Voetbal
- De neutrale voetbalorganisatie
- De katholieke voetbalorganisatie
- De christelijke voetbalorganisatie
- De socialistische voetbalorganisatie
De neutrale voetbalorganisatie
Het is niet duidelijk wanneer voor het eerst voetbal in Nederland is gespeeld. In 1862 zouden Engelse textielarbeiders in Enschede het spel beoefend hebben.1 Ook wordt beweerd dat er rond 1870 een wedstrijd op de Maliebaan in Den Haag zou zijn geweest tussen Engelse textielarbeiders en leden van de Britse ambassade. Het lijkt erop dat voetbal voor het eerst gespeeld werd door cricketverenigingen als nevenactiviteit buiten het zomerseizoen. Cricket was in de jaren zeventig al een behoorlijke sport in ons land. Op 30 september 1883 werd de Nederlandsche Cricket Bond opgericht.2 Deze organiseerde in de zomermaanden een competitie, waarna er in de overige maanden kon worden gevoetbald.
Op 1 september 1879 werd H.F.C. (thans Koninklijke HFC) opgericht in Haarlem door toedoen van W.J.H. Mulier (1865-1954), ook bekend als Pim Mulier. Deze vereniging geldt tegenwoordig als de oudste voetbalclub, maar de oprichtingsdatum is onzeker. Bovendien speelden de leden aanvankelijk rugby, totdat zij in 1883 overgingen op het minder ruwe voetbal, met name om bezorgde ouders tegemoet te komen.3 Andere vroege voetbalclubs zijn de Utrechtsche Cricket en Voetbal Vereeniging Hercules (22 april 1882), de Leeuwarder Athletische Club Frisia (25 april 1883), de Dordrechtsche Cricket en Football Club (16 augustus 1883), de Haagsche Voetbal Vereeniging (september 1883), de Enschedesche Football Club Wilhelmina (31 augustus 1885), Delftsche Cricket en Voetbalclub Concordia (15 oktober 1885), Groninger Cricket en Voetbalclub Be Quick (opgericht 10 april 1887), de Wageningsche Cricket en Football Club Go Ahead (4 december 1886). Deze clubs speelden enkel op afspraak wedstrijden tegen elkaar, waarbij zij ook overeenstemming moesten bereiken over de spelregels, want die waren niet uniform.4
Voetbal was in de jaren tachtig van de negentiende eeuw nog zó nieuw, dat de Nederlandsche Sport van 8 oktober 1887 een uitleg van Engelse termen gaf om de verslagen van de V.V. Amsterdam te kunnen begrijpen, zoals goal, goal keeper, goal post, kick, free kick en dergelijke. Twee weken later gaf het blad een tekening van een voetbalveld met de namen van de spelers: goal keeper, back, half back, right wing, centre en left wing.5
Op 19 november 1887 nam de Nederlandsche Sport een brief op die Pim Mulier een dag eerder te Haarlem had opgesteld:
Ondergetekende, een einde wenschende te maken aan de voor het spel zoo hinderlijke, tallooze questies in zake Assocation-rules, heeft zich met de secretaris der Haagsche F.C., den heer H.B. Semmelink, Hugo de Grootstraat 6, ’s-Hage, in correspondentie gesteld en zou gaarne vernemen naar welke regels de Amsterd. F. Vereeniging en de Rotterd. C & F.C. Concordia gewoon zijn te spelen. Men zou eene combinatie der verschillende systemen kunnen vormen en dit reglement voor alle Nederlandsche wedstrijden verplichtend stellen.6
In juli 1888 publiceerden D.C. Noppen en M. Weinthal, respectievelijk captains (aanvoerders) van de V.V. Amsterdam en de Rotterdamsche Voetbalclub Concordia, een ontwerp voor een Nederlandsche Voetbal Bond met een bijbehorend reglement van veertien artikelen en een reglement voor bonds-matches van dertien artikelen.7 De eerste drie artikelen van het bondsreglement waren:
1. De bond zal genoemd worden de “Nederlandsche Voetbal-Bond”. Het doel van den Bond is: het bevorderen en algemeen maken van het Voetbal-Spel in Nederland.
2. Alle Nederlandsche Clubs, die volgens de regels van den Bond spelen, kunnen er lid van worden, door goedkeuring van het Bestuur. De Algemeene Vergadering te houden de laatste week in augustus.
3. De contributie van iedere club zal bedragen f 15.- per jaar, te betalen de eerste week in december. Een club die op 1 januari hare contributie nog niet betaald heeft, zal ophouden lid van den Bond te zijn.
Zij deden bij deze publicatie de oproep om hen nadere berichten en amendementen toe te zenden. Dit leverde echter nauwelijks iets op, zoals Weinthal in een brief gepubliceerd in de Nederlandsche Sport van 15 december 1888 liet weten:
Een ontwerp reglement had ik reeds opgesteld, en met een paar veranderingen zonden wij dit aan de verschillende clubs. Nu heeft een Nederlandsche Voetbalbond mijns inziens alleen raison d’être als alle Nederlandsche clubs (er zijn er waarlijk niet veel) zich daarbij aansluiten. Wij kregen bericht, dat de Amsterdamsche Voetbal Vereeniging, de Enschedesche Footballclub en de Rotterdamsche Cricket en Voetbalclub Concordia genegen waren zich aan te sluiten. De anderen clubs lieten of niets van zich horen, of vonden een Bond volstrekt overbodig. Daarom sprak het van zelf dat deze zaak geen voortgang kon hebben. Mocht soms iemand genegen zijn het plan weder op te vatten, volgaarne wil ik hem behulpzaam zijn het te helpen uitvoeren.8
Voor Mulier was dit aanleiding een nieuw plan op te stellen voor de oprichting van een landelijke voetbalbond. Hij nodigde tal van verenigingen uit voor een vergadering op zondag 17 november 1889 in café Neuf te Haarlem.9 Op deze bijeenkomst werd een ontwerp-reglement van de Nederlandsche Voetbal- en Athletische Bond opgesteld en de regels van het voetbalspel. Tevens werd een nieuwe vergadering afgesproken.10
Op zondag 8 december 1889 werd de Nederlandsche Voetbal- en Athletische Bond definitief opgericht in het Café Central te Den Haag.11 Aanwezig waren afgevaardigden van Haarlemsche F.C., Delftsche F.C., Rotterdamsche C. en F.C. Concordia, V.V. Rotterdam, Haarlemsche F.C. Excelsior, Haagsche Voetbal Vereeniging, R.C. en F.C. Olympia, Amsterdamsche F.C. R.A.P. en V.V. Amsterdam. Deze clubs waren de voorgaande vergadering ook vertegenwoordigd; alleen de Amsterdamsch Sportclub ontbrak ditmaal. De Wageningsche FC Go Ahead had geen van beide bijeenkomsten bezocht, maar zij had wel bericht gezonden dat zij zich bij de Bond aansloot.
De koppeling van voetbal met atletiek bleek in de praktijk geen succes te zijn. Op 29 september 1895 besloot de algemene ledenvergadering om de Bond te veranderen in de Nederlandsche Voetbalbond.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakten tal van soldaten op hun kazernes kennis met het voetbalspel. De N.V.B. zette in samenwerking met de militaire staf competities voor soldaten op en leverde ook het nodige materiaal. Deze maatregelen leidden ertoe dat veel jongemannen na beëindiging van hun diensttijd in hun woonplaats voetbalclubs zouden gaan oprichten.
De N.V.B. verloor in dezelfde tijd wel de greep op het voetbal in den lande, omdat er aparte katholieke voetbalbonden ontstonden in de diocesen Breda, Den Bosch, Roermond, Utrecht en later ook Haarlem (zie hieronder). Zij sloot een contract af met de R.K.F., de R.K. Federatie van R.K. Voetbalbonden, waarbij zij afspraken maakten over de overname van royementen en schorsingen van clubs en spelers en de registratie van clubnamen. In 1924 kwam het echter tot een volledige breuk tussen de N.V.B. en de R.K.F.
In het begin van de jaren twintig kreeg de N.V.B. te maken met de opkomst van het zaterdagmiddag-voetbal door protestantse clubs en door diverse bedrijfsploegen en kantoorclubs. De Bond deed een poging om een aparte competitie voor clubs op zaterdagmiddag te organiseren en voor clubs van tram- en treinbedrijven, maar dit werd geen succes. Zij liet de organisatie van het zaterdagmiddag-voetbal nadien over aan de gewestelijke bonden. Dit kon niet voorkomen dat er ook aparte landelijke bonden kwamen voor socialistische en protestantse clubs (respectievelijk de N.A.S.B. en de C.N.V.B.) en nog meer regionale bonden en kantoorvoetbalbonden. De meeste van deze bonden waren zogenaamde “wilde bonden”, omdat zij nooit erkenning zochten van de N.V.B.
