14 - 01 - 1628
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
HHM laten burgemeester
Bas aanstaande maandag samen met
Sommelsdijck adviseren over de
liquidatie van de
VOC
. Het zal
gaan over het onderwerp waarover zij in
Engeland
zijn
ingezet.
Lochteren,
Ploos en
Schaffer zullen de kwestie met Bas en
Sommelsdijck bespreken.
2
De afgevaardigden van
Groningen brengen enkele van
Ernst
Casimir ontvangen berichten te berde. Onder meer dat
tien
compagnieën ruiters van het
keizerlijke
leger in
Rheiderland gekomen zijn; dat het volk
van de
keizer begint te schieten op
schepen die naar
Leerort
varen, en dat de keizerlijken zich nog steeds ophouden
in
Leer.
De heren van
Holland brengen enkele brieven in uit
Hamburg,
Stade en
Glückstadt die
zij hebben gekregen via Z.Exc. In de brieven is de situatie in
deze
plaatsen beschreven. In Stade en Glückstadt zijn levensmiddelen en
geld
van node.
Beide kwesties worden besproken met Z.Exc. Vervolgens moet worden overlegd met welke oplossing de Republiek het meest gediend is, waartoe
Essen,
Noortwijck,
Duick,
Vosbergen,
Ploos,
Ter
Cuilen en
Schaffer
zijn aangewezen.
3
HHM laten
Essen,
Noortwijck,
Duick,
Vosbergen,
Ploos,
Ter
Cuilen en
Schaffer de
propositie van resident
Vosbergen
d.d. 7 jan. onderzoeken.1
Josias van Vosbergen, resident van Z.M. van Denemarken, laat brieven zien waarin de
koning de situatie aldaar
beschrijft. Hij vraagt HHM alle mogelijke secours te bieden. Toen
Z.M. de brieven schreef was hij nog niet op de hoogte van de moeite
die HHM onlangs hebben
gedaan
de
steden langs de
Elbe te bevoorraden. Daarover zal
hij zeer
tevreden zijn. Vosbergen
verzoekt HHM hiermee door te gaan zodat de plaatsen langs de Elbe
behouden blijven. Dat is zowel voor Z.M. als voor de Republiek van
groot
belang.
In zijn laatste uiteenzetting [d.d. 9 dec. 1627] heeft de resident enkele onmiddellijk beschikbare inkomstenbronnen voorgesteld. Zowel het juweel van de
koning van Groot-Brittannië als
Elias Trip en zijn
handel kunnen de Deense koning veel geld opleveren, wat HHM
in acht moeten nemen.
De resident bericht verder dat enige burgers uit
Wolfenbüttel bereid zijn 10.000 rijksdaalder te lenen tot betaling van
het garnizoen of anderszins. Zij moeten wel verzekerd zijn van
betaling door een assignatie van Z.M. op het subsidie van HHM. De
resident
vraagt HHM hierover een definitief besluit te nemen.
Voorts heeft Z.M. bevolen dat de resident moet vertrekken. Volgens de credentiebrief die hij HHM heeft gegeven stelt de koning een ander in zijn plaats aan. Vosbergen verzoekt HHM hem een korte aanbevelingsbrief te geven aangezien Z.M. daar soms waarde aan hecht. Ten slotte bedankt hij HHM voor de genegenheid die zij tot nog toe aan Z.M. hebben bewezen.
4
Op advies van de aanwezige
RvS
besluiten HHM op de gisteren ingediende propositie van ambassadeur
D'Espesses een
aan hun
antwoord van 10 jan. gerelateerde reactie
te geven.
De RvS brengt naar voren dat met Z.Exc. besproken moet worden wat er dient te gebeuren als de ambassadeurs van HHM bij hun aankomst in
Frankrijk iets buitengewoons overkomt. Zo zouden de Fransen voordat de
ambassadeurs hun werk mogen voortzetten een verklaring van hen
kunnen
afdwingen dat zij met de opdracht waren gekomen om het verdrag met
Languerack te aanvaarden. Ook
zouden
de Fransen de ambassadeurs in
Parijs audiëntie kunnen weigeren zonder een
dergelijke
verklaring.
Essen,
Van Noortwijck,
Duijck,
Vosbergen,
Ploos,
Walta,
Haersolte of
Ter Cuilen en
Schaffer zijn aangesteld de
kwestie
in het geheim met
Z.Exc. te bespreken. Zij moeten tot een besluit
komen dat
het
meest in het landsbelang zal zijn. De
griffier zal deze
resolutie
depêcheren en aantekenen alsof zij in de volle vergadering is
genomen.
5
Simon Verdoes, koopman te Amsterdam, is binnengekomen en
informeert over de vordering van de
administrator van
Maagdenburg tot betaling van de 16.850 rijksdaalder die
Verdoes op zijn verzoek aan
Lenart van
Sorgen
zou
overmaken. Verdoes zegt het bedrag te hebben betaald aan
degene
die het geld aan hem heeft overgemaakt en dat resident
Aissema in zijn
wisselbrief erkent
het geld van Lenert van Sorgen ontvangen te hebben.
HHM wijzen
Nobel en
Ter Cuilen aan hierover
nader te spreken met Verdoes en de
resident van de administrator.
6
HHM verwijzen
Adriaen Leenderts van Honselredijck die voorstelt droge kruitkelders van
hout te maken naar de RvS en de
Gecommitteerde
Raden
van Holland
.
7
De
Directeuren van de Levantse Handel
berichten d.d. Amsterdam 8 jan. over twee rekesten van
Cornelis Witsen, hoofdconsul in Aleppo, die zij conform de resolutie
van 16
dec.
