Doijer, Catharina Geertruida (1858-1913)

 
English | Nederlands

DOIJER, Catharina Geertruida, vooral bekend als Cato Pekelharing-Doijer (geb. Batavia 22-11-1858 – gest. Groningen 14-12-1913), voorvechtster vrouwenrechten. Dochter van Derk Doijer (1827-1896), hoogleraar geneeskunde, en Jeannette Alexandrine Vrijdag (1826-1882). Cato Doijer trouwde op 16-12-1881 in Leiden met Adrianus Pekelharing (1857-1942), commies-redacteur/gemeentesecretaris. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

Cato Doijer groeide met haar jongere broer Huibert (1862-1930) op in een doopsgezind gezin. Een ouder broertje was kort na de geboorte overleden en een jonger broertje werd niet ouder dan twee. Ze bracht een deel van haar jeugd door in Nederlands-Indië, waar haar vader aanvankelijk werkte als militair arts. Het gezin verhuisde medio 1859 van Batavia naar Semarang en vestigde zich na een verlofperiode in Nederland (1860-1862) in de garnizoensplaats Salitiga. Eind 1863 vroeg vader Doijer ontslag, om in Batavia een oogartsenpraktijk te beginnen. Begin 1869, Cato was toen tien jaar, keerde het gezin voorgoed terug naar Nederland, omdat Doijer in Leiden was benoemd tot hoogleraar oogheelkunde. Het gezin ging wonen aan de Breestraat (nr. 40).

In Leiden ging Cato naar de mulo. Ze lijkt een goede leerling te zijn geweest – in juli 1870 was ze een van de leerlingen aan wie een prijs werd toegekend (Leidsch Dagblad, 11-7-1870). In haar vrije tijd volgde ze koorlessen aan de muziekschool van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in Leiden, waar ze zowel in 1872 als in 1873 een prijs behaalde bij de jaarlijkse uitvoering (Leydse Courant, 2-11-1872 en 28-11-1873). Na de mulo ging Cato naar de Kweekschool voor Onderwijzeressen in Den Haag. In mei 1877 behaalde ze hier het diploma voor hulponderwijzeres. Voor zover bekend heeft ze niet als zodanig gewerkt.

Cato Doijer trouwde op 16 december 1881 met de in de staatswetenschappen gepromoveerde Adrianus Pekelharing, zoon van de doopsgezinde Leidse hoogleraar Cornelis Pekelharing, een collega van haar vader. Het paar vestigde zich in Groningen, waar Pekelharing een baan kreeg als commies-redacteur en later als gemeentesecretaris. Een maand of vier na het huwelijk overleed moeder Doijer. Haar man hertrouwde met Elisabeth Reinhold (1845-1914) en kreeg met haar tussen 1884-1890 nog twee zonen en drie dochters. Zelf werd Cato Pekelharing-Doijer de zeer toegewijde moeder van twee zonen: Gerardus Gillis (1886-1977) en Nicolaas Rutger (1887-1954). Het moederschap stelde zij boven alles.

Vrouwenorganisaties

Cato Pekelharing-Doijer en haar man waren overtuigd progressief-liberaal. Adrianus Pekelharing zette zich in voor algemeen kiesrecht en sociale huisvesting. Beiden waren ze lid van de in 1894 opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Cato Pekelharing-Doijer was ook lid van de Algemeene Vrouwenvereeniging Tesselschade en van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleding. Verder was ze vanaf de oprichting (1894) betrokken bij de Vereeniging De Vrouwenbond. Tussen 1895 en 1900 was Pekelharing-Doijer presidente van deze Groninger bond, een van de eerste organisaties in Nederland die de positie van vrouwen op een breed vlak aan de orde stelde en wilde verbeteren. De bond organiseerde tal van activiteiten voor vrouwen en meisjes, waaronder lezingen en concerten. Ook werd een eigen bibliotheek opgericht. Namens de Vrouwenbond nam Cato Pekelharing-Doijer in 1896 samen met Catharina (Cateau) Work-Roland Holst en Herberdina (Dientje) Dull het initiatief voor het organiseren van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die in 1898 in Den Haag zou plaatsvinden ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Als presidente van het organiserend comité zette ze zich onder meer in voor de presentatie van vrouwenarbeid in Oost- en West-Indië. Als vervolg op deze succesvolle tentoonstelling werd de Nationale Vrouwenraad opgericht, een netwerk van vrouwenorganisaties. Ook hier was Cato Pekelharing-Doijer bij betrokken.

