Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
4. Nota doelstellingen op langere termijn van het EMS en de Ecu.
Bolkestein wijst erop dat in de discussie in de CoCo kritiek wordt op de nota van Financiën, m.n. dat het te weinig dynamisch zou zijn. Hij vraagt zich af welke dynamiek men erin had willen aanbrengen. Toen de EMS werd opgezet waren er twee scholen, nl. één die de totstandkoming alleen mogelijk achtte indien het onderliggende economische beleid van de lidstaten op één spoor was gezet, en één die het EMS wilde gebruiken om door supranationale dwang nationaal beleid af te dwingen. Aanvankelijk was spr aanhanger van de eerste school, maar gaandeweg is hij gaan inzien dat een supranationale stok bruikbaar is om nationaal beleid af te dwingen, bv. t.a.v. Frankrijk.
Lubbers herinnert eraan dat Financiën aanvankelijk tegen het EMS was, maar er tegenwoordig redelijk positief tegenover staat. Financiën wil geen sprong voorwaarts maken zonder precies te weten waar men uitkomt.
Ruding wijst erop dat de discussie tussen economisten en monetaristen als gaande was ten tijde van het rapport Werner. In de praktijk had de economistenschool het gelijk aan haar zijde omdat men met inhoudelijke integratie niet veel verder komt als het onderliggende beleid niet convergeert. Het EMS werkt redelijk goed. Men kan niet tegelijkertijd bepleiten de economische benadering te verlaten en te klagen over de recente aanpassing van de lire. Dit bewijst dat er nog onvoldoende convergentie is. Ruding verwacht dat de economistenschool voorlopig de boventoon zal blijven voeren.
Wat betreft de weg naar het einddoel spreekt Financiën liever over voorwaarden dan over stappen. Ruding is het ook eens met de aanbevelingen van het Comité Dooge, m.u.v. van de bevordering van de Ecu als reservevaluta.
Zie ook