In 1929 kreeg de N.V.B. het predikaat “Koninklijk” bij gelegenheid van het veertigjarig bestaan. De K.N.V.B. bleef in de jaren dertig veruit de grootste sportbond van Nederland, maar had in Noord-Brabant en Limburg serieuze concurrentie van de katholieke voetbalbonden.
Na de Duitse inval bestond er onder sportbestuurders de vrees dat hun bonden zouden worden overgenomen door N.S.B.-ers. Dit leidde in de voetbalwereld tot besprekingen over fusie, die al gauw succes opleverden. Op 31 juli 1940 ging de K.N.V.B. met de R.K.F., de C.N.V.B., de N.A.S.B. afdeling voetbal en de diverse kantoorvoetbalbonden op in de Nederlandsche Voetbalbond (N.V.B.).
De erkende bonden
Vanaf 1894 kwamen er gewestelijke en plaatselijke bonden die in hun regio of stad het voetbal gingen organiseren. Deze ontstonden met name uit de behoefte om voor lagere elftallen van clubs uit de N.V.B.-competitie en minder rijke clubs een competitie te kunnen aanbieden. De N.V.B. sloot met sommige bonden contracten af, waardoor deze lokale bonden “erkende bonden” werden. In het contract werd onder meer vastgelegd dat de lokale bond de N.V.B. als het leidend lichaam van het voetbal in Nederland erkende. Tevens werd het rechtsgebied van de lokale bond vastgelegd en de regelgeving met betrekking tot clubnamen van nieuwe clubs.
Op 4 april 1908 werd de Federatie van Erkende Voetbalbonden opgericht. Deze organisatie was bedoeld om onderlinge geschillen tussen de aangesloten bonden op te lossen, zoals de afbakening van de grenzen van de rechtsgebieden. Ook werd de Federatie ingezet om gezamenlijke standpunten te ontwikkelen en te verdedigen tegenover de N.V.B., bijvoorbeeld op het gebied van promotie van clubs vanuit de regionale bonden naar de N.V.B.
In het seizoen 1939-1940 waren er twintig bonden die door de K.N.V.B. waren erkend: 12
De Amsterdamsche Voetbalbond (opgericht 27 september 1894; officieel 17 oktober 1894).
Gebied: Amsterdam en omgeving.
De Haagsche Voetbalbond (1 oktober 1894).
Gebied: Den Haag en omstreken, begrensd door denkbeeldige lijn lopende van de Wassenaarschen Slag, dan ten zuiden van Voorschoten tot Boskoop, naar het zuiden ombuigend langs Berkel naar de Nieuwe Waterweg, uitkomende even ten westen van Maassluis en verder naar Hoek van Holland.13
De Rotterdamsche Voetbalbond (21 november 1894).
Gebied: Rotterdam en de Zuid-Hollandse eilanden, uitgezonderd a) het oostelijk stuk van Oud-Beyerland begrensd door de plaatsen Strijenas, Strijen, Maasdam, inclusief b) Zwijndrecht en Hendrik Ido Ambacht op IJselmonde, c) het eiland Dordrecht. Verder het gebied begrensd door de lijn Maassluis-Maasland, Bleiswijk, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Nieuwe Maas.
De Geldersche Voetbalbond (7 november 1896).
Gebied: provincie Gelderland en de regio Deventer, uitgezonderd de gedeelten toebehorend aan de U.P.V.B., de N.C.V.B., de Arnhemsche en Nijmeegsche Voetbalbonden.
De Haarlemsche Voetbalbond (23 oktober 1899).
Gebied: Haarlem, Wijk aan Zee, Beverwijk, Halfweg, Haarlemmermeer, Hillegom naar de kust.
De Twentsche Voetbalbond (20 november 1899).
Gebied: landschap Twente.
De Brabantsche Voetbalbond (17 december 1899).
Gebied: provincie Noord-Brabant, de Betuwe en Tholen.
De Utrechtsche Provinciale Voetbalbond (5 juli 1901).
Gebied: provincie Utrecht met a) een gdeelte van de Veluwe ten westen van de lijn Hulshorst, Stroe, Ede, Veenendaal (exclusief Ede) en b) het Gooi tot Muiderberg en Weesp en c) Vianen.
De Noord-Hollandsche Voetbalbond (14 september 1902).
Gebied: provincie Noord-Holland boven het IJ met inbegrip van Texel, zuidelijk begrensd door een lijn boven Wijk aan Zee, boven Beverwijk naar Ransdorp, Assendelft en de gehele Zaanstreek, benevens Durgerdam.
De Leidsche Voetbalbond (31 oktober 1903).
Gebied: Leiden en omstreken.
De Friesche Voetbalbond (18 december 1904).
Gebied: provincie Friesland.
De Goudsche Voetbalbond (12 augustus 1905).
Gebied: Gouda en omstreken, ten noorden begrensd door de grens van Noord- en Zuid-Holland, ten zuiden door de Lek, ten oosten door de grens van de provincie Utrecht.
De Noord-Centrale Voetbalbond (6 oktober 1905).
Gebied: noordelijk en westelijk Overijssel, zuidelijk Drenthe en een deel van Gelderland.
De Groninger Voetbalbond (1 september 1907).
Gebied: provincie Groningen.
De Limburgsche Voetbalbond (8 maart 1908).
Gebied: provincie Limburg.
De Arnhemsche Voetbalbond (11 september 1908).
Gebied: Ellecom, Rheden, Velp, Arnhem, Westervoort, Zevenaar, Lobith, Elden, Driel, Oosterbeek, Renkum, Wageningen, Rhenen, Bennekom, Ede en Lunteren.
De Nijmeegsche Voetbalbond (19 september 1909).
Gebied: Duitse grens Millingen-Gennep langs de Maas tot en met Alphen, rechte lijn naar het noorden, spoorlijn Kesteren-Rheden, langs de Rijn tot Millingen.
De Dordrechtsche Voetbalbond (21 januari 1911).
Gebied: Dordrecht en omstreken.
De Zeeuwsche Voetbalbond (1 augustus 1921).
Gebied: provincie Zeeland uitgezonderd Tholen en Sint Philipsland (die bij B.V.B. horen).
De Drentsche Voetbalbond (3 januari 1926).
Gebied: de provincie Drenthe, behalve Zuid-West Drenthe (Meppel, Hoogeveen) en een klein deel van Noord-Drenthe.
Sommige bonden waren al eens eerder opgericht, zoals bijvoorbeeld de Haarlemsche, de Dordrechtsche en de Zeeuwsche Voetbalbond, maar die waren na korte tijd weer uiteengevallen. Het staat vast dat bepaalde bonden een minimum aantal werkende leden als toelatingseis hanteerden, zoals de Amsterdamsche en de Haagsche Voetbalbonden. Dit moest voorkomen dat er clubs werden toegelaten die zó klein waren dat zij in mum van tijd weer werden opgeheven.14 Andere bonden stonden in principe slechts één club per plaats toe om onderlinge concurrentie te voorkomen, zoals de Drentsche Voetbalbond.15
Diverse bonden kregen in hun rechtsgebied te maken met “wilde bonden”, wat zij soms deels zelf veroorzaakten. De Amsterdamsche en Rotterdamsche Voetbalbonden namen rond 1900 geen nieuwe clubs aan teneinde hun aangesloten clubs te beschermen en te laten groeien.16 Of zij op die manier spelers uit bepaalde maatschappelijke standen wilden uitsluiten, is niet bewijsbaar. Deze opstelling leidde wel tot de oprichting van de Amsterdamsche Volksvoetbalbond en de Zuid-Hollandsche Voetbalbond. De Groninger Voetbalbond werd geconfronteerd met een afscheiding van kleine clubs in het het noord-westen nadat zij een minimum aantal leden voor toelating had ingesteld.17 Verder kregen de Friesche en de Zeeuwsche Voetbalbond te maken met aparte bonden, die veelal in afgelegen en geïsoleerde delen van hun provincies werden opgericht.
