© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Frits Rovers, Tjeenk Willink, Martina, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/TjeenkWillink [14/12/2022]
TJEENK WILLINK, Martina (geb. Batavia 5-6-1905 – gest. Lochem 27-2-1992), voortrekster maatschappelijk werk en PvdA-senator. Dochter van Herman Diederik Tjeenk Willink (1870-1962), schooldirecteur, en Martina Telders (1869-1961). Martina Tjeenk Willink woonde vanaf 1946 samen met Antje Elias (1908-1997), huisarts.
Martina Tjeenk Willink werd geboren in een vrijzinnig-hervormd gezin in Batavia, als tweede kind – ze had een drie jaar oudere broer – van een domineesdochter en een biologieleraar die kort daarvoor was benoemd tot directeur van de Willem III-hbs. Vanwege ziekte van Martina’s moeder repatrieerde het gezin in 1909 naar Nederland.
Na een verlofperiode in Wageningen vestigde het gezin zich in 1912 in een villa aan de Ceintuurbaan (nr. 396) in Deventer, waar Martina’s vader directeur was geworden van de recent geopende Rijks Middelbare Koloniale Landbouwschool. Na de lagere school ging Martina naar het Stedelijk Gymnasium en werd actief in de gymnasiastenbond. In 1987 zei ze in een interview dat er in haar jeugd van een gezinsleven nauwelijks sprake was geweest: haar moeder was een huismus zonder contacten, haar vader had het zo druk met zijn werk dat hij na het avondeten boven de krant in slaap viel. Martina was zogezegd op zichzelf aangewezen.
Studie en kennismaking met prinses Juliana
Door de armoede die ze na de Eerste Wereldoorlog zag, de verpauperde arbeidersbuurten van Deventer en de overal zichtbare gevolgen van alcoholisme ontwikkelde Martina Tjeenk Willink al jong een maatschappelijke betrokkenheid. Haar aanvankelijke plan om zich in de verpleging nuttig te maken moest ze wegens een aangeboren tremor in haar handen laten varen. Uiteindelijk ging ze na haar eindexamen en na een kort verblijf in Zwitserland in 1924 rechten studeren in Leiden.
Tjeenk Willink werd actief in de Vrijzinnig-Christelijke Studentenbond en de Vereeniging van Vrouwelijke Studenten (VVSL). Toen prinses Juliana in 1927 naar Leiden kwam, werd Tjeenk Willink als noviciaatspraeses van de VVSL gevraagd om mentrix van Juliana (‘zeg maar Jula’) te worden, mede omdat ze bekend stond om haar terughoudendheid inzake de omgang met de mannen van Minerva, het Leidse studentencorps. Deze rol, aanvankelijk vooral bedoeld om ‘hermelijnvlooien’ uit Juliana’s buurt te houden, leidde tot een levenslange vriendschap.
Na haar afstuderen in 1931 vertrok Tjeenk Willink naar Stow on the Wold in de Engelse Cotswolds om haar Engels te verbeteren, maar vooral om zich over te geven aan paardrijden, haar allergrootste passie. Eerder dan haar lief was deed Juliana echter een beroep op haar: in december van dat jaar vroeg de prinses of zij geïnteresseerd was in een baan op het bureau van het net opgerichte Nationaal Crisis Comité in Den Haag, waarvan zijzelf ere-voorzitter was. Tjeenk Willink keerde daarom in het voorjaar van 1932 terug naar Nederland, maar werd niet aangenomen omdat zij – anders dan Juliana, die zelf regelmatig op het bureau werkte – niet kon typen en geen steno beheerste.
Korte tijd later begon Tjeenk Willink als ‘volontair’ bij de Haagse Armenraad (later Sociale Raad). Zij ging wonen in het hypermoderne flatgebouw ‘Duinwijck’ aan de Haagse Van Alkemadelaan (nr. 350), financieel gesteund door haar vader. In 1934 werd haar vrijwilligersbaan omgezet in een betaalde betrekking. Hierna maakte ze snel promotie. In 1935 werd ze secretaris van de commissie Onderhoudsplicht, in 1938 volgde een bevordering tot woninginspectrice bij Centraal Woningbeheer, beide in Den Haag en begin 1940 werd ze benoemd tot secretaris van de Armenraad in Arnhem. In Den Haag had ze korte tijd ingewoond bij de huisarts Jkvr. Antje Elias (1908-1997) aan de Apeldoornselaan (nr. 59) – zij kenden elkaar uit het VVSL-bestuur. In maart 1940 verhuisde Tjeenk Willink vanwege haar nieuwe baan naar Oosterbeek (Gld.).