Pekelharing-Doijer had bijzondere belangstelling voor het onderwijs. In 1900 werd ze als eerste vrouw lid van de Commissie van Toezicht op de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzeressen in Groningen. Ook trad ze toe tot het bestuur van de plaatselijke Industrieschool voor Meisjes, die op initiatief van de Vrouwenbond in 1904 van start ging. Pekelharing-Doijer was van mening dat de verzorgende kwaliteiten van vrouwen onmisbaar waren voor het goed functioneren van gezin en samenleving. Voor de ontwikkeling van deze kwaliteiten achtte zij goed onderwijs aan vrouwen noodzakelijk. Incidenteel gaf ze lezingen over dit onderwerp. Ook schreef ze enkele artikelen, onder meer in De Vrouw.

Levenseinde en betekenis

Rond 1900 kreeg Cato Pekelharing-Doijer gezondheidsproblemen en moest ze rust nemen. Desondanks bleef ze als ‘raadsvrouw’ betrokken bij verschillende organisaties en was ze vanaf 1903 enkele jaren vice-presidente van de Vereeniging voor Ziekenverpleging Koningin Wilhelmina te Groningen. Na een lang ziekbed stierf ze op 14 december 1913, 55 jaar oud. Vier dagen later werd ze onder grote belangstelling, ook van gemeentelijke zijde, begraven op de Noorderbegraafplaats te Groningen. In 1914 werd door de Vrouwenbond in Groningen het C.G. Pekelharing-Doijerfonds opgericht met als doel steun te verlenen aan meisjes die een vakopleiding volgden aan de plaatselijke Industrieschool voor Meisjes. Drie jaar na de dood van Cato Pekelharing-Doijer hertrouwde haar weduwnaar met haar beste vriendin en mede-feministe Dientje Dull.

In haar strijd voor vrouwenrechten stelde Cato Pekelharing-Doijer moederschap en onderwijs voorop. Na haar dood werd zij in het Nieuwsblad van het Noorden (15-12-1913) als volgt gekarakteriseerd: ‘Zij was een vrouw van karakter met rijke gaven van geest en gemoed. Rechtvaardigheid, onbekrompenheid, eerlijkheid in de hoogste beteekenis kenmerkten haar woord en daad.’ De Nieuwe Courant (16-12-1913) omschreef haar als ‘een uitstekende vrouw en moeder’ die een ‘vooraanstaande’ plaats innam in de vrouwenbeweging. Hoewel Pekelharing-Doijer inderdaad zowel regionaal als nationaal een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de vrouwenbeweging en het feminisme, heeft zij als pionierster binnen de vrouwenbeweging weinig naam gemaakt – in het overzichtswerk Van moeder op dochter wordt haar naam slechts één maal terloops genoemd. In 2019 werd Cato Pekelharing-Doijer opgenomen in de Groninger Vrouwengalerij van De Verhalen van Groningen.

 

Archivalia

Atria: Archief Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, toegangsnr. IIAV00000110. 

Publicaties

  • De Nationale Vrouwenraad van Nederland als uitvloeisel van de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid (z.pl. 1898).
  • ‘Uit de ervaring. III. Oneerlijkheden bij kinderen, Een ernstige vraag’, De Vrouw. Veertiendaagsch Blad Gewijd aan de Onderlinge Opvoeding der Vrouw 8 (1900) 6, 41-43.

Literatuur

Illustratie

Ongedateerde foto door onbekend fotograaf, privéarchief R. Hengeveld (foto: De verhalen van Groningen).

 

Auteur: Janneke van der Veer

 

laatst gewijzigd: 03/11/2022

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.