Alle erkende bonden werkten hun competities op zondag af, maar zij begonnen in de jaren twintig of dertig vaak ook een zaterdagmiddag-competitie om kantoorelftallen of protestants-christelijke verenigingen op te kunnen vangen. Ook zondagclubs hadden wel elftallen die op zaterdag speelden. Deze zaterdagmiddag-competities stonden geheel los van de competitie op zondag; er was geen onderlinge promotie of degradatie.
In augustus 1940 werden de twintig erkende voetbalbonden formeel opgeheven en “gedegradeerd” tot Onderafdeelingen van de N.V.B., vanaf 1941 kortweg Afdeelingen. De Noord-Centrale Voetbalbond kreeg een nieuwe naam met Onderafdeeling Zwolle.
Competitie
In 1888 publiceerden Noppen en Weinthal hun ontwerp van het reglement van de Nederlandsche Voetbal Bond. Zij hadden voor de strijd om het landskampioenschap een knock-out systeem voor ogen, afgaande op het zevende artikel van het Reglement voor de Bonds-matches:
De verschillende clubs uit een stad zullen eerst met elkaar matchen. De winnaars van deze matches in een provincie, zullen dan tegen elkaar matchen, om uit te maken welke club de beste is in hare provincie, en deze winnaars zullen spelen op de Hoofdwedstrijden, ten einde uit te maken welke club de beste is uit het Land. Deze ontvangt de cup of de medaille. Wanneer meer dan 2 clubs uit een stad mededingen, zal het Bestuur loten welke 2 clubs het eerst met elkaar zullen spelen, en vervolgens met de overblijvende club; ook op wiens grond gespeeld zal worden. Evenzoo om de beste club uit de provincie uit te maken. Er wordt door het Bestuur bepaald waar de Hoofd-Bondswedstrijden, en de wedstrijden om de beste clubs uit de provincie uit te maken, zullen plaats vinden. In deze wedstrijden benoemt het bestuur de umpires en referee.18
De N.V. en A.B. (later N.V.B.) heeft deze opzet niet overgenomen maar gekozen voor het league-systeem, dat inmiddels door het Engelse profvoetbal werd gehanteerd. Bij deze opzet worden clubs in een poule ingedeeld en spelen zij een volledige competitie met thuis- en uitwedstrijden. Er bestond in de jaren 1889-1896 enkel een eerste klasse in het Westen, waardoor de winnaar van deze klasse als kampioen van Nederland werd beschouwd. In 1896 werd er ook een eerste klasse in het Oosten ingesteld. De kampioen van het Westen en het Oosten streden vanaf dat moment in maximaal drie wedstrijden om de landstitel.
In het Noorden en Zuiden had de N.V.B. enkel een tweede klasse ingesteld, omdat de kwaliteit van de deelnemende clubs nog niet hoog werd ingeschat. In 1913 kwam er een eerste klasse in het Zuiden, waarvan de winnaar ook mee mocht doen in de nacompetitie om de landstitel. In 1916 werd in het Noorden een eerste klasse ingevoerd, zodat ook de winnaar van de noordelijke eerste klasse deel kon nemen aan de strijd om het landskampioenschap. In 1917 werd de westelijke eerste klasse gesplitst in twee aparte afdelingen West I en West II. Vanaf seizoen 1917-1918 speelden voortaan de kampioenen van de afdelingen West I, West II, Noorden, Oosten en Zuiden in een hele competitie van acht wedstrijden om het kampioenschap van Nederland. Ook werden er in de diverse afdelingen derde en vierde klassen ingevoerd om het groeiende aantal clubs onder te brengen.
Aanvankelijk kon het bestuur van de N.V.B. naar eigen inzicht clubs in de competities opnemen. Nieuwe verenigingen moesten minstens elf leden hebben en een vast, nauwkeurig omschreven clubtenue. Sommige clubs waren echter te klein en te zwak georganiseerd en verdwenen in de loop van het seizoen alweer van het toneel. Bovendien wilden de regionale en plaatselijke bonden dat er betere, vastere regelingen voor de promotie van hun clubs kwamen. Het bestuur van de N.V.B. stelde op 14 april 1917 de volgende toelatingseisen vast:
1. een club moet a) minstens 2 seizoenen gespeeld hebben in een erkende bond en b) in seizoen vóór aanvraag eerste in de hoogste klasse van die bond zijn.
2. een club kan behoudens bijzondere gevallen, alleen tot de N.V.B. worden toegelaten onder overlegging van een vooraf verkregen bewilliging van de erkende bond.
3. een club gevestigd in een plaats, niet behorend tot het gebied van een erkende bond, kan tot de N.V.B. worden toegelaten zonder bewilliging zoals genoemd in 2. Dergelijke aanvragen worden afzonderlijk beoordeeld.
Voorts waren er criteria over de accommodatie en het leveren van een waarborgsom en de bepaling, dat wanneer alle voorwaarden minstens 2 weken voor begin competitie niet vervuld waren, de club eerstvolgende twee jaar geen nieuwe toelating mocht vragen.
Deze richtlijnen leidden ertoe dat in principe enkel de kampioenen van de eerste klassen van de regionale bonden in aanmerking kwamen voor promotie naar de N.V.B. Bij de invoering van de derde en vierde klassen mochten echter ook andere clubs uit de eerste klassen van de onderbonden promoveren naar deze nieuw gevormde landelijke klassen, mits zij ook voldeden aan de andere criteria.
In 1923 werd voor alle afdelingen de verhouding van de eerste, tweede, derde en vierde klassen vastgelegd. Dit gebeurde volgens het piramide-systeem met idealiter één eerste klasse, twee tweede klassen, vier derde klassen en acht vierde klassen. Deze verhouding is niet in alle afdelingen ingevoerd, want het aantal derde en vierde klassen wisselde per afdeling doordat het aantal ingeschreven ploegen verschilde. Voor de indeling van gepromoveerde clubs uit de onderbonden waren in de afdelingen I en II geen vaste regels, maar in het algemeen gold het onderstaande schema:
Afd. I (West I) |
Afd. II (West II) |
Afd. III (Oosten) |
Afd. IV (Zuiden) |
Afd. V (Noorden) |
Eerste klasse |
Eerste klasse |
Eerste klasse |
Eerste klasse |
Eerste klasse |
2 A-B |
2 A-B |
2 A-B |
2 A-B |
2 A-B |
3 A-D |
3 A-D |
3 A-D |
3 A-D |
3 A-D |
4 A-H |
4 A-G |
4 A-F |
||
A.V.B. Hrl. V.B. U.P.V.B. Nrd. Hol. V.B. |
Haagsche V.B. Rot. V.B. Leidsche V.B. Goudsche V.B. Dord. V.B. |
Tw. V.B. Gld. V.B. Arnh. V.B. Nijm. V.B. |
Brab. V.B. Limb. V.B. Zeeuwsche V.B. |
Gron. V.B. Friesche V.B. N.C.V.B. Drentsche V.B. |
Tijdens de eerste seizoenen was het mogelijk dat tweede en andere lagere elftallen van een club in de competitie van de N.V.B. tegen eerste elftallen van andere verenigingen speelden. Er werden gaandeweg echter in de meeste afdelingen aparte competities voor reserveploegen ingesteld. Alleen in de zuidelijke afdeling bleven eerste en lagere elftallen gemengd, omdat hier te weinig clubs waren door de concurrentie van de katholieke voetbalbonden.
Binnen de N.V.B. en de diverse onderbonden bestond er regelmatig discussie of er automatische promotie en degradatie tussen de klassen moest zijn of dat er promotie-degradatiewedstrijden moesten worden gespeeld. Beide systemen zijn vóór 1940 afwisselend toegepast.
