Tijdens het werk aan de brieven van Johan de Witt komen we vaak bijzondere zaken tegen. Dat kunnen noemenswaardige personen zijn, vreemde voorvallen, persoonlijke voorvallen, opvallende materiële zaken, enzovoort. Vooruitlopend op de lancering van de database met de correspondentie van Johan de Witt zullen we hiervan via blogpagina's en tweets regelmatig melding maken. Volg ons daarom ook via Facebook: Johan de Witt NL, Instagram en Twitter: @JohandewittNL.
 
Purperen regen
 
 
Ende vertrouwe ick vastelijcken dat geene van de voors. brieven aen U.Ed. geschreven onder 't getal van diegene die nu in 't licht staen te comen, bevonden sullen worden, ten waere alleenlijcken diegene die van den purperen regen is spreeckende, als niet vindende in deselve eenige materie ofte substantie waerdig omme als een schrift van de voornoemde overledene in 't licht te werden gebracht.(1)
Dat schrijft Johan de Witt in een brief van 16 januari 1654 aan zijn 'neef', predikant Andreas Colvius (1594-1671). In een eerder blog is aan het licht gekomen dat men zelfs de meest afstandelijke familiaire band benadrukte om iets voor elkaar te krijgen en dat lijkt ook in dit geval te zijn gebeurd. De grootouders van Colvius waren namelijk de overgrootouders van De Witt en beide heren waren zodoende achterneven.(2) Dat een familieband met de raadpensionaris niet zonder meer voordelig uitpakte, werd voor de predikant jammerlijk duidelijk.
Colvius heeft in een eerdere brief ('missive van date den 7en deser loopende maend') ogenschijnlijk een verzoek gedaan aan De Witt: hij wilde een selectie van zijn correspondentie met René Descartes (1596-1650), - de overledene genoemd in de brief - laten publiceren. De Witt zou deze brieven moeten doorgeven aan de Franse ambassadeur Pierre Hector Chanut (1601-1662), die op dat moment bezig was een selectie brieven van Descartes bijeen te brengen voor een publicatie.(3)
 
Op een zo vriendelijk mogelijke wijze laat De Witt Colvius weten dat hij er geen heil in ziet. Hij speelt in op de rede van de Dordtse predikant. Als de inhoud van de brieven bedoeld was geweest voor publicatie, zo redeneert hij, waren ze door Descartes zelf wel geselecteerd.(4) Toch wil de raadpensionaris de collectie niet helemaal terzijde schuiven. Dat stuk over purperen regen lijkt hem wel degelijk interessant.
De passage over deze bijzondere regen lijkt te refereren aan een fenomeen dat zich in 1646 voordeed in Brussel. Op 6 oktober van dat jaar was er een donkerrode regen gevallen. De Vlaamse wetenschapper Godefroy Wendelin (1580-1667) heeft een poging ondernomen om het voorval te onderzoeken. Hij nam een monster van de regen en begon met een experiment waaruit bleek dat de regen in vloeibare toestand een gele substantie bevatte. Dit was eveneens het geval wanneer de regen op een stuk papier werd gegoten en opdroogde. Veel verder dan dit kwam hij niet en zodoende bleef het een onverklaarbaar incident.(5) Wendelin schreef zijn resultaten uiteindelijk op in zijn werk getiteld Pluvia purpurea Bruxellensis, wat zoveel betekent als 'de paarse(/donkerrode) regen van Brussel'.
Inmiddels weten we dat de pluvia purpurea waarschijnlijk woestijnzand bevatte dat tijdens een storm was opgewaaid boven Afrika en met de luchtstromen mee was gevoerd naar Europa, om daar boven Brussel met de regen mee te vallen. Het zand en de mineralen die in de regen zaten, zorgden voor een rode gloed.(6)
Wendelin schreef over dit onderwerp veel brieven naar tijdgenoten, onder wie René Descartes, die op zijn beurt over datzelfde onderwerp correspondeerde met Andreas Colvius. Een van de brieven van Descartes over de regen verscheen wel in zijn gepubliceerde correspondentie en wel in het tweede deel der Lettres des Descartes uit 1659. Hoewel de brief ongeadresseerd in de bundel staat, gaan experts (7) er vanuit dat dit een van de brieven is die Descartes aan Colvius geschreven heeft over het onderwerp.(8) De brief die genoemd werd in de correspondentie van De Witt heeft de schifting dus niet overleefd, maar wellicht wel het antwoord daarop.
 
Wat er besproken is in de brieven die volgens De Witt niet voor publicatie in aanmerking kwamen, zullen we vermoedelijk niet kunnen achterhalen. Ze zijn uit het archief van De Witt verdwenen, hij heeft ze immers weer teruggezonden naar Colvius. Ook in het archief van Dordrecht, de stad waar Colvius preekte, is niets te vinden.(10) De achterneef van Johan de Witt is er dus niet in geslaagd ook maar een deel van zijn correspondentie met Descartes bij Chanut onder de aandacht te brengen. Of De Witt gelijk had over de inhoud van de brieven en zijn besluit ze niet door te geven, zullen we dan ook nooit weten.
 
Robert de Best, 29 juni 2017
 
Noten
- (1) Nationaal Archief, Den Haag, Johan de Witt, Raadpensionaris van Holland, nummer toegang 3.01.17, inventarisnummer 3, fols. 43-44.
- (2) Thijssen-Schoute, C.L., Uit de Republiek der Letteren - Elf studiën op het gebied der ideeëngeschiedenis van de Gouden Eeuw (Den Haag 1967) 80.
- (3) Ibidem, 81-82.
- (4) Ibidem, 82.
- (5) Gill, T.E, Stout, J.E, Warren, A., 'Publication trends in aeolian research: An analysis of the Bibliography of Aeolian Research' in: Geomorphology 105 (2009), 7.
- (6) Zie bijvoorbeeld: https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/saharazand.
- (7) Thijssen-Schoute, C.L. Uit de Republiek der Letteren (Den Haag 1967) 81.
- (8) http://ckcc.huygens.knaw.nl/epistolarium/letter.html?id=desc004/7553.
- (9) Thijssen-Schoute, C.L. Uit de Republiek der Letteren (Den Haag 1967) 82-83.
- (10) Ibidem, 80.