Oorlog en ‘Volksherstel’
Direct na de Duitse inval werd Tjeenk Willink actief in diverse vrijwilligersorganisaties: ze werd secretaris van het Hulpcomité voor de Zieke en Gewonde Soldaat, voorzitster van het weldadigheidscomité in Arnhem en – in december 1940 – bestuurslid van de sociale voorlichtingsdienst van de net opgerichte Nederlandse Unie. Via dit vrijwilligerswerk kwam ze in contact met anderen die clandestien actief waren in de voorbereidingen van een ‘herstelde’ Nederlandse samenleving. Daarbij ontmoette zij naar eigen zeggen groot idealisme en saamhorigheid, maar ook onoverkomelijke levensbeschouwelijke tegenstellingen. Die deden haar beseffen dat de mensheid ‘na de hel van een oorlog niet ineens in een hemel terecht [zou] komen’ (Historische Ontwikkelingen, 30).
Tijdens de Slag om Arnhem (september 1944) werd Tjeenk Willinks huis in Oosterbeek volledig verwoest en werd zij geëvacueerd naar Apeldoorn. Daar maakte zij kennis met de katholieke scheikundelerares Marga Klompé, die er eveneens was ondergebracht. De twee vrouwen raakten innig bevriend. Samen wisten zij in Apeldoorn hulp aan de Arnhemse oorlogsgetroffenen te organiseren en ‘Volksherstel Gelderland’ voor te bereiden.
Direct na de Bevrijding vertrok Tjeenk Willink – per fiets – naar Den Haag om het landelijk bureau van ‘Volksherstel’ op te zetten, een organisatie waarin tientallen verzuilde verbanden werden samengebracht om de materiële en geestelijke nood van de bevolking te lenigen. Zij werd zelf secretaris-generaal van deze landelijke organisatie, en na overleg met beoogd minister van Sociale Zaken Willem Drees wist ze te regelen dat Juliana ere-voorzitster werd.
In haar denken en handelen was Tjeenk Willink niet alleen representant van het moderne maatschappelijk werk, maar ook van de ‘Doorbraak’ van de schotjesgeest van de jaren twintig en dertig. Het sprak voor haar dan ook vanzelf dat zij in februari 1946 onmiddellijk lid werd van de daartoe opgerichte Partij van de Arbeid. Rond deze tijd vestigde Tjeenk Willink zich weer in Den Haag. Zij trok weer in bij Antje Elias, die inmiddels was verhuisd naar de Sportlaan (nr. 63, later 85) en zou daar tot 1987 blijven wonen.
Eerste Kamer en Maatschappelijk Werk
In 1946 stelde Tjeenk Willink zich kandidaat voor de Eerste Kamer, als opvolgster van partijgenoot Liesbeth Ribbius Pelletier – op 23 juli werd ze beëdigd. Zij deed dat om het ‘vrouwelijke element’ in de politiek te versterken, waarmee ze bedoelde dat het mannelijk gedefinieerde rationalisme tegenwicht behoefde. Zij noemde zichzelf geen feminist, want ze streefde naar eigen zeggen niet naar gelijkschakeling van de vrouw aan ‘het mannelijke’, maar naar de mogelijkheid van vrije ontplooiing van het ‘anders zijn’ dat vrouwen belichaamden. ‘Doen is meer waard dan praten’, liet zij haar gehoor in haar maidenspeech van 6 februari 1947 weten (Van Ditzhuyzen, 374). Tot de komst van Hilda Verwey-Jonker in 1954 was Tjeenk Willink de enige vrouw in de senaat.
Kort na haar beëdiging als senator werd Tjeenk Willink algemeen secretaris van het bestuur en tevens chef de bureau van de Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werk, zoals de naoorlogse koepelorganisatie voor armenzorg en weldadigheid voortaan zou heten (in 1957 veranderd in Nationale Raad voor Maatschappelijk Werk en vanaf 1966 Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn).
Tjeenk Willinks deskundigheid leverde haar een groot prestige op, ook in de politiek. Zowel in 1952 als in 1956 werd zij gepolst voor een post in de te formeren kabinetten. Beide keren weigerde ze met het argument dat ze haar werk niet in de steek wilde laten. Ministers en staatssecretarissen die maatschappelijk werk in hun portefeuille hadden of maatschappelijke kwesties bespraken, gingen met ‘knikkende knieën’ naar de senaat – ze waren bang voor de gezaghebbende ‘tegenminister’ Tjeenk Willink. In 1952 zou voorzitter Jonkman haar na een aanvaring met minister Mulderije van justitie in het voorbijgaan hebben toegefluisterd: ‘Goed zo leeuwin, één vrouw is 49 mannen te sterk’ (Harmsma, 1987). Vanaf 1956 liep dat onder minister Klompé beter. ‘Wat kan een vrouw toch veel concreter, praktischer en zakelijker zijn dan een man!’, verzuchtte ze zelf na het eerste debat met Klompé (De Haan en Duyvendak, 69). De vriendschap met Klompé zou overigens na een felle aanvaring in 1960 over de subsidiëring van flatgebouwen voor alleenstaande vrouwen – door minister Klompé in het debat meermaals ‘hunkerbunkers’ genoemd – stuklopen.
