11
Twee raden van de
Admiraliteit te Rotterdam
,
Van Santen en
Ingelsz., delen HHM mee
dat de
ontvanger van de Admiraliteit 380.936 gld. ontvangen heeft van de
provincie
Holland
, in mindering
van de quote van
492.477 gld. 15 st. in de 2
miljoen voor de
oorlog
ter zee in het jaar 1628 conform de repartitie van 27 jan. De
supplianten verzoeken om het
resterende
bedrag van 111.541 gld. 15 st., om daarmee een
aantal
noodzakelijke uitgaven van de Admiraliteit te betalen. De
gedeputeerden
zijn van mening dat hun in de afrekening van de quote de 27.500
gld.
niet moeten worden aangerekend. De Admiraliteit had dit geld in
1628
ontvangen uit handen van de
ontvanger-generaal
ter betaling van de matrozen die van de schepen op de
Waal naar de aldaar gelegen redoutes overgeplaatst
zijn.
Evenmin moeten de 58.262 gld. 1 st. 6 d. aangerekend worden, die de
Admiraliteit ontvangen heeft van de provincie Holland ter
betaling
van de oorlogsschepen op de binnenwateren. Hetzelfde geldt voor de
42.000 gld.
betaald aan
Joost van Colster
uit
Holland als aflossing van het geld dat hij
voor de
Admiraliteit
had uitgegeven.
Genoemde drie bedragen hebben immers gediend voor de aflossing van
de
schulden van het jaar 1627 en daarvoor.
Ten tweede verzoeken de supplianten om een resolutie op de door de gedeputeerden van de Admiraliteit ingediende remonstranties, om de goederen die naar het platteland ten zuiden van de
Maas en elders worden gebracht te mogen belasten met het Bosch
licent, ter voorkoming van smokkel en fraude.
Ten derde vragen de supplianten een beslissing op de brief van de
graaf van Wacken, waarin hij
aanbood
om alle gevangenen van deze landen in vijandelijke handen te ruilen
tegen zijn mensen in
Rotterdam.
HHM vragen de gedeputeerden die zich over de zaken van de Admiraliteit gebogen hebben en aanwezig zijn, het eerste verzoek nader te onderzoeken en er verslag over uit te brengen. Het tweede verzoek wordt in beraad gehouden. Het derde verzoek kan de vergadering niet in overweging nemen, aangezien het om een particulier gaat.