Registratie van clubnamen
Aanvankelijk waren er geen beperkingen bij het kiezen van clubnamen bij oprichting van voetbalverenigingen. Wanneer er enige moeilijkheden waren, dan werd dit opgelost door de clubnaam te verbinden aan de plaatsnaam, zoals Quick Amersfoort, Quick Den Haag en Quick Nijmegen. Naarmate er meer onderbonden en meer clubs kwamen begonnen er echter steeds meer clubs te komen met dezelfde naam in één en dezelfde onderbond. In het Voetbal Jaarboekje 1937-1938 worden de gevolgen van deze ontwikkeling geschetst:
Het kwam voor dat in dezelfde stad 4 of 5 vereenigingen waren, welke precies denzelfden naam droegen, met al de gevolgen van dien. Niet alleen vergissingen, die bij de administratie voorkwamen, doch men noemde zelfs gevallen, waarbij een elftal een vergeefsche reis had gemaakt, doordat het zich begeven had naar het terrein van een vereeniging, welke denzelfden naam droeg en in dezelfde stad gevestigd was. Ook bij het afsluiten van wedstrijden met buitenlandsche vereenigingen, waren onaangename misverstanden wel eens het gevolg.19
Het bestuur van de N.V.B. besloot in november 1904 dat voortaan geen clubs meer aangenomen zouden worden in zijn competitie, wier namen of initialen niet voldoende verschilden van clubs die reeds in de N.V.B. speelden.20 Het wilde deze maatregel ook doorvoeren met betrekking tot de clubs die tot één van de regionale en plaatselijke bonden wilden toetreden. De Federatie van Erkende Bonden verzocht in 1909 om deze maatregel niet strikt vast te houden, omdat “de clubs, behoorende tot plaatselijke of gewestelijke Bonden zoo goed als niet in aanraking komen met den N.V.B. en mocht dit al eens het geval zijn, dan kan nog steeds door middel van een plaatsnaam verschil worden gemaakt. Gaat later een zoodanige vereeniging over tot den N.V.B. dan is het altijd nog tijd genoeg, haar van naam te doen veranderen.”21
Het was inderdaad niet waarschijnlijk dat een club uit de ene onderbond regelmatig zou spelen tegen een gelijknamige club uit een andere onderbond. Dit kon hooguit een keer in het toernooi om de N.V.B-beker gebeuren. Maar er bestond wel gevaar dat clubs steeds meer moeite zouden hebben van naam te veranderen als zij die al langere tijd zouden hebben gevoerd.
In januari 1911 kondigde het bestuur van de N.V.B. aan dat er een register van clubnamen zou komen:
De namen van toegetreden vereenigingen worden van Bondswege ingeschreven. De erkende Bonden zijn gehouden, de namen van al hun toegetreden vereenigingen te doen inschrijven voor 1 Maart 1911. Bij gelijkluidendheid van namen van vereenigingen, toegetreden tot den N.V.B. en van vereenigingen, toegetreden tot erkende Bonden, zullen de laatste gehouden zijn, haar naam ten genoege van het Bestuur te veranderen, tenzij de datum van toetreding tot den erkenden Bond van voor 1 Juli 1904 (datum van het contract met de erkende Bonden) dateert. Bij gelijkluidendheid van namen van vereenigingen van erkende Bonden onderling, zal de vereeniging, die wat den datum betreft het laatst tot den erkenden Bond toetrad, gehouden zijn, van naam te veranderen. Bij weigering hiervan zal het Bestuur van den N.V.B. die maatregelen nemen, noodig tot uitvoering van het besluit.22
Op 8 augustus 1911 werden in de Officieele Mededeelingen de eerste officieel erkende clubnamen gepubliceerd.23 Het bestuur van de N.V.B. constateerde dat er al zoveel “dubbele clubnamen” waren, dat het besloot nadere regels voor de registratie op te stellen. Deze acht bepalingen, afgekondigd in de Officieele Mededeelingen van 5 februari 1912, zijn voor de gehele periode van het onderhavige project van kracht gebleven, zodat die hier in extenso volgen:
1. Iedere vereeniging, welke toetreedt tot den N.V.B. of een zijner erkende bonden of op een andere wijze onder de rechtsbevoegdheid van den N.V.B., is verplicht haar naam te doen registreeren. De N.V.B. verplicht zich zorg te dragen dat geen andere vereeniging, toegetreden tot den N.V.B. of een zijner erkende bonden, een reeds geregistreerde naam voert.
2. Indien een naam, opgegeven ter registratie volgens het oordeel van het Bestuur niet voldoende afwijkt van een reeds geregistreerden naam of van goedgekeurde gebruikelijke initialen, is de vereeniging van dien naam gehouden, verandering aan te brengen ten genoege van het Bestuur.
3. Indien meerdere gelijkluidende namen gelijktijdig ter registratie worden opgegeven, heeft de vereeniging, welke voor het eerst tot den N.V.B. of een zijner erkende bonden is toegetreden, recht van voorkeur. Heeft ook deze toetreding gelijktijdig plaats gevonden, zoo wordt de voorrang toegekend aan de vereeniging, welke het eerst opgericht is; anders beslist het lot.
4. Vereenigingen, welke weigerachtig zijn, haar naam – bij gelijkluidendheid met een reeds geregistreerden – te veranderen, worden niet tot de competities van den N.V.B. of van zijn erkende bonden toegelaten. Mocht de vereeniging reeds aan een competitie deelnemen of de gelijkluidendheid eerst later blijken, dan heeft het bestuur van den N.V.B. resp. erkende bond, het recht, om bij weigering tot naamsverandering de oudere deelname aan de competitie te ontzeggen.
5. De namen van vereenigingen, welke zijn ontbonden of geroyeerd, worden in het naamregister geschrapt.
6. Vereenigingen, welke ophouden lid te zijn van den N.V.B. of een zijner erkende bonden kunnen het recht op haar naam behouden, indien ze binnen een maand na dit bedanken aan het Bestuur van den N.V.B. hebben kennis gegeven, dat zij van dit recht wenschen gebruik te maken.
7. Vereenigingen, welke zich met andere combineeren onder een nieuwen naam en vereenigingen, welke haar naam wenschen te veranderen, zijn gehouden, den nieuwen naam te doen registreeren, waarbij de bovengenoemde artikels van toepassing blijven.
8. Vereenigingen, niet toegetreden tot den N.V.B. of een zijner erkende bonden, kunnen ook hare namen laten registreeren. Bij gelijktijdige opgave van gelijkluidende namen genieten echter de vereenigingen, toegetreden tot den N.V.B. of eener zijner erkende bonden, de voorrang.24
Aangezien er talloze clubnamen werden geregistreerd, moest er een administratieve ordening komen werd om een naam snel terug te kunnen vinden. Elke geregistreerde club kreeg een code in de vorm van bijvoorbeeld 34 – 1917, wat betekende dat de naam was geregisteerd in het 34ste nummer van de Officieele Mededeelingen jaargang 1917. Wanneer een club om welke reden dan ook was verdwenen, werd in dit de Officieele Mededeelingen bekend gemaakt, zodat andere clubs de vrijgekomen naam konden overnemen. In principe kwam elke naam maar één keer voor in het bestand geregistreerde clubs, maar dit voorkwam niet dat er nog altijd clubs met gelijke namen in Nederland voetbalden. Nieuwe clubs lieten niet altijd hun clubnaam registreren. Dit gold met name voor verenigingen aangesloten bij de confessionele en wilde bonden. Bovendien liep de administratie van de N.V.B. wel eens achter; het duurde soms maanden en soms zelfs jaren dat er officieel bekend werd gemaakt dat een clubnaam was vrijgekomen. Bij de registratie werd niet gemeld of de desbetreffende club op zaterdag of zondag speelde.
Het bestuur van de N.V.B. overwoog in 1923 om het registreren van buitenlandse namen voor Nederlandse clubs zoveel mogelijk tegen te gaan, maar dit lijkt niet strikt toegepast te zijn.25 Op 25 augustus 1929 besloot de Bondsvergadering met algemene stemmen dat “ingaande heden, geen vereenigingen meer tot den NVB worden toegelaten, welke den naam dragen van of haar naam ontleenen aan een onderneming, die in het Handelsregister als zoodanig ingeschreven is”.26 Voor reeds erkende clubnamen van fabriekselftallen, zoals bijvoorbeeld P.S.V. en Verkade, werd een uitzondering gemaakt; zij hoefden niet van naam te veranderen. Andere voetbalclubs, verbonden met bedrijven, hebben hun naam evenmin veranderd, maar kozen een sportieve afkorting van de bedrijfsnaam (bijvoorbeeld A.E.G. en S.H.E.L.L.).
In juni 1940 kwam door de fusie van de verschillende voetbalbonden de registratie van de namen van alle Nederlandse clubs weer bij de N.V.B. terecht. Wanneer katholieke of protestantse clubs dezelfde naam hadden als een club in de N.V.B., dan werd dit opgelost door de confessionele clubs te voorzien van R.K. of C. voor hun naam of door de beginletter van de plaatsnaam of het jaar van oprichting achter hun naam te zetten. Ook voor de voetbalclubs afkomstig uit de N.A.S.B. werden desnoods nieuwe namen ingevoerd.