Tjeenk Willinks vriendschap met Juliana bleek bestendiger. Juliana-biograaf Jolande Withuis laat weten dat het met zekerheid aan Tjeenk Willink te danken is dat prinses Juliana zich bij de opening van de tentoonstelling De Nederlandse Vrouw 1898-1948 uitsprak tegen het wettelijke ontslag van de gehuwde vrouw. En volgens Drees-biograaf Hans Daalder is het mede dankzij Tjeenk Willink dat Juliana na de verkiezingen van 1948 Drees – voor hem onverwacht – verzocht een regering te vormen. Zelf werd Tjeenk Willink in augustus 1948 secretaris van het ter gelegenheid van Juliana’s inhuldiging als koningin opgerichte ‘Juliana Fonds’ – ze zou dat tot 1966 blijven.
Minder geslaagd waren Tjeenk Willinks aanhoudende pogingen vanaf 1949 om de invloed van gebedsgenezeres Greet Hofmans aan het hof te doen verminderen en evenmin lukte het haar te bemiddelen in de constitutionele crisis van 1956. Een geheime bijeenkomst ten huize van Tjeenk Willink met alle vrouwen uit de Tweede Kamer (behalve uitgerekend de vrouwen van de PvdA; die mochten er van fractievoorzitter Burger niet heen) om Juliana gezamenlijk te bewegen tot een breuk met Hofmans leidde tot niets. Een indringend gesprek met Hofmans leidde vervolgens slechts tot ‘barstende koppijn’ (van Ditzhuyzen, 374). De vriendschap tussen Tjeenk Willink en Juliana bleef ondanks dit alles bestaan.
Reputatie, laatste jaren en dood
Op 1 november 1966 trad Martina Tjeenk Willink terug uit haar functie bij de Nationale Raad en legde zij, afgezien van een enkel adviseurschap, ook de meeste van haar vele onbetaalde functies neer. Tot september 1969 bleef zij lid van de Eerste Kamer. Daarna werd het snel stiller rond Tjeenk Willink, al was zij na haar verhuizing – samen met haar huisgenote Antje Elias – naar het verzorgingshuis ‘Tusselerhof’ in Lochem in 1987 nog bijzonder actief in het vragen van politieke aandacht voor een fatsoenlijke huisvesting van bejaarden. Op 28 februari 1992 overleed zij thuis. Op 3 maart werd zij in Dieren (Gld.) gecremeerd.
Martina Tjeenk Willink was, in de woorden van Hilda Verwey-Jonker, ‘bepaald niet verlegen’ (Van Ditzhuyzen, 378). Haar reputatie dankt zij echter niet aan haar politieke retoriek – zij sprak weinig, met humor, en was niet wezenlijk geïnteresseerd in politiek – maar aan haar tomeloze inzet voor het overkoepelen van de levensbeschouwelijke verzuiling, waaraan zij haar leven lang een hartgrondige hekel had gehad. Op 10 maart 1992 werd zij in de Eerste Kamer herdacht door de voorzitter – haar neef Herman Tjeenk Willink. Martina Tjeenk Willink was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, Officier in de Orde van Oranje-Nassau en draagster van het Kruis van Verdienste van het Nederlandse Rode Kruis.
Naslagwerken
PDC.
Publicaties
Historische ontwikkelingen in het welzijnswerk. Voordrachten van Martina Tjeenk Willink, Ernest Hueting en Rob Ney ed. (Zutphen 1985).
Literatuur
- ‘Vorstin met jeugdige vitaliteit’, de Volkskrant, 29-4-1969.
- Tjarda Harmsma, ‘”Goed zo Leeuwin, één vrouw is 49 mannen te sterk”, Voorwaarts 8, 22-12-1987, 22-27.
- R.E. van Ditzhuyzen, ‘Mr. Martina Tjeenk Willink, lid Eerste Kamer 1946-1969’, in: A. Postma e.a. red., Aan deze zijde van het Binnenhof. Gedenkboek t.g.v. het 175-jarig bestaan van de Eerste kamer der Staten-Generaal (Den Haag 1990) 366-379.
- Ido de Haan en Jan Willem Duyvendak red., In het hart van de verzorgingsstaat. Het ministerie van maatschappelijk werk en zijn opvolgers 1952-2002 (CRM, WVC, VWS) (Zutphen 2002).
- Hans Daalder, Gedreven en behoedzaam. Willem Drees 1886-1988. De jaren 1940-1948 (Amsterdam 2003).
- Jolande Withuis, Juliana. Vorstin in een mannenwereld (Amsterdam 2016).
Illustratie
Portretfoto door onbekende fotograaf, 1947 (uit: Historische ontwikkelingen in het welzijnswerk, 42).
Auteur: Frits Rovers
laatst gewijzigd: 14/12/2022
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.