12
Culemborch en de andere daartoe op 14 april aangestelde heren berichten
over de op 12 april ingediende
punten
van de
ambassadeur van Frankrijk
en de
op 13 april ontvangen brief van de gezanten in
Frankrijk die zij met Z.Exc. hebben besproken.
Z.Exc.
meent dat men de onderhandelingen niet weer hierheen moet voeren.
Op de
drie punten van de ambassadeur kan men antwoorden dat HHM hun
ambassadeurs hebben gelast deze zaak te regelen. Daarbij zouden zij
de zaak moeten laten.
Inzake de brief van de ambassadeurs meent Z.Exc. aangaande het eerste punt - over het verdrag van
Compiègne - dat het nu andere tijden zijn dan toen dit is gesloten. Men
hoeft dus niet meer te handelen conform dit verdrag. Als zij echter
niet langer kunnen staande houden om eerst over vrede te spreken
dan
mogen
de ambassadeurs een bondgenootschap sluiten, mits zij zich daarbij
houden aan
hun
instructie. Indien de Fransen de onderhandelingen zouden willen
afbreken, dan moeten de ambassadeurs daarover eerst berichten aan
HHM.
Om tijd te winnen moeten zij de artikelen van het bondgenootschap
niet
in één keer maar puntsgewijs behandelen.
Aangaande het tweede punt - dat
Languerack beweert volgens zijn last te hebben gehandeld en
bewijsmateriaal voor zijn verdediging zegt te hebben -
kunnen HHM hem
vragen dit te bewijzen aan hun extraordinaris ambassadeurs.
Voortaan
dient hij dergelijke voorstellen niet meer te doen en de
extraordinaris ambassadeurs
in alles te gehoorzamen.
HHM schorten een besluit hierover op.