Officieel orgaan
De N.V. en A.B. en later de (K.) N.V.B. heeft als officieel orgaan gebruikt: Het Sportblad (februari – december 1890); de Nederlandsche Sport (december 1890 – september 1900); Het Sportblad (oktober 1900 – oktober 1908); Officiëele mededeelingen van den N.V.B. (oktober 1908 – maart 1919) en (De) Sportkroniek vanaf maart 1919.
De (K.) N.V.B. gaf elk seizoen een Adresboek of Adreslijst uit met een alfabetische opgave van alle clubs in zijn competitie met hun bestuur, clubtenue en terrein. Vanaf seizoen 1921-1922 werden ook de oprichtingsdata van deze verenigingen vermeld.
De katholieke voetbalorganisatie
Katholieke verenigingen konden eerst moeiteloos toetreden tot de N.V.B. en erkende Bonden als de Brabantsche en Limburgsche Voetbalbonden. Dit veranderde in 1910 naar aanleiding van het verzoek van Achilles (later Olivio geheten) en Leonidas om lid te worden van respectievelijk de Amsterdamsche en Rotterdamsche Voetbalbond. Sommige leden van deze Bonden wilden deze katholieke clubs niet toelaten, omdat zij niet openstonden voor niet-katholieken.27 Het bestuur van de N.V.B. oordeelde dat dergelijke clubs toegelaten konden worden. Leonidas zou ook naderhand in de N.V.B. uitkomen, evenals de R.K.S.V. Graaf Willem II uit Den Haag.
Naar aanleiding van deze discussie werden er plannen opgezet om een R.K. Voetbalbond voor geheel Nederland op te richten, maar dit ging vooralsnog niet door. Het bracht het vraagstuk van katholieken en sportbeoefening wel naar de voorgrond. Geestelijken gingen zich afvragen of katholieken wel moesten deelnemen aan sporten met en tegen niet-katholieken en of deelname aan sport geen bedreiging vormde voor het vervullen van godsdienstige plichten als het bijwonen van de mis. Deze kwestie kreeg meer urgentie toen er meer katholieke voetbalclubs werden opgericht en de mobilisatie van 1914 jongemannen van allerlei gezindten bijeenbracht in de kazernes, die vervolgens gezamenlijk gingen sporten.
W.J.C. Binck (1882-1971) was één van de eersten onder de katholieke geestelijkheid die het belang van voetbal voor de katholieke jeugd onderkende.28 Als kapelaan in Breda was hij nauw betrokken bij het plaatselijke katholieke jeugdwerk. Op 27 november 1914 richtte hij tezamen met zeven jongens Bredania op, een R.K. voetbalclub.29 Hij nam het initiatief tot de oprichting op 19 september 1915 van de R.K.V.B. Noord-Brabant Westelijke deel en hij was naderhand ook betrokken bij de oprichting van de overige katholieke voetbalorganisaties.
In november 1915 publiceerde Binck “Het leeren gevaar” in het katholieke dagblad De Maasbode.30 Hij verklaarde in dit artikel dat deelname van katholieken aan het ongeorganiseerde en georganiseerde neutrale voetbal een ernstig gevaar vormde voor de jeugdige katholieke voetballers. Het zou hen niet alleen hinderen bij het bezoeken van de mis, maar hen ook geleidelijk kunnen vervreemden van de katholieke gewoonten. Hij zag in het voetbal een uitdaging voor de katholieke gemeenschap: men moest het voetballen niet verbieden, zoals tal van andere geestelijken hadden bepleit, maar het juist organiseren onder toezicht van de geestelijkheid in katholieke bonden en clubs. Dat moest snel gebeuren, want Binck voorzag dat de jongemannen zouden blijven voetballen, als de mobilisatie eenmaal voorbij zou zijn.
In de periode 1915-1919 werden in alle vijf diocesen in Nederland aparte katholieke voetbalbonden opgericht:
De R.K. Voetbalbond Noord-Brabant Westelijk deel, later R.K.V.B. Breda; opgericht 19 september 1915.
De R.K. Voetbalbond bisdom Den Bosch (R.K.V.B. Den Bosch); opgericht 10 december 1915.
De R.K.V.B. in het aartsbisdom Utrecht (R.K.U.V.B.); opgericht 23 juni 1916. Aanvankelijk waren de R.K. clubs uit Amsterdam hier ook bij aangesloten, totdat zij op 27 februari 1919 hun eigen R.K. Amsterdamsche Voetbalbond stichtten.
De R.K. Limburgsche Voetbalbond (R.K.L.V.B.); opgericht op 24 juli 1917 als R.K. Zuid-Limburgschen Voetbalbond; werd vanaf 1 juli 1919 ook erkend in Noord-Limburg.
De Diocesane Haarlemsche Voetbalbond (D.H.V.B.); opgericht 7 september 1919. De R.K. Amsterdamsche Voetbalbond werd een district van deze nieuwe bond voor het gehele bisdom Haarlem.
Afgevaardigden van de R.K.V.B. Breda en de R.K.V.B. Den Bosch richtten op 27 december 1916 de Roomsch-Katholieke Federatie van Roomsch-Katholieke Voetbalbonden in Nederland (verder R.K.F.) op.31 Deze organisatie werd aanvankelijk ook wel de R.K.N.V.B. genoemd, aangezien zij als de katholieke tegenhanger van de N.V.B. werd beschouwd. Vanaf 1921 werd enkel de benaming R.K.F. gebruikt, omdat een machtige landelijke bond niet gewenst werd en de zelfstandigheid van elke diocesane bond benadrukt moest worden.
Op 4 juli 1917 sloten R.K.F. en de N.V.B. een contract, waarbij zij elkaars standpunten eerbiedigden en elkaars schorsingen en royementen overnamen. Ook beloofde de R.K.F. de leidinggevende rol van de N.V.B. te erkennen en de namen van haar clubs te laten registeren door de N.V.B. In 1924 kwam het tot een breuk tussen beide bonden. Er werden naderhand wel onderhandelingen gevoerd, maar er werd geen nieuw contract meer afgesloten.
In 1923 besloot de R.K.V.B. Breda uit de R.K.F. te stappen, aangezien zij zich niet kon verenigen met de bestaande katholieke voetbalorganisatie.32 Alle aangesloten clubs traden toe de Brabantsche Voetbalbond, waarbij zij een “Belangenbond” instelden ter verdediging van hun belangen in de neutrale bond. Onder katholieke sportbestuurders wekte deze overstap veel beroering, want het verbrak de eenheid in het katholieke voetbal en het gaf een slecht voorbeeld aan de andere clubs, die ook wel geïnteresseerd waren in deelname aan de neutrale voetbalcompetitie. De neutrale voetbalwereld was evenmin gelukkig met deze ontwikkeling, want men vreesde dat het neutrale karakter van de Brabantsche Voetbalbond zou worden verzwakt. Na langdurig overleg besloten tal van katholieke clubs rondom Geertruidenberg in mei 1929 terug te keren naar de R.K.V.B. Den Bosch als “district West Brabant”. Op 23 augustus 1930 werd de nieuwe R.K.V.B. Breda opgericht, die zich weer aansloot bij de R.K.F. en ook weer zelf competities ging organiseren.
In augustus 1934 stelde de R.K.F. uniforme voorwaarden vast voor het aannemen van nieuwe verenigingen door de aangesloten bonden.33 Het ging om de volgende regels:
1. de vereniging zal minstens 20 leden tellen;
2. zij zal over een eigen speelveld moeten kunnen beschikken;
3. zij zal een kleedgelegenheid moeten hebben op het terrein;
4. in plaatsen waar slechts een parochie is, wordt slechts een vereniging toegelaten.
Het bondsbestuur zal van deze bepalingen in bijzondere gevallen dispensatie kunnen verlenen. Waar op dergelijke plaatsen reeds meer dan een club bestaat, zal het bondsbestuur er naar streven dat deze clubs combineren.
Op 31 juli 1940 ging de R.K.F. op in de N.V.B., waarbij ook de vijf diocesane bonden werden opgeheven.
Competitie
Alle vijf diocesane Bonden organiseerden hun eigen competities, maar er ontstond al gauw behoefte aan een bovenregionale competitie en een landskampioenschap. In 1916-1917 werden er twee Zuidelijke tweede klassen ingesteld met de sterkste clubs van de R.K.V.B. Breda en Den Bosch. Bredania (winnaar West) en Sparta Gestel (winnaar Oost) speelden na afloop van de competitie om de landstitel.
