15/04/1627

 
English | Nederlands

15 - 04 - 1627

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 De afgevaardigden van de Admiraliteiten in Rotterdam , Amsterdam en het Noorderkwartier zijn conform de resolutie van 3 april ontboden en nu verschenen. Rotterdam verklaart vijf schepen in zee te hebben gebracht. Het zesde wordt geprepareerd, maar er is geen jacht beschikbaar en de fregatten zijn ongeschikt. Amsterdam verklaart zeven schepen te hebben gestuurd en de vijf andere gereed te maken. Het Noorderkwartier verklaart zijn schepen te hebben gestuurd en wil subsidie.
HHM zullen deze kwestie morgen in aanwezigheid van Z.Exc. en de luitenant-admiraal van Holland hervatten en met de gedeputeerden overleggen hoe men ervan verzekerd kan zijn dat de aangewezen schepen altijd op zee en langs de kust zijn.
De gedeputeerden van de Rotterdamse Admiraliteit verklaren geen geld meer te hebben voor uitrusting van het door HHM op 16 maart verzochte schip ter konvooiering van de Noordse Compagnie . Zij vragen een speciale tegemoetkoming.
HHM stellen een besluit uit totdat de Compagnie nader zal aandringen.
De gedeputeerden van de Admiraliteit in het Noorderkwartier melden dat het plakkaat op de bemanning en bewapening van de koopvaardijschepen niet kan worden uitgevoerd, omdat het een te grote last is.
Aangezien het plakkaat reeds twee keer is afgezwakt - en door alle steden in Holland is aangenomen - dient het te worden uitgevoerd, inclusief de daarin genoemde straffen.

2 De binnengekomen commandeur Quast bericht over het uitlopen van de vijandelijke vloot en de verovering van het door hem opgebrachte schip.
HHM laten Quast dit op schrift stellen. Op de vraag waarom hij de gevangenen niet overboord heeft gezet, antwoordt hij dat de Admiraliteit hem geweigerd heeft hiervoor een akte te geven. Morgen zal deze kwestie in aanwezigheid van Z.Exc. worden behandeld.

3 Op verzoek van Thimote Enos, voormalig sergeant en nu appointé bij de compagnie van kapitein Norwod, is zijn extraordinaris traktement van 12 gld. per 42 dagen nog voor een jaar verlengd met ingang van de einddatum van de vorige concessie.

4 Vanwege zijn armoede mag Jan Janssen zijn twee koeien en meubelen vrij van licent van Barendrecht naar Prinsenland terugbrengen. Hij had deze in veiligheid gebracht tijdens de belegering van Breda.

5 Jan Berckemeij mag naar Bergen op Zoom drie rijpaarden en zes bidets brengen voor enkele ruiters van de compagnieën van de ritmeesters Brochum en Van der Wel.

6 Jacob Boetman mag op een binnenlands paspoort voor de heer Van Rijhoven twee koets- en twee ruinpaarden en nog één rijpaard en vier bidets naar naar Bergen op Zoom brengen. De commissaris aldaar zal hiervan op de hoogte worden gesteld om erop toe te zien dat de paarden worden geleverd aan de ruiters voor wie ze zijn gekocht.

7 Het verzoek van de ingezetenen van het dorp Tessenderlo in het graafschap Loon, ondersteund door de raad van Luik, om hun eigen gewas naar de markt van Diest te mogen brengen, gaat voor advies naar de RvS.

8 Het verzoek van Johanna van Barfelt, weduwe van kolonel Utenhove, om een traktement vanwege de lange en getrouwe dienst van haar man, gaat voor advies naar de RvS.

9 Ludolph van Linsenich, controleur van de schepen, verzoekt niet in 's- Gravenhage maar in Nijmegen zijn residentie te mogen houden. Ook wil hij een schrijver in dienst nemen. Ten slotte vraagt hij om zelf de stuiver van de schippers - hem toegezegd als salaris - in ontvangst te mogen nemen, in plaats van via de commissaris-generaal van de schepen.
HHM vragen hierover advies aan de RvS.

10 Het verzoek van kapitein Saldanigne zijn soldij te krijgen over de maanden die zijn ingehouden vanwege het duel tussen de markies d'Estiaux en de jonge markies De Courtomer, is afgewezen.

11 HHM stemmen in met het verzoek van Guillielmus Sylvius ordonnantie te krijgen van drie maanden traktement plus een voorschot van drie maanden.

