13
HHM lezen het op 31 dec. 1629 opgestelde advies van het merendeel van de generaals van de Munt, over de op 12 okt. 1629 door generaal
Nispe bij HHM ingediende memorie. Deze verzocht om een
verklaring van HHM
over het door de schepenen van
's-
Gravenhage
gewezen vonnis in de zaak van
Michiel
Jorisz.
Apperlo. Daarnaast wil de suppliant weten waar hij
de
kosten kan verhalen van de gevangenhouding van
Apperloo, waaruit
hij
bij vonnis is ontslagen.
Op het eerste punt van het verzoek
besluiten HHM conform het advies dat men genoegen
neemt met het vonnis van de schepenen zonder in beroep te gaan,
om in verband met een onzekere
uitkomst geen verdere kosten te maken, temeer daar men begrepen
heeft
dat de genoemde sententie met advies van rechtsgeleerden is
gewezen.
Op het tweede punt besluiten HHM dat brieven van adres zullen worden gegeven aan Nispe, bestemd
voor
de officier van 's-Gravenhage die Apperloo c.s.
gevangen heeft
genomen, om zich met diens hulp te kunnen verdedigen tegen de eis
van
kosten door Apperloo. De officier moet in deze zaak verder
handelen,
zoals hij in dergelijke zaken met andere delinquenten gewoon is te
doen.