In 1918-1919 werden er zes tweede klassen geformeerd, nadat ook de beste teams van de R.K.U.V.B. in de Federatieve competitie waren toegelaten. De zes winnaars streden in een afvalsysteem om de landstitel. In 1920-1921 werd een aparte Overgangsklasse in het Zuiden ingesteld, waarvan de winnaar als landskampioen werd beschouwd. In 1921-1922 bestond de competitie van de R.K.F. uit twee Overgangsklassen, zes tweede klassen en drie derde klassen. Vanaf 1925-1926 waren er drie Overgangsklassen (voor clubs uit de diocesen Utrecht en Haarlem) en twee eerste klassen (voor clubs uit de diocesen Den Bosch en Roermond). De winnaars van deze vijf poules streden om de landstitel. Onder deze klassen werden een aantal tweede klassen geformeerd. Later verviel de aanduiding Overgangsklassen en werd enkel gesproken over eerste klassen. In 1929 werd er ook een derde klasse ingesteld voor clubs uit Eindhoven en omstreken.
Tal van clubs hadden bezwaren tegen deze opzet, omdat de Bonden bepaalden welke ploegen voor promotie vanuit de diocesane naar de Federatieve competitie in aanmerking kwamen.34 Zij hadden regelmatig kritiek op de indeling en het speelschema, dat niet altijd goed werd afgestemd met het wedstrijdprogramma van de diocesane competities. De clubs wilden graag een sterke landelijke bond à la de K.N.V.B., maar de diocesane bonden wilden vasthouden aan hun macht en zelfstandigheid, waarbij zij gesteund werden door de kerkelijke instanties.
Op 24 april 1932 werd de Interdiocesane Voetbal-Competitie-Bond (I.V.C.B.) opgericht. Deze Bond kreeg als taak “de regeling en verzorging van de interdiocesane voetbalcompetities”, ofwel de landelijke competitie en de strijd om de landstitel. De I.V.C.B. had na enige hervormingen vijf afdelingen: Zuid I (Limburg), Zuid II (Noord-Brabant), Oost (Overijssel en Gelderland) en West I en II (Noord- en Zuid-Holland). Alle afdelingen hadden een eerste klasse en een tweede klasse en Zuid II vanaf 1934-1935 ook een derde klasse. De vijf kampioenen van de eerste klassen streden aan het einde van de competitie in een hele competitie om de landstitel.
Clubs konden niet zomaar toegelaten worden tot de I.V.C.B., want een tweedeklasser moest minimaal 25 leden hebben en een eersteklasser minimaal 35 leden. Ook mochten clubs “die voldoen aan de omschrijving bedrijfs-, fabrieks- en ondernemingsvereeniging” niet toetreden.
In 1940 werden de clubs van de I.V.C.B. merendeels ondergebracht in de tweede, derde en vierde klassen van de competitie van de N.V.B. De verenigingen uit de diocesane bonden werden verdeeld over de onderafdelingen, waarin zij gelegen waren.
Registratie van clubnamen
Volgens het contract met de N.V.B. liet de R.K.F. de registratie van clubnamen vanaf 1917 over aan de N.V.B. Dit zal ongetwijfeld bij tal van katholieke clubs tot wrevel hebben geleid, want zij moesten hun oude vertrouwde clubnaam vervangen omdat die allang aan een neutrale club was vergeven. In de officiële bondsberichten en wedstrijdverslagen werden de oude en nieuwe namen ook wel naast elkaar gebruikt.
Na de breuk met de N.V.B. besloot het bestuur van de R.K.F. op 20 december 1925 de registratie van clubnamen zelf ter hand te nemen.35 Alle clubs van de diocesen Utrecht, Haarlem, Den Bosch en Roermond werden in 1926 geregistreerd door middel van publicatie in de Sport illustratie. Tal van katholieke clubs gingen bij deze nieuwe registratie terug naar de clubnamen die zij vóór de registratie van de N.V.B. hadden bezeten.36 Deze nieuwe, katholieke registratie werd echter niet volgehouden, zodat er naar verloop van tijd toch weer tal van clubs met dezelfde namen in de competities opdoken. De R.K.F. besloot in 1933 de registratie te hervatten, maar deze kwam door geringe medewerking van de diocesane bonden traag op gang.37
In 1936 werd door de algemene vergadering van de R.K.F. de volgende regels over de registratie van clubnamen aangenomen:
Art. 27 a. De bonden verplichten zich de namen der bij hen aangesloten vereenigingen door de R.K.F. te doen registreeren. De R.K.F. registreert slechts eenmaal een en dezelfden naam.
(Art. 27 b. Over inzending clubnaam en administratie.).
Art. 27 c. Ingeval van naamwijziging of vervallenverklaring van het lidmaatschap wordt het registratieformulier door den betrokken bond aan de R.K.F. geretourneerd, met aanteekening van de reden, welke tot afvoering van den geregistreerde naam aanleiding geeft. De annuleering der registratie van den betreffenden naam wordt onder het officieel nieuws van de R.K.F. gepubliceerd.
Art. 27 d. Indien zich twee vereenigingen aanmelden met denzelfden naam, zal de naam van die vereeniging geregistreerd worden, welke het langst de koninklijke goedkeuring heeft verkregen. Ontbreekt die, dan beslist het bestuur der R.K.F.
Overgangsbepalingen:
- De registratie, welke reeds door de R.K.F. plaats gevonden heeft, blijft onveranderd van kracht.
- De bonden dragen zorg, dat de namen der nog niet geregistreerde vereenigingen binnen één maand na het in werking treden van vorenstaande reglementsbepalingen ter registratie zijn ingezonden.
De registratie geschiedt aan de hand van den datum van oprichting. Is deze niet bekend, dan wordt de datum van toetreding tot den bond als datum van oprichting beschouwd. Het recht van voorrang gaat verloren, indien de inzending niet is geschied binnen den termijn onder 2 genoemd.
In de zomer van 1937 werden de eerste lijsten van erkende clubnamen in de Sport illustratie gepubliceerd. Vanaf dat moment werden de nieuwe en afgevallen clubnamen wel officieel bijgehouden en bekend gemaakt. Alleen de R.K.U.V.B. bleef slecht meewerken, omdat deze bond wenste te volstaan met een eigen administratie van clubnamen.
Officieel orgaan
Van oktober 1914 tot en met december 1920 publiceerde de R.K.F. en de diocesane bonden hun mededelingen in Ons Sportblad. Vanaf januari 1921 heette dit orgaan de Sport illustratie. Het bevatte hoofdzakelijk artikelen over voetbal, maar af en toe werden ook berichten over katholieke gymnastiek- en korfbalclubs opgenomen. Vanaf oktober 1935 bestond er een noordelijke en een zuidelijke editie van Sport illustratie om de hoeveelheid nieuws beter te kunnen verwerken.38 Beide edities hadden een gemeenschappelijke gedeelte met algemene voetbalberichten en het overzicht van de I.V.C.B.-competitie, maar in de noordelijke editie stonden enkel de officiële mededelingen van de R.K.U.V.B. en de D.H.V.B. en in de zuidelijke editie die van de R.K.V.B. Breda en Den Bosch en de R.K.L.V.B. De aparte delen werden aangeduid met een N of Z achter het paginanummer.
De christelijke voetbalorganisatie
Onder protestanten stond voetbal niet hoog aangeschreven, want velen onderschreven de stelling: wie sport, gaat niet naar de kerk, en wie naar de kerk gaat, sport niet. Men had ernstige bezwaren tegen het voetballen op zondag en ook tegen de aandacht voor wedstrijden en individuele prestaties van voetballers in de pers, die als overdreven en als persoonsverheerlijking werd afgewezen. Toch ontstonden er christelijke voetbalclubs.
In juni 1919 werd de Nederlandsch Christelijke Voetbalbond in Amsterdam opgericht. Deze organisatie telde ondanks haar benaming hoofdzakelijk clubs uit Amsterdam, Hilversum en Zaandam. Zij organiseerde enige jaren een competitie, totdat er te weinig clubs over waren. Dit leidde ertoe dat de Bond op 10 juli 1922 formeel werd opgeheven.
Sommige christelijke voetbalclubs speelden noodgedwongen mee in een regionale neutrale voetbalbond of een kantoorvoetbalbond. Alleen in Groningen, Amsterdam en Rotterdam bestonden er in 1925 aparte christelijke voetbalbonden.