1627 hebben ontvangen. Hun advies2 d.d. 7 jan. is
ondertekend door de directeuren
Joris Jansz.,
Jan Gerritsz. Hooft,
Dirck
Corver,
Cornelis Michielszn.
Blaeuw,
Willem Muilmen en
Abraham
de
Velaer.
Witsens voorstel tot oprichting van een geoctroyeerde compagnie van rederij acht de Directie onnodig aangezien HHM met plakkaten van 10 okt. en 27 nov. 1627 de scheepvaart op de
Levant hebben geregeld. Het redres van de handel op de manier zoals
Witsen voorstelt is onnodig zoals op verzoek van de Directie ook
enkele
notabele kooplieden aangeven. Het zou eerder tot nadeel dan
tot herstel van de handel leiden. Dat lijkt de consul zelf ook te
veronderstellen gezien zijn wens de Levantse importgoederen uit
andere landen te bezwaren met twintig of 22 procent belasting.
In dat geval zouden de goederen immers vanuit andere plaatsen
uitgevoerd worden wat tot vermindering van het landsinkomen zou
leiden
en strijdig is met de gebruikelijke vrijhandel van de
Republiek.
Witsens verzoek inzake zijn traktement en betaling van zijn schulden achten de directeuren billijk. Zijn schulden zijn ontstaan door de grote onkosten die Witsen volgens zijn rekening bij zijn intrede heeft gehad, door de slechte handelssituatie en doordat facteurs de rekeningen van hun meesters niet volledig met het consulaatrecht belasten. Om in de betaling te voorzien verzoekt Witsen een jaartraktement van tenminste 4.000 realen van achten in plaats van de twee procent die hij gewoonlijk voor het consulaatschap krijgt. Daarnaast wil Witsen zo'n 1.000 realen van achten voor ordinaris geschenken die gewoonlijk uit de twee procent worden betaald. Deze 5.000 realen van achten en de 2.000 realen ter vergoeding van door hem betaalde voorschotten wil hij jaarlijks krijgen uit de gewoonlijke tanza of cottimo, waarvoor nu al drie procent betaald wordt ter vergoeding van de extraordinaris geschenken en wering van averij en valse aanspraken waaraan men in deze gebieden dikwijls is onderworpen. Hiertegen zien de directeuren geen bezwaar aangezien de handelsomvang tegenwoordig beperkt is doordat de goederen door het sluiten van de licenten en de oorlog in de omliggende landen slechts met verlies verkocht worden. Komend jaar zal de handel nog geringer zijn, vooral wanneer de lasten over de kleine kapitalen die daarheen gaan zeer excessief blijven en al snel vijftien à zestien procent en meer bedragen. Als de kooplieden dit bemerken, zal niemand meer op de Levant handelen. Daardoor zou de nu reeds verziekte handel helemaal teloorgaan. Het benodigde geld kan dus beter niet uit de handel gehaald worden.
Als zij een consul in
Aleppo willen, wat tot onderhoud van de handel en begunstiging van
de welvaart van de Republiek nodig is, zouden HHM een belasting
moeten heffen die
minder
schadelijk is voor de handel. Zij kunnen het jaartraktement van de
consul en de ordinaris geschenken beter met een rentelening
betalen,
zodat de consul daarmee een jaar vooruit kan. Met het traktement
moeten HHM niet wachten totdat het consulaat het heeft ontvangen en
aan
Witsen doorgezonden aangezien dat wel een jaar kan duren.
Bovendien
kan het consulaat met het geld in voorraad het traktement van de
consul
voorschieten en betalen aan degenen die hij daartoe machtigt. Het
tekort moet echter voorgeschoten of geleend worden door HHM die
inzicht krijgen in alle inkomsten en uitgaven. Als de handel zou
verbeteren, dan zou het overschot voor het land zijn.
Op deze manier kan wel tweemaal zoveel geld van het consulaat binnenkomen via de consul. De goederen zijn hier immers meer waard dan in de Levant en de facteurs lichten de consul enorm op waartegen de consul niets kan
doen. De Republiek zou veel
profijt
hebben van verbetering van de handel.
De directeuren menen dat de consul ter vergoeding van zijn schuld van 6.000 realen van achten jaarlijks tussen de 1.000 en maximaal 1.500 realen van achten uit de tanza en cottimo mag halen zodra daartoe voldoende geld binnenkomt. De tanza mag echter niet hoger worden dan drie procent. Tot deze hoogte is hij gestegen door ongewone moeilijkheden en lasten die voorlopig niet opnieuw zullen voorvallen, zodat men hoopt snel weer geld in voorraad te hebben.
Aangezien de facteurs in Aleppo zowel ten aanzien van de tanza als van het consulaat niet al hun kapitaal aangeven, moeten HHM de consul gelasten daarop te letten. Hij moet ieder jaar daarvan rekening doen aan de directeuren opdat zij misbruik kunnen corrigeren.
Verder moeten HHM ordonneren dat de schippers die in de Levant laden op straffe van 100 pond Vlaams, of zoveel als HHM willen, nauwkeurig doorgeven aan de door het consulaat aangestelde ontvangers welke goederen zij daarheen zenden. Ook moeten de schippers een akte van de consul geven aan de ontvangers zodat men daarin en in het konvooiboek kan zien of zij iets verzwijgen.
Dit is het beste wat de Directie kan aanraden. Als HHM of iemand anders een beter plan heeft in het algemeen belang en met name dat van de handel, dan moeten zij dat opperen.
HHM leggen het advies van de Directie voor aan consul Witsen.
8
HHM nemen geen besluit over een brief van
Languerack d.d. Parijs 1 januari.