje Lazarus haar oude beroep van roosjessnijdster weer op. Het gezin verhuisde terug naar de oude Jodenbuurt, waar zus Sophie met haar twee zoontjes tijdelijk kwam inwonen. Ook zij was – inmiddels gescheiden – weer als roosjessnijdster gaan werken. In 1911 werd Jac de Beer opgenomen in de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch, waar hij anderhalf jaar later overleed.

Begin 1915 begon Betje Lazarus met haar broer en schoonzus de alcoholvrije lunchroom De IJsbeer aan het Damrak, tegenover de Beurs. Regelmatig adverteerde ‘Weduwe B. de Beer-Lazarus’ in de socialistische pers voor haar lunchroom, die ze tien jaar dreef. In die tijd moet ze ervoor hebben gezorgd dat haar dochter een goede opleiding kreeg, want toen Etha in 1926 met een kantoorbediende trouwde, was ze assistent-accountant. Na het faillissement van de lunchroom trok Betje Lazarus in bij haar dochter en schoonzoon in de deftige Rivierenbuurt. Daar stierf ze op 22 maart 1933, vlak voor haar 63ste. In de socialistische pers uit die tijd is niet één necrologie te vinden, ook al had zij ooit samen met haar zuster de eerste succesvolle vakbond van arbeidsters in Nederland opgericht.

Naslagwerken

BWSA.

Archivalia

Atria, Amsterdam: Archief Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, rubriekcommissie industrie, ingekomen brieven, inv.nr. 79.

Publicaties 

  • ‘600 Vrouwen’, Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, 18-11-1904.
  • ‘De eerste naaisterspropagandiste’, Het Volk, 18-4-1907.

Literatuur

  • ‘Diamantbewerkerscongres I-IV’, Het volksdagblad, 21-9-1897 – 24-9-1897.
  • C.A. van der Velde, De A.N.D.B. Een overzicht van zijne ontstaan, ontwikkeling en beteekenis (Amsterdam 1925) 93-94, 283.
  • Salvador Bloemgarten, Henri Polak sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag 1993) 137, 341.
  • Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998) 93-98.
  • Ulla Jansz, ‘De Roosjessnijdsters- en -snijdersvereniging 1896-1902’, Het geheugen van de vakbeweging, 1-10-2015 [https://www.vakbondshistorie.nl/dossiers/de-roosjessnijdsters-en-snijdersvereniging-1896-1902/; geraadpleegd 27-6-2017].
  • Ulla Jansz, ‘Women workers contested. Socialists, feminists and democracy at the National Exhibition of Women’s Labour in The Hague, 1898’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 35 (2015) 69-85.

Illustratie

Betje Lazarus op groepsfoto Internationaal Diamantbewerkers Congres 1897 in Antwerpen, door A. van Horenbeeck (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam).

Auteur: Ulla Jansz

laatst gewijzigd: 19/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.