12 De RvS adviseert over het op 24 maart ingediende rekest van de heer van Anholt. Het zou hem mogen worden toegestaan de volgende goederen tegen Bosch' licent eenmalig uit Zutphen te laten halen voor zijn hofhouding: acht mud zout, acht pijpen Franse wijn, acht kinnetjes zeep, vierhonderd pond kaas, 400 gld. aan specerijen, twee vaten haring, honderd bosjes schollen, zes gerookte zalmen en twee pijpen Spaanse wijn.
HHM nemen dit advies over.

13 Conform het advies van de RvS op het op 9 april ingediende verzoek van de vrouwe van Wel wordt paspoort toegestaan aan Philibert Philips van Spanghen, groot-baljuw van Brabant, om met zijn twee dienaren naar Zutphen en het huis te Dorth te reizen.

14 HHM geven Culenborch toestemming tegen betaling van 's lands rechten tachtig stukken eikenhout, ook planken, naar de Republiek te laten brengen.

15 Over enkele punten in de brieven van Joachimi d.d. 1 april en van Joachimi en Cats d.d. 2 april zal nader worden overlegd.

16 Rantwijck en Beaumont berichten de resolutie van 12 april aan ambassadeur Soranzo te hebben meegedeeld. Hij was hier aanvankelijk niet tevreden mee, maar de gecommitteerden hebben hem voorgehouden dat Engeland noch Frankrijk de kwestie in twijfel trekken. Evenmin betwisten deze landen de interventie van Nederlandse schepen langs de kust van Spanje om de Spaanse handel te verhinderen. De ambassadeur is door dit voorbeeld enigszins tevredengesteld.
Berck zal worden geschreven te proberen op gelijke wijze Venetië tegemoet te treden. Hij zou audiëntie moeten verzoeken onder verwijzing naar de in de brief genoemde redenen die hij nader zou willen toelichten.

17 Noortwyck en Vosbergen rapporteren dat Caignoncle en Linschoten hun geschil aan hen hebben voorgelegd. De gecommitteerden hebben op 3 april een uitspraak gedaan, die door HHM is bekrachtigd. Het op 10 maart 1618 voor twintig jaar aan Caignoncle verleende octrooi wordt met evenveel jaren verlengd als de duur van het octrooi van Linschoten voor het maken van salpeter.
1 Tussen Jaques de Cajonkle en Willem van Lijnschoten en Matheus van Lijnschoten c.s. zijn geschillen ontstaan. Cajoncle beweert krachtens octrooibrieven van HHM van 10 maart 1618 het alleenrecht te hebben voor het maken van salpeter volgens zijn methode. Willem en Matheus van Lijnschoten beweren het tegendeel: Cajoncle heeft zich niet gehouden aan de voorwaarde binnen een bepaalde termijn een monster voor te leggen en heeft hierdoor het octrooi verspeeld. Het stond hun daarom vrij zelf octrooi aan te vragen, dat zij van HHM op 9 sept. 1624 voor 31 jaar hebben gekregen. De Staten van Holland hebben daarbij nog een aanhangsel gevoegd waarover Cajoncle niet beschikt. Hierover is door beide partijen bij het Hof van Holland proces gevoerd, waarop Linschoten c.s. zich met een rekest tot HHM hebben gewend. Door gecommitteerden uit hun midden zijn de partijen diverse oplossingen voorgehouden. Uiteindelijk zijn zij akkoord gegaan het geheel ter beoordeling van Noortwijck en Vosbergen over te laten.
De gecommitteerden bepalen dat Cajoncle zijn octrooi zal mogen gebruiken voor dezelfde periode als Lijnschoten c.s. Cajoncle krijgt tevens het effect van het aanhangsel dat voor hem echter, tegen betaling van 500 gld. door Lijnschoten c.s., in de provincie Holland slechts geldig zal zijn bezuiden de rivieren de Maas en IJssel, tenzij Lijnschoten c.s. hem voor de helft willen laten deelnemen in hun octrooi voor Holland. Dit staat hun vrij maar moet wel ter beoordeling aan de gecommitteerden worden voorgelegd. De gecommitteerden zullen tevens beslissen, indien Cajoncle niet wordt betaald, wanneer een van beide partijen over een van de overige (of alle) provincies eenzelfde aanhangsel krijgt of wanneer HHM het octrooi na afloop verlengen.

1 De uitspraak is door een klerk ingeschreven in S.G. 52 en gedateerd op 3 maart in plaats van 3 april.