In 1925 begon Lichaamsoefening, het sportblad voor christelijke sport, een actie om een landelijke voetbalbond op te richten, resulterend in de instelling van een speciaal comité. Dit comité besloot tijdens een vergadering te Utrecht op 6 maart 1926 tot de oprichting van een Nederlandsche Christelijke Voetbalbond. De Bond zou een federatief karakter moeten krijgen en had als doel het voetbal op werkdagen bevorderen. Het was de bedoeling dat er tenminste acht districten zouden komen met Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, Den Haag, Groningen, Leiden, Rotterdam en Utrecht. Ook ditmaal bloedde het initiatief dood, maar er bleef alom de wens bestaan het christelijke voetbal apart te organiseren.
Op 26 januari 1929 werd de Nederlandsche Zaterdagmiddag Voetbal-Bond (N.Z.V.B.) opgericht op een bijeenkomst in het C.J.M.V.-gebouw in Utrecht. Deze naam geeft aan dat de bond ook open zou staan voor niet-christelijke voetbalclubs. Na een nieuwe enquête onder de belangstellende verenigingen werd besloten de bond toch op christelijke grondslag te vestigen. In het najaar van 1929 werd de naam dan ook veranderd in Christelijke Nederlandsche Voetbalbond (verder C.N.V.B.), waarschijnlijk naar voorbeeld van de C.K.B. (de Christelijke Korfbalbond) en om verwarring met de neutrale onderbond N.C.V.B. te vermijden. Er werd in 1929-1930 al met een competitie begonnen in de districten Utrecht en Zwolle. Tevens werden er onderhandelingen gevoerd met de Rotterdamsche Christelijke Voetbalbond, maar het duurde tot 1934 voordat deze bond onder bepaalde voorwaarden zou toetreden.39
De C.N.V.B. bereikte in de jaren 1934-1936 de grootste omvang en telde toen 15 afdelingen:
Afdeeling I: Utrecht; II: Zwolle; III Twente-West; IV Noord-Holland (later West-Friesland); V Amsterdam; VI Drenthe; VII Friesland; VIII Twente-Oost, IX Noord-Brabant; X Apeldoorn; XI Veluwe West; XII Gelderland Zuid; XIII Zeeland; XIV Arnhem en XV Gelderland Oost en district Rotterdam. In de praktijk heeft Afdeeling IX enkel in 1933-1934 bestaan, maar de telling werd nadien niet aangepast.
In 1936 verdween de Afdeeling Veluwe West en in 1937-1938 werden Twente West en Oost gecombineerd tot Afdeeling Twente. Vanaf 1938-1939 werd de nummering losgelaten en bestonden enkel nog de Afdeeling Utrecht; Zwolle; Amsterdam; Friesland; Twente; Apeldoorn; Zuid-Gelderland; Groningen en Rotterdam.
Tal van christelijke clubs hebben zich nooit bij de C.N.V.B. aangesloten, omdat zij liever in de zaterdagmiddag-competities van hun plaatselijke neutrale bond bleven spelen. Dit gold met name voor de regio Den Haag en Leiden. Voor zover bekend heeft de C.N.V.B. nooit een officiële registratie van clubnamen gehad.
Op 31 juli 1940 ging de C.N.V.B. op in de N.V.B. De algemene ledenvergadering van de C.N.V.B. keurde op 10 augustus 1940 de fusie goed, maar met een voorbehoud: “De fusie is voorlopig voor een jaar aangegaan. In dat jaar moet de verdere uitwerking en voltooiing plaats vinden, en de N.V.B. heeft in dit eerste jaar te bewijzen, dat het haar ernst is met de regelingen, die zij voor het bijzondere voetbal in het leven geroepen heeft.”40 De C.N.V.B. is echter nooit meer heropgericht; er werd op 5 oktober 1940 enkel de Vereeniging van Christelijke Voetbalclubs, een belangenvereniging voor christelijke voetbalclubs, in het leven geroepen.41
Competitie
De C.N.V.B. organiseerde een competitie in alle afdelingen zonder dat er aan een landskampioenschap werd gedacht. Het bondsbestuur liet op de jaarvergadering van 6 augustus 1932 weten “dat men niet te vinden was voor wedstrijden om het landskampioenschap, zulks omdat men wil accentueeren, dat de voetbalwedstrijden eenvoudig moeten blijven en niet mogen worden uitgetild boven hun eigenlijke beteekenis. Willen twee nabijgelegen districten eens de krachten meten, dan is daartegen geen overwegend bezwaar.”42
Het lukte niet om aan deze opstelling vast te houden. Vanaf 1933-1934 werd er wel om het landskampioenschap gespeeld volgens een knockout-systeem tussen de afdelingskampioenen met één thuis- en uitwedstrijd. Het bondsbestuur stelde dat deelname aan het titeltoernooi niet verplicht was en dat clubs zich desgewenst konden beperken tot één wedstrijd op neutraal terrein.43 D.E.S. Nijverdal werd in augustus 1934 de eerste kampioen van de C.N.V.B. door een 5-3 overwinning op D.V.V. Utrecht.44
Naast de competitie organiseerde de C.N.V.B. vanaf 1932 op Tweede Pinksterdag de Bondsdag, een groot eendaags toernooi, naar voorbeeld van de C.K.B.45 In de laatste jaren werden er aparte Bondsdagen voor het westen en het oosten gehouden, omdat het aantal deelnemers te groot was geworden voor één toernooi.
Officieel orgaan
De C.N.V.B. gebruikte van januari 1929 tot en met juli 1937 Lichaamsoefening. Uitgave van de Christelijke organisaties voor lichamelijke oefening als officieel orgaan. De Bond deelde dit blad met het N.C.G.V. en de C.K.B. Zij begon in oktober 1937 met een eigen orgaan met De CNVB’er. Officieel orgaan van den Christelijke Nederlandsche Voetbalbond. Dit blad verscheen op 23 oktober 1940 voor het laatst, omdat de Bond inmiddels was opgegaan in de N.V.B.
De socialistische voetbalorganisatie
In 1922 benoemde het Nederlandsch Vakverbond een commissie voor onderzoek naar het maatschappelijk werk. Deze commissie besteedde ook aandacht aan het oprichten van een eigen centrale sportbond, maar zij achtte dit meer een zaak van de A.J.C. (Arbeiders Jeugd Centrale), “aangezien de sport vooral door de jongere arbeiders (-sters) beoefend wordt.” In 1925 werd een Comité voor de Arbeiderssport opgericht, dat zich inzette om een arbeiderssportbond op te richten, zoals elders in het buitenland al gebeurd was. Dit resulteerde op 19 december 1926 in de oprichting van de Nederlandse Arbeiders Sportbond (verder N.A.S.B.) in een bovenzaal van café De Pool op het Damrak te Amsterdam.46 Deze bond bestond uit plaatselijke afdelingen, die allerlei sporten aan hun socialistische achterban konden aanbieden, zoals ondermeer gymnastiek, voetbal, korfbal en handbal.
Vanaf 1927 werd in de afdeling Amsterdam al gevoetbald, maar de groei van de voetbaltak ging langzaam door de grote afstanden tussen de afdelingen. Wanneer er in een afdeling veel voetballers kwamen, kon het afdelingsbestuur meerdere clubs laten instellen. Minstens vijf afdelingen konden een district vormen, waarna zij een gezamenlijke competitie konden beginnen voor hun clubs. De belangrijkste districten waren Groningen en Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland, maar het aantal deelnemende clubs bleef altijd bescheiden. Voor voetballers uit socialistische kring waren neutrale clubs al gauw een goed alternatief, omdat die lage contributies en tegenstanders in de naaste omgeving boden.47 De afdeling Assen speelde vanaf de oprichting in 1927 onder de naam Upward mee in de Drentsche Voetbalbond, maar ging in 1929 alsnog over naar de socialistische bondscompetitie.
Op 31 juli 1940 ging de voetbaltak van de N.A.S.B. op in de N.V.B., waarna de resterende clubs in de diverse Onderafdeelingen werden ingedeeld.48
Competitie
In 1929-1930 waren er voetbalcompetities in district 1 (Groningen en Drenthe), district 2 (Overijssel), district 3 (Gelderland), district 8 (Zuid-Holland) en district 9 (Noord-Holland). In 1934-1936 bereikte de afdeling voetbal van de N.A.S.B. zijn grootste omvang met competities in district 1 (Groningen en Drenthe), 2 (Overijssel), 3 (Gelderland), 4 (Limburg), 5 en 9 (Noord-Holland), 6 en 8 (Zuid-Holland), 7 (Utrecht), 9 (Hoorn en omstreken), 10 (Friesland) en 11 (Overijssel). Na 1936 liep het aantal districten echter steeds meer terug. In 1939-1940 waren er enkel nog competities in Noord-Holland en Zuid-Holland. Vanaf 1933-1934 werd er elk seizoen gespeeld om het bondskampioenschap, waarbij alle winnaars van de eerste klassen van de diverse districten mochten deelnemen.
