9
Verschillende extraordinaris gedeputeerden van de provincie
Holland zetten uiteen HHM dikwijls te hebben verzocht
de betaling van de schulden van de Admiraliteiten tot en met het
jaar
1627 nader te regelen. Daarop is van de andere provincies nog
geen
reactie gekomen, waardoor van veel inwoners van de provincie
Holland
die geld van de Admiraliteiten tegoed hebben, goederen in
beslag
zijn genomen en zij in grote armoede zijn vervallen. De situatie
van
verschillende Hollandse steden is zo slecht, dat zij er niet in
slagen
hun ordinaris en extraordinaris middelen te innen. Hierdoor is ook
de kracht
en
de reputatie van deze staat op zee aangetast en is de scheepvaart
als
gevolg daarvan aanzienlijk verminderd. Zeevarenden zijn door
gebrek
aan toezicht en behoorlijke bescherming grotendeels aan lager wal
geraakt en enkelen door de vijand op zee genomen, beroofd van
hun
schip en goederen en in strenge gevangenissen vastgezet, terwijl
sommige vissers en koopvaarders wreed overboord zijn gezet. Om
verder
onheil op zee te voorkomen waarschuwen de
Staten van
Holland
de andere provincies
dat zij net zo weinig acht zullen nemen op de betaling van de
ruiters en
de
soldaten die buiten
Holland garnizoen houden in de grenssteden, als zij bemerken dat
andere provincies doen op de
militie en
de directie van de oorlog te water. Zij protesteren hier
nadrukkelijk
tegen en ontslaan zich van de mede-verantwoordelijkheid voor het
onheil en de problemen die hieruit voor het land
zullen voortvloeien.
Morgen zal in het bijzijn van Z.Exc. deze zaak nader geresumeerd worden.