P.C. Hoofts Nederlandsche Historien

 
English | Nederlands

Verantwoording

In de opzet van ons project is geruime tijd open gebleven of wij ons zouden beperken tot de eerste 20 boeken dan wel de volledige Historien (dat wil zeggen inbegrepen de latere zeven boeken) wilden hertalen. Een beslissing daarover hebben we uitgesteld totdat duidelijk zou worden in welk tempo we hoeveel tekst aankonden, gelet op de eisen die we ons stelden: een zo letterlijk mogelijke weergave en een zo leesbaar mogelijk resultaat. Het heeft enige tijd gekost voordat tussen beide een evenwichtige verhouding was gevonden: uiteindelijk bleek het onvermijdelijk ons te beperken tot "het epos van de prins", de uitgave van 1642 naar de editie uit 1703. Wij vonden het niet verantwoord, gelet op het mogelijk gebleken tempo en gegeven onze leeftijden, een hertaling van de resterende boeken op ons te nemen. We hebben ons bij dat besluit met een geruster hart neergelegd, op grond van de overweging dat Hooft zelf in de eerste 20 boeken een afgerond geheel vond en dat afzonderlijk liet verschijnen.

 

Onze digitale uitgave heeft ten doel de lezer door middel van de hertaling in hedendaags Nederlands en het notenapparaat Hoofts tekst te doen verstaan en te laten genieten. Dit laatste vooral ter motivering van de interpretatie en hertaling van Hoofts woorden, ter verduidelijking van geografische ligging bij verplaatsing van legers en verovering van steden, of om een beeld te krijgen van in de tekst genoemde personen. Omdat we niet in de laatste plaats een aantrekkelijke leestekst wilden leveren, waarbij de lezer niet afgeleid wordt door een gelijktijdig aanbod van allerlei achtergrondinformatie, is het notenapparaat geplaatst achter de tekst van de hertaalde bladzijde bij Hooft.

 

Waarom wordt hier een hertaling van de in 1642 gepubliceerde tekst van Hoofts Nederlandsche Historien vanuit het zeventiende-eeuws overgebracht in hedendaags Nederlands? Het antwoord op deze vraag werd een paar jaar terug ondubbelzinnig geformuleerd door één van ons: ‘De gewone lezer van vandaag vindt Hoofts taalgebruik simpelweg te moeilijk. En voor een modale neerlandicus, die als het goed is in zijn opleiding toch meer dan een achternamiddag met zeventiende-eeuws in aanraking is geweest, gaat op tal van punten toch ook al gauw de zee te hoog.’ (Van Gestel, in Vooys 1999). Al bij de herdenking van Hoofts driehonderdste sterfdag in 1947 verzuchtte de gezaghebbende historicus Pieter Geyl: ‘het is een feit dat de Historiën meer geprezen dan gelezen worden.’ Toch meende die nog dat men maar een beetje ervaring, of zelfs maar wat goede wil en doorzettingsvermogen nodig heeft om hem uitstekend te leren volgen. De werkelijkheid is anders. Als men al niet wordt afgeschrikt door de indrukwekkende omvang van het werk, is het tot zich nemen van een willekeurige bladzij genoeg om te beseffen dat er niet even vlot doorgelezen kan worden om de tekst goed te volgen. Dat is niet alleen een kwestie van de afstand van bijna vier eeuwen. Het ligt ook aan de zeer persoonlijke stijl die Hooft hanteert. Lezers met gevoel voor taal zullen waarschijnlijk snel ervaren dat het gaat om bijzonder proza van een hoge kwaliteit, maar zullen tegelijkertijd gefrustreerd kunnen raken doordat het vaak zo moeilijk blijkt tot de precieze inhoud ervan door te dringen. Telkens stuit men op woorden waarvan de betekenis niet zonder meer duidelijk is, op zinnen die men pas na een paar keer lezen doorziet, en vooral op de compactheid van Hoofts taalgebruik. Er is ‘een niet aflatende, volledige aandacht vereist om de hoge dichtheid aan vormen, beelden en wendingen op de voet te blijven volgen.’ Het gevolg is dat vrijwel niemand geneigd is Hoofts klassieke werk voor zijn plezier te gaan lezen, ook al heeft hij of zij wel degelijk een grote historische of literaire belangstelling.

In het verleden kan wellicht de mooie keuze van Martinus Nijhoff, herspeld en voorzien van verbindende teksten en woordverklaringen, een wat ruimer publiek bereikt hebben. Die maakte deel uit van de prestigieuze reeks ‘Bibliotheek der Nederlandse Letterkunde’ en kon profiteren van de grote belangstelling die er tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog voor onze zestiende-eeuwse vrijheidsstrijd bestond. Dat zal ook gegolden hebben voor de fragmenten die in 1943 door J.C. Sichterman werden uitgegeven bij de Wereldbibliotheek en de Brusselse uitgeverij De Lage Landen. In de jaren zestig verzorgden A.C. Niemeyer en F.J. Schmit de bloemlezing Uit de Nederlandse Historiën van P.C. Hooft met voorwoord van W.Gs. Hellinga in de populaire Meulenhoffreeks ‘Minerva Pocket’. De overige bloemlezingen uit Hoofts Historien die in de loop van de vorige eeuw zijn verschenen, hebben echter bijna uitsluitend gefunctioneerd in verplichte cursussen zeventiende-eeuws vertalen voor neerlandici. En dat is jammer voor al die niet-specialisten die in principe graag bereid zouden zijn om wat moeite en tijd te steken in het kennisnemen van wat geldt als misschien wel het meest klassieke prozawerk uit de Nederlandse literatuur en die graag zouden ervaren welk beeld een belangwekkende figuur als Hooft geeft van de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog.

 

De inhoud van een geschiedkundige tekst uit het verleden is slechts te benaderen, maar eigenlijk niet precies te bepalen. De schrijver heeft namelijk vorm gegeven aan zijn beeld van de gebeurtenissen die zich jaren vóór hem of – al of niet in zijn bijzijn – gedurende zijn leven hebben afgespeeld. Welke bronnen heeft hij gebruikt en van wie heeft hij nadere gegevens verkregen en vooral, welke informatie heeft hij aanvaard en voor opname in zijn tekst willen gebruiken, en welk doel heeft hij daarbij voor ogen gehad? Daar komt nog bij dat de interpretator zich bewust moet zijn van het wereld- en mensbeeld van de schrijver.

 

De hertaling is een doorlopende tekst van Hoofts verhaal van de Opstand die de inhoud zo getrouw mogelijk wil benaderen en die naar de vorm zo veel mogelