15 - 05 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
De voormalige ontvanger-generaal
Doublet, ter vergadering aanwezig, is op 11 mei gelast te
onderhandelen met
een koopman te
Amsterdam over de uitbetaling van
4.789
gld. aan de
administrator van
Maagdenburg en ten behoeve van dezelfde een wissel van
1.000 rijksdaalder op
Stockholm over te maken. Doublet moet de koopman
beloven deze met
rente terug te betalen uit de eerst beschikbare subsidies van de
provincies
voor
de
koning van Denemarken. Doublet
ontslaat zich hiervan vanwege het zwakke krediet van het land.
Na overleg besluiten HHM de gedeputeerden van
Holland te vragen het geld in Amsterdam en in Stockholm te
verschaffen. Dit bedrag zal verrekend worden met de
quote
van de
provincie
in de genoemde
subsidies.
2
De
vrijheer van Spierinck dient de propositie die hij gisteren mondeling deed, op
schrift in. 1
HHM wilden naar aanleiding van de voorgenomen komst van de hertog van Palts-Neuburg naar de Republiek weten of hij in dienst is van de
koning van Spanje, om deze titel in hun ordonnantie op te nemen.
De hertog kan niet onkennen dat de koning hem tijdens zijn verblijf in
Spanje heeft aangeboden lid te worden van diens Raad
van State. Hij heeft dit aanbod aangenomen, op voorwaarde dat deze
aanvaarding geen afbreuk zou
doen
aan het recht van de
keizer of het
Duitse Rijk, noch aan het verdrag dat hij in 1624
met de
keurvorst van Brandenburg heeft
gesloten. Dit
verdrag, dat ook door de koning is goedgekeurd, stipuleert immers
uitdrukkelijk dat de keurvorst ten opzichte van de koning, en de
hertog
ten opzichte van HHM zich als goede buren moeten verhouden en de
neutraliteit moeten bewaren. In het
huidige akkoord heeft de hertog zich daar opnieuw toe
verplicht.
Daarom begrijpt de vrijheer niet waarom HHM hebben bepaald dat de hertog geen toegang heeft tot
Holland zolang hij in Spaanse dienst is. De hertog voert immers
geen raadstitel (die geeft de koning hem ook niet) en ontvangt geen
pensioen. Bovendien zal de hertog niet als een
koninklijke
raad, maar als een neutraal Duits vorst naar de Republiek
reizen. Daarom acht hij het onnodig deze titel in de ordonnantie
te
vermelden.
De vrijheer verzoekt HHM schriftelijk te antwoorden op de eerdere brief van de hertog, met name op de vraag of zij instemmen met zijn komst. Indien zij akkoord gaan, vraagt hij om een ordonnantie waarin zijn veiligheid en die van zijn geestelijk en wereldlijk gevolg worden gegarandeerd, ten behoeve van een voorspoedige reis.
Als HHM de beslissing van de koning van Spanje willen afwachten alvorens hun mening over het verdrag te geven, merkt de vrijheer op dat de koning reeds in 1625 heeft verklaard dat indien HHM beslissen hun troepen terug te trekken, hijzelf dat ook zou doen en hij verder niets zou ondernemen dat tegen het verdrag inging. In dat geval zou de
Infanta worden bevolen de troepen terug te trekken en zich te
behelpen met
de in het verdrag genoemde garnizoenen. De hertog van Palts-Neuburg
vraagt HHM hun mening kenbaar te maken, aangezien door de
terugtrekking
van de
troepen een einde gemaakt kan worden aan de schadelijke aanvallen
en
executies. Bovendien kunnen
beide zijden
dan in vrede genieten
van
de voordelen van het verdrag.
De vergadering stuurt een kopie van dit voorstel aan Z.Exc. in het leger, om diens mening te horen over het toelaten van de
hertog van Palts-Neuburg in de Republiek. Indien Z.Exc. daarin toestemt, moet hij
tevens laten weten waar men de hertog naar zijn mening moet
ontvangen:
in het leger of in 's-
Gravenhage. Deze laatste
mogelijkheid heeft de voorkeur van de meeste provincies,
aangezien
het de plaats is waar HHM gewoonlijk vergaderen. Men vraagt Z.Exc.
overigens zijn antwoord zo snel mogelijk kenbaar te maken, om snel
over dit en andere punten te kunnen beslissen.
3
HHM lezen het conform de resolutie van gisteren opgestelde rapport van
Bas en
Beaumont over hetgeen
zij met
Camerarius uit naam van de
koning van
Zweden, besproken hebben.2
Dit rapport wordt met een beredeneerde brief aan de verschillende provincies gestuurd om te overwegen wat het best gedaan kan worden, in het landsbelang en ter beveiliging van de
Oostzee en
Noordzee. HHM vragen hun over deze
kwestie zo spoedig mogelijk te vergaderen, een
constructieve resolutie te nemen en hun gedeputeerden
in de vergadering van HHM op deze zaak - die geen uitstel duldt -
te gelasten.
Bas en Beaumont brengen verslag uit van het
gesprek dat zij conform de resolutie van HHM d.d. 25 april met
Camerarius, ambassadeur van de koning van
Zweden,
gehad hebben. Zij hebben de ambassadeur meegedeeld dat de
Staten-Generaal de beveiliging van de
Oost-
en de Noordzee ter harte nemen. HHM hebben berichten ontvangen over de opmars en de
verdere plannen om in naam van de
keizer en het
Oostenrijkse huis, de gebieden,
zeesteden
en havens aan de Oostzee te controleren. Om deze reden zijn zij
benieuwd naar de plannen van de koning van Zweden ter
verdediging van de Oostzee en het afweren van geweld gericht tegen
zijn land en aangrenzende gebieden, die reeds gedeeltelijk zijn
geïnvadeerd. HHM zijn gaarne bereid in het algemeen belang
hulp te
bieden om de scheepvaart
en
handel te behouden, maar zijn daar als gevolg van de excessieve
lasten
voor de oorlog tegen de
koning van
Spanje niet toe in staat.
Het lijkt hun onmogelijk maandelijks 150.000 gld. subsidie aan de
koning van Zweden te betalen, zoals door de ambassadeur is
voorgesteld.
Zij zouden van Camerarius willen vernemen wat de
precieze Zweedse
plannen zijn en met welke minimale bijdrage de Republiek zou
kunnen volstaan.
Deze heeft geantwoord dat de koning nog oorlog voert in
Pruisen en
Lijfland
[Vidzeme/Liivimaa].
Ondanks dat deze nog niet zijn
beëindigd
door een wapenstilstand, wil de koning toch met zijn leger een
inval
doen in
de
gebieden die door de keizer bezet worden om deze in de oude
toestand te herstellen. Dit leger zou moeten bestaan uit
twintigduizend
infanteristen, achtduizend
cavaleristen,
artillerie,
munitie en de noodzakelijke trein.
Bovendien wil hij 54 behoorlijk
bewapende en bemande oorlogsschepen inzetten. De koning kan op dit
moment over voldoende manschappen beschikken, aangezien hij reeds
veertigduizend man onder soldij heeft in Pruisen, Lijfland en
Zweden, nog afgezien van de huidige wervingen in
Engeland en
Oost-Friesland.
Cameriarius kan
begrip opbrengen voor de bezwaren van HHM, maar vraagt hun
rekening te
houden met de gevaren en het onheil die een overrompeling van de
havens
aan de Oost- en de Noordzee voor de Republiek evenals voor
Zweden kan betekenen. HHM moeten er zich van
bewust
zijn dat de koning met zijn beslissing om zware middelen in te
zetten, de Republiek grote kosten bespaart, die ze normaal had
moeten
maken om de scheepvaart op de Oostzee te beschermen. Om deze
reden
vraagt hij zijn veldleger te steunen met 120.000 gld. per maand
of
iets minder, zolang het leger
effectief te velde is.
De koning zal het geld voor de uitrusting van de genoemde 54 oorlogsschepen zelf opbrengen, zonder enige hulp. Hij vraagt HHM tien of twaalf schepen op de Noordzee in te zetten en hun opdracht af te stemmen op die van de koning, die vanuit
Göteborg opereren.
De ambassadeur dringt aan op een spoedig besluit op de hier gestelde vragen, zodat de koning een stand van zaken kan opmaken. Hij heeft immers het plan opgevat deze zomer reeds met zijn leger te velde te trekken, omdat de vijand niet de kans mag krijgen zijn macht te consolideren in het bezette gebied en meer gebied te veroveren.
4
Adam, graaf zu Schwarzenberg, afgezant van de keurvorst van Brandenburg, doet HHM een
mondelinge propositie, die hij later schriftelijk
indient.3
Zes weken geleden, op 2 april om precies te zijn, heeft de graaf HHM namens de
keurvorst van Brandenburg op de hoogte gebracht van het voorlopig akkoord dat de
keurvorst met de
hertog van
Palts-Neuburg
had
afgesloten
over het Land van
Gulik
[Jülich] en
Kleef. Bij die en
andere gelegenheden heeft hij de vergadering en de gedeputeerden
van
HHM zowel mondeling als schriftelijk verzocht een einde te stellen
aan
de vijandelijkheden en de executies die dagelijks
door de
ondergeschikten van HHM, met name overste
Gent
en
Johan Retzer, uitgevoerd worden.
HHM en hun
gedeputeerden hebben daartegen aangevoerd dat de executie van de
contributies uitsluitend
dient om de soldaten te betalen die krachtens de alliantie voor
rekening van de keurvorst zijn. Door het afsluiten van het verdrag
vervalt deze reden echter, aangezien de verdediging van de
keurvorst in het Kleefse
land daardoor niet meer nodig is, en daarmee verliest ook de
genoemde
alliantie haar kracht. Dat staat duidelijk aangegeven in de tekst
van
de alliantie, voornamelijk in het derde artikel. De keurvorst is
dus
niet meer gehouden de soldaten te betalen en is van plan hen af
te
danken en ook de executie van de contributies stop de
zetten.
De graaf heeft HHM en hun gedeputeerden gewezen
op de
schadelijke gevolgen van de executies voor de keurvorst, niet
alleen
in Kleef, maar ook in zijn overige gebieden. De keizerlijke
mandaten en processen zijn bijzonder scherp voor de keurvorst en
het
is reeds zo ver gekomen dat er verschillende vonnissen zijn geveld en decreten
tegen hem zijn uitgesproken. HHM vinden bij deze missive een
afschrift
van enkele van deze stukken. De
keizer heeft de keurvorst zes weken
gegeven om aan te tonen dat een einde is gesteld aan de door HHM
voorgenomen
executies. In de derde plaats maakt de graaf HHM
attent
op het feit dat de keurvorst het gunstige effect van het
akkoord met de hertog van Palts-Neuburg ontnomen wordt indien de
executies doorgaan. Daarom hoopt
de
graaf op een gunstig besluit van HHM.
De graaf heeft echter nog geen antwoord gekregen op het gerechtvaardigde verzoek van de keurvorst. Hij heeft evenmin vernomen dat HHM iets tegen dat verzoek in te brengen hebben en zelf kan de graaf geen enkel argument bedenken. De gedeputeerden van HHM hebben hem laten weten dat de executies makkelijk stopgezet kunnen worden als HHM andere middelen ter beschikking gesteld worden om de voorgeschoten 100.000 rijksdaalder te recupereren. Een tweede voorwaarde is dat de keurvorst in de alliantietekst verklaart nog twintig jaar lang wat krijgsvolk te onderhouden als vergoeding voor de ontvangen steun. De graaf heeft daartegen aangevoerd dat beide voorwaarden onvoldoende reden zijn om de voortzetting van de executies te rechtvaardigen, vanwege de daaraan verbonden gevaren. Er kan voor deze twee voorwaarden een oplossing gevonden worden die geen gevaren inhoudt. De graaf heeft bovendien aangeboden namens de keurvorst met HHM te onderhandelen over een eerlijke en bevredigende verrekening van de 100.000 rijksdaalder. Wat verder het twintigjarige onderhoud van soldaten aangaat, heeft de graaf beargumenteerd waarom dit (zelfs al zou men deze verplichting aangegaan zijn) onmogelijk is, zolang nog niet duidelijk is of de keurvorst Kleef dan wel
Berg behoudt. Dit blijkt overigens duidelijk uit het voorgelegde
akkoord met de hertog van Palts-Neuburg. Bovendien heeft de
koning
van Spanje zich nog niet uitgesproken over de vraag of
hij de
Kleefse landen zal laten ontruimen en, zo ja, in welke mate. De
keurvorst heeft er vertrouwen in dat HHM bij het nalezen
van
de alliantie tot het besluit zullen komen dat dit twintigjarig
onderhoud
niet op een gefundeerde manier kan worden verlangd. De graaf
dringt bij HHM nogmaals aan op een antwoord.
Een resolutie bleef uit en zowel overste Gent als Retzer zetten de executies
voort, nog rigoureuzer dan voorheen. HHM is nu al verschillende
keren
te kennen gegeven in welk een netelige positie zij de keurvorst
brengen
door het voortzetten van de executies. Bovendien moeten zij toch
al
gemerkt hebben dat de keurvorst en andere vorsten, die HHM en
Brandenburg als bondgenoten beschouwen en weten welk een overlast
deze
staat jaar na jaar door de oorlog van HHM ondervindt, het zeer
vreemd
vinden dat de Republiek aan de basis ligt van een dreigend verlies
van
de Kleefse landen, in plaats van deze te beschermen. Dit is zeker
het
geval wanneer de keurvorst verneemt op wat voor een kleinerende en
weinig respectvolle manier de ondergeschikten van HHM te werk gaan
in
deze kwestie en in het hele land de regels stellen. Het lijkt dan
alsof
de wettelijke verordeningen van de keurvorst zelf of zijn regering
eenvoudigweg opgeheven worden en de onderdanen onder het gezag
van
's-
Gravenhage geplaatst zijn. Meer dan
de helpende bondgenoten van de keurvorst lijken HHM zijn
soevereinen en landsheren. De gedeputeerden van HHM zijn hierover
nader
bericht en hebben afschriften van enkele verordeningen van overste
Gent gekregen. De Staten-Generaal kunnen wel begrijpen dat
deze gang van zaken
niet
in dank wordt afgenomen, door de landstanden en
onderdanen,
noch
door de keizer en de Rijksstanden. Dit kan leiden tot nadelige
resoluties.
Om al deze redenen neemt de graaf nogmaals de vrijheid om HHM te verzoeken hun verantwoordelijkheid als bondgenoot en vriend te nemen en hun ondergeschikten, overste Gent en Johan Retzer, in elk geval de
stopzetting van de executies te bevelen. Hij vraagt tevens om hem
schriftelijk op de hoogte te brengen van de genomen resolutie,
zodat de
keurvorst zich tegen de klagende landstanden en de keizer kan
verdedigen. De keurvorst wil niets liever dan vriendschap en goede nabuurschap
onderhouden. HHM willen door het tolereren van het gedrag van hun ondergeschikten toch niet te kennen geven weinig gelegen te laten liggen aan het behoud van de keurvorst of diens
vriendschap. Anders zal de keurvorst zich over het optreden van de ondergeschikten van HHM openlijk beklagen en bij anderen bescherming zoeken. Tot slot
vraagt de
graaf het hem niet kwalijk te nemen dat hij de nood waarin zijn
heer
zich door de executies bevindt, als goede vriend niet kon
verzwijgen,
maar moest bekendmaken.
Schwarzenberg overlegt ter vergadering tevens een
afschrift
van
een
keizerlijk mandaat. De propositie en het mandaat gaan voor advies naar de RvS.
5
HHM lezen het advies van de RvS op de missive van de gedeputeerden te velde d.d. Vught 12 mei over de wervingen van maarschalk
Valckenburch in
Emden voor de
koning van Zweden.
Conform het advies zullen HHM de magistraat van Emden en commandant
Erentreyter schrijven de rekruteringsofficieren hun activiteiten te
laten staken. De wervingen veroorzaken
immers een groot verloop onder de soldaten van het Emder garnizoen
en
andere soldaten in staatse dienst, wat men zich onder de huidige
omstandigheden niet kan veroorloven.
6
De
prins van Oranje vraagt HHM in een missive geschreven vanuit het leger te
Vught d.d. 8 mei positief te beslissen op het verzoek van
de
landgravin van
Hessen om de lijfrente à 1.000 gld. jaarlijks
die
HHM haar inmiddels overleden dochter
Juliana bij de doop hadden
toegekend, in het
vervolg aan haar uit te keren.
HHM kunnen niet ingaan op dit verzoek.
7
HHM kennen
Ellert Jan Oomsz. een akte van neutraliteit toe om zich in
Zevenbergen te vestigen. Deze akte wordt pas van
kracht
wanneer de RvS op de rugzijde heeft aangetekend wat ze met de
suppliant aan
maandelijkse
contributie overeengekomen zijn.
8
HHM wijzen het verzoek om een hoger traktement van
Silvius af.
9
Het stadsbestuur van
Frankfurt am Main geeft in een missive d.d. 7 april en een bijlage
nadere
informatie over
Arnholt Scholtus,
burger van de
stad.
HHM beraden zich over het rekest van de genoemde Scholtus en besluiten de missive en de bijlage naar het
Hof van Holland
te
sturen. HHM
schrijven het Hof dat zij beide stukken volledig en
verzegeld
ontvangen hebben, zoals gebruikelijk is. Tevens vragen ze het Hof om een kort geding in de zaak van de suppliant, die zowel eiser als
verweerder is.
10
De
Staten van Holland en West-Friesland
nomineren in een missive d.d. 's-Gravenhage 6 april mr.
Willem van der Burch, oud-burgemeester van Delft, als raad van State in opvolging
van
Pompeus de Rover.
HHM depêcheren commissie en een instructie, waarop hij de eed aflegt.