Officieel orgaan
Vanaf 1 mei 1928 gaf de N.A.S.B. een eigen orgaan uit genaamd Arbeiderssport. Dit verscheen vanaf maart 1929 eenmaal in de veertien dagen en vanaf oktober 1929 wekelijks. In dit blad stonden alle officiële mededelingen van alle takken van sport binnen de bond en berichten uit de verschillende afdelingen. Het laatste nummer verscheen op 10 mei 1940.
Zoek naar:
Cohen, Geschiedenis Voetbal, p. 124. Bos, Twentse ros, p. 11-12. Beiden geven geen bronvermeldingen.
Nederlandsche Sport 8 sep. 1883, p. 4 (aankondiging) en Idem 6 okt. 1883, p. 3 (verslag oprichtingsvergadering in Utrecht).
Voor een biografie van Mulier: BWN I, p. 411-412. Voor een kritische beschouwing over Mulier en HFC als eerste voetballers: Nico van Horn, ‘125 jaar voetbal in Nederland?’, in: De Sportwereld 35 (2004), p. 8-14.
Zie bijvoorbeeld Het Sportblad 26 sep. 1889, p. 20.
Nederlandsche Sport 8 okt. 1887, p. 9 en Idem 22 okt. 1887, p. 10.
Nederlandsche Sport 19 nov. 1887, p. 7.
Nederlandsche Sport 7 juli 1888, p. 14. Noppen stelde later dat hij het ontwerp een jaar eerder (dus in 1887) had opgesteld; Nederlandsche Sport 15 dec. 1888, p. 8.
Nederlandsche Sport 15 dec. 1888, p. 8.
Nederlandsche Sport 19 okt. 1889, p. 12 (aankondiging) en Idem 9 nov. 1889, p. 11 (uitnodiging).
Nederlandsche Sport 23 nov. 1889, p. 10-12.
Nederlandsche Sport 14 dec. 1889, p. 10.
De rechtsgebieden worden beschreven in Voetbal Jaarboekje 1936-1937, p. 287-310. De Geldersche Voetbalbond ontbreekt hier merkwaardig genoeg.
Nederlandsche Sport 15 dec. 1888, p. 8.
Sportkroniek 28 sep. 1921, p. 186 (Amsterdam). Haagsche Voetbalbond. Jubileumboek bij het veertigjarig bestaan (1894-1934), p. 39. De minimumeis van de H.V.B. van 50 leden werd in 1937 ook geldig voor Delft; Sportkroniek 15 mrt. 1937, p. 339.
Sportkroniek 17 aug. 1933, p. 875.
Het Sportblad 28 juni 1906, p. 20; Idem 19 juli 1906, p. 2 en Idem 1 okt. 1908, p. 17 (Amsterdam). Het Sportblad 6 juli 1906, p. 6 (Rotterdam).
Sportkroniek 16 juli 1925, p. 781.
Nederlandsche Sport 7 juli 1888, p 14.
Voetbal Jaarboekje 1937-1938, p. 171-175, citaat op 173.
Het Sportblad 11 nov. 1904, p. 7 en Idem 25 nov. 1904, p. 9. Sportkroniek 17 nov. 1904, p. 286.
O.M. van den N.V.B. 16 aug. 1909, p. 4-5.
O.M. van den N.V.B. 24 jan. 1911, p. 2.
O.M. van den N.V.B. 8 aug. 1911, p. 2-3.
O.M. van den N.V.B. 5 feb. 1912, p. 4, gedrukt in Voetbal Jaarboekje 1937-1938, p. 175.
Sportkroniek 4 okt. 1923, p. 1420.
Sportkroniek 26 aug. 1929, p. 1079.
Het Sportblad 13 okt. 1910, p. 5 (Amsterdam). Idem 20 okt. 1910, p. 8-9 (Rotterdam).
Derks en Budel, Sportief en katholiek, p. 37-42.
Binck verklaarde later dat hij met zeven jongens van het Bredania op 27 nov. 1914 de voetbalclub Bredania had opgericht; Jaarboekje R.K.F. 1918-1919, p. 11. Derks en Budel, Sportief en katholiek, p. 39 zeggen dat Bredania een omvorming van de bestaande club Vitesse was.
De Maasbode 26 nov. 1915, p. 27-28, besproken in Derks en Budel, Sportief en katholiek, p. 38-39. Zij suggereren dat de oprichting van de Bond na de publicatie in De Maasbode plaats vond.
Derks en Budel, Sportief en katholiek, p. 44.
Derks en Budel, Sportief en katholiek, p. 51-56.
Sport illustratie 21 aug. 1934, p. 958.
Sport illustratie 19 mei 1925, p. 316.
Sport illustratie 22 dec. 1925, p. 808.
Sport illustratie 27 apr. 1926, p. 269 (Haarlem); Idem 4 mei 1926, p. 284 (Roermond); Idem 11 mei 1926, p. 301 en 5 okt. 1926, p. 644 (Utrecht) en Idem 9 nov. 1926, p. 824 (Den Bosch).
Jaarverslag R.K.F. over 1933-1934, gepubliceerd in Sport illustratie 7 aug. 1934, p. 904.
Sport illustratie 29 okt. 1935 is het eerste nummer met de N en Z pagina’s.
Bericht over de fusie C.N.V.B. en R.C.V.B. in Lichaamsoefening 30 mrt. 1933, p. 161-162. De R.C.V.B. bleef financieel onafhankelijk en regelde zelfstandig contributies en competities; Lichaamsoefening 24 aug. 1933, p. 383 en Idem 30 aug. 1934, p. 440.
De C.N.V.B’er 21 aug. 1940, p. 1-2 en 3 (citaat).
De C.N.V.B’er 9 okt. 1940, p. 2-3.
Lichaamsoefening 11 aug. 1932, p. 371-372, citaat op 372.
Lichaamsoefening 14 dec. 1933, p. 576.
Lichaamsoefening 30 aug. 1934, p. 437.
Lichaamsoefening 19 mei 1932, p. 248-251 (verslag eerste Bondsdag).
Dona, Sport en socialisme, p. 17, 24-25.
Dona, Sport en socialisme, p. 106-109 en 161-162.
Dona, Sport en socialisme, p. 246-247.
Noten:
Onderschriften illustraties:
- 1) Willem (Pim) Mulier (1865-1954) speelde een belangrijke rol bij de introductie en groei van het voetbal in Nederland. Bron: Cees Zevenbergen, Rotterdams Voetbalglorie 1886-1986. Kroniek van een eeuw stedelijke Voetbalhistorie (Rijswijk 1986), p. 10.
- 2) Elftalfoto van de Leidse voetbalvereniging De Sportman met hun kleedhok op de achtergrond, ongedateerd. Bron: Peter de Bruijn, Jaap Jacobs e.a., Ajax Sportman Combinatie 1892-1992 (z.p. 1992), p. 15.
- 3) Voorbeeld van de rubriek “Registratie van clubnamen” met de opgaven van de nieuwe en verdwenen namen van voetbalclubs. Bron: Sportkroniek 19 aug. 1935, p. 967.
- 4) W.J.C. Binck (1882-1971) speelde een belangrijke rol in de opkomst van de katholieke voetbalbonden. Bron: Marjet Derks en Marc Budel, Sportief en katholiek. Geschiedenis van de katholieke sportbeweging in Nederland in de twintigste eeuw (Nijmegen 1990), p. 30.
- 5) Voetbal op lager niveau. Een spelmoment uit de Schiedamse derby Pro Patria – Velocitas zonder doelnetten en publiek. De wedstrijd werd in januari 1930 gespeeld voor de eerste klasse van de Rotterdamsche Christelijke Voetbalbond. Bron: Lichaamsoefening 23 jan. 1930, p. 43.
- 6) Voetbal in volle glorie. Een foto van de Rotterdamse derby Sparta – Feyenoord voor “een slordige 20.000 menschen” op Spangen in oktober 1936. Bron: Sport in beeld/Revue der sporten 12 okt. 1936, p. 1 (foto) en 8 (toelichting).