17
Gelezen is het antwoord1 van thesaurier-generaal
Van Goch, de
voormalige
ontvanger-generaal en de
huidige ontvanger-generaal in
navolging van de
resolutie van HHM d.d. 4 dec. over de vele klachten waarmee HHM en
de
RvS dagelijks worden overvallen. Het betreft klachten over de
wanbetaling van vele
lasten als gevolg van het niet of ten dele betalen van consenten,
volgens de
hierbij ingediende staten.
HHM besluiten het antwoord en de staten aan de RvS te geven om zich er serieus voor in te spannen dat de provincies zo snel mogelijk de consenten betalen. Daarmee kunnen dan de klagers betaald worden. De inspanningen van de RvS zullen ondersteund worden door een brief van HHM. Z.Exc. zal verzocht worden zijn brieven eraan toe te voegen. De gedeputeerden van de diverse provincies zeggen toe het hunne bij te dragen.
De klachten waarmee HHM en de RvS dagelijks worden overvallen, komen voornamelijk voort uit de legerlasten, vestingwerken, logiesgelden, door enkele burgers in
Breda verstrekt krediet, gerepartieerde compagnieën van
extraordinaris kanonniers, ongerepartieerde traktementen van de
ambassadeurs te
Venetië en de
resident
te
Hamburg, extraordinaris kosten van alle
ambassadeurs
en agenten, kosten van de
Generaals van de
Munt
, pensioenen en huishuren van uit andere landen
afkomstige heren en ambassadeurs met hun vereringen, sinds het
aflopen van het Bestand en
de
laatst opgestelde staat van oorlog toegenomen traktementen
van
een groot aantal officieren, onkosten van de
diverse
magazijnen met levensmiddelen, brandstof, licht en
krijgsbehoeften, afgezien van de staat van oorlog
en
andere dagelijkse zaken als beloningen waarvan geen staat kan
worden
opgesteld.
Om de betaling van de schulden te regelen moet onderscheid worden gemaakt tussen degene die van voor 1629 stammen en degene die in 1629 niet zijn betaald.
De schulden van voor 1629 vloeien voor het grootste deel voort uit de consenten voor de legerlasten, fortificaties, logiesgelden en het geld voor het onderhoud van de compagnieën van de markies van
Rouillac en Sir
Thomas Lucas,
alsmede de
vijfhonderd man in
Emden. De achterstallen van de
provincies zijn bijgevoegd.
Aangezien sommige provincies beweren het geld van de fortificaties gebruikt te hebben ter betaling van de logiesgelden en andere provincies beweren dit geld elders aangewend te hebben, stellen zij alles uit tot de liquidatie die slechts langzaam plaatsheeft. Eerder is aangenomen meteen de helft van het miljoen over 1628 voor de legerlasten te verschaffen om zo de ongeduldige crediteuren tevreden te stellen. Vervolgens zijn door de ontvanger-generaal op de quoten van
Gelderland
,
Utrecht
en
Overijssel
assignaties gegeven en hebben de heren van
Holland
aan
de brugmeester ongeveer 62.000 gld. en aan scheepsvrachten 177.000
gld.
betaald zodat er van hun quote omtrent 50.000 gld. resteert.
Zeeland
en
Friesland
zijn hun
quote
nog volledig verschuldigd en
Groningen
is nog de
helft
schuldig. Deze provincies moet verzocht worden het geld meteen op
te
brengen.
Ook enkele werkmeesters en officieren die te velde gediend hebben, zouden daarmee tevredengesteld kunnen worden. De compagnieën van de markies van Rouillac en Sir Thomas Lucas, de brugmeester en bijna alle andere lasten zouden dan onbetaald blijven. Het is dus meer dan noodzakelijk dat alle provincies niet alleen het geld voor het onderhoud van deze twee compagnieën en de gevraagde vijfhonderd man opbrengen, maar ook alle consenten voor de fortificaties, legerlasten en logiesgelden waarom sinds het aflopen van het Bestand is gevraagd, opdat de schulden die men op zich heeft genomen, afgelost worden en HHM van verdere verzoeken verschoond blijven.
Betreffende de burgers van Breda hebben alle provincies het geld opgebracht voor de soldij van de Fransen tot aan de dag van de repartitie, behalve Zeeland dat nog zeventien maanden verschuldigd is, dat wil zeggen meer dan 123.000 gld. Aangezien de compagnieën die buiten Breda zijn geweest, moesten worden betaald, is daarvoor het geld van de zes provincies gebruikt. De compagnieën in Breda zijn niet betaald en daarom moest geld van de burgers geleend worden. Als Zeeland zijn quote in de zeventien maanden betaalt, net als de andere provincies gedaan hebben, zullen de burgers hun geld ontvangen en niet meer klagen.
Wat betreft de schulden van 1629, afgezien van het leger, het volgende. Aangezien de kanonniers, dertien compagnieën te voet, pensioenen, traktementen, vereringen, defroyementen en dergelijke, die een groot bedrag uitmaken omdat ze vroeger voor het grootste deel betaald werden uit de contributies die nu, om het krediet van de ontvanger-generaal staande te houden, gebruikt moeten worden ter betaling van de rente, niet op de staat van oorlog zijn gerepartieerd, is om 250.000 gld. gevraagd. Het is nodig dat HHM consent dragen in de 250.000 gld. opdat het in plaats van de contributies opgebracht wordt en de betaling van de schulden daaruit geschiedt.
Mocht geld geleend zijn ten laste van de nalatige provincies en mochten enkele provincies daartegen bezwaar maken, dan wordt voorgesteld tijdelijk ontheffing te verstrekken van 200.000 gld.
Ook zal het nodig zijn dat de provincies gezamenlijk hun quote opbrengen voor het betalen van de compagnieën van de markies van Rouillac en Sir Thomas Lucas en de gevraagde vijfhonderd man in Emden. Alleen Holland heeft dit gedaan. Overijssel heeft drie maanden betaald in de soldij van de genoemde compagnieën en Friesland en Groningen hebben de vijfhonderd man in Emden betaald. Het geld van de andere provincies ontbreekt nog.
07/12/1629, 17
1
Geïnsereerd in S.G. 3188.