11
Dr.
Amama compareert en overhandigt zijn credentie d.d. 23 sept. Hij
dient namens de
graaf van
Oost-Friesland een
propositie 1 in
waarin wordt verzocht een tijdstip vast te stellen waarop de zaak
tussen de graaf en
zijn
onderdanen zal worden hervat. Hij zal persoonlijk aanwezig
zijn.
Amama brengt de vriendelijke groet en de welgemeende wens tot goede betrekkingen van zijn heer, de graaf van Oost-Friesland, over. Hij wil HHM duidelijk maken waarom de graaf de voor 1 juli in 's-
Gravenhage voorziene ontmoeting met de vertegenwoordigers van
Emden niet heeft kunnen nakomen. Onder meer het
verzoek van magistraat en Veertigraad de nog resterende geschillen
tussen graaf en stad onderling in het graafschap op te lossen,
heeft
daarbij een rol gespeeld. De graaf heeft hierin toegestemd omdat
dit
ook in overeenstemming was met de door HHM aan diens afgezant
meegegeven resolutie, ook al wist hij bij voorbaat dat het overleg
op
niets zou uitlopen. Amama zou, indien hij de vertegenwoordigers van
Emden hier had aangetroffen, uitvoerig hebben uitgelegd waarom de
besprekingen onvruchtbaar zijn gebleven om vervolgens de
beraadslagingen conform zijn last te hervatten. Nu zij zijn
vertrokken
zal hij dat uitstellen tot het volgende beraad en dan aantonen
hoezeer
de graaf zich ten behoeve van de vrede heeft willen schikken. Omdat
enkele lieden neigen tot een ongebonden vrijheid heeft diens
billijk
optreden evenwel geen resultaat gehad.
De graaf heeft inmiddels
vernomen dat de vertegenwoordigers van Emden, aangevuld met enkele leden van het College [van Administratoren], het hier te houden beraad
willen verplaatsen naar Oost-Friesland ten overstaan van de
gedeputeerden van HHM. Hij voelt daar niets voor en heeft Amama in
allerijl hiernaartoe gezonden om de besprekingen weer op te nemen.
Ondertussen bereidt hij zich voor op zijn persoonlijke deelname aan
de onderhandelingen, laat hij verzekeren op een bepaalde tijd HHM de
handen te komen kussen en zal hij hen met zijn optreden zonder twijfel
tevredenstellen. Helaas zijn er lieden die HHM proberen wijs te maken
dat de graaf in Emden onenigheid probeert te scheppen, tussen de
magistraat en anderen, om de stad zo aan een der partijen uit te
leveren. De graaf bezweert HHM niet naar zulke kwaadsprekerij, die
nooit bewezen zal worden, te luisteren. Hij wenst niets anders dan het
behoud van zijn privileges conform de akkoorden en wil Emden doen
toekomen waarop de stad volgens de verdragen recht heeft.
Nu de
vertegenwoordigers van Emden zijn vertrokken en de graaf de
besprekingen hier wil voortzetten en afhandelen, wordt HHM verzocht de
inmiddels verordende bezending op te schorten en te herroepen. Beter
zou het zijn die van Emden, voorzien van de nodige last, op te roepen
om alhier op een bepaalde dag te verschijnen. Ook de ridderschap, de
steden
Norden en
Aurich en de huismansstand zouden
opgeroepen moeten
worden als zij iets te klagen hebben, met dien verstande dat zij
hier
met de passende kwalificaties verschijnen. De graaf heeft
inzake het College [van Administratoren] uitsluitend
te maken met degenen die het beheer van de gemene gelden is
opgedragen. Als de graaf van de dag op de hoogte wordt gesteld zal
hij
zeker tegenwoordig zijn om te bewerken dat de zaak beëindigd
wordt.
Deze handelwijze zal al het ongenoegen dat door de bezending
veroorzaakt zou kunnen worden, voorkomen en tevens de onderlinge
betrekkingen bevorderen.
HHM nemen nog geen besluit.
01/10/1626, 11
1
Geïnsereerd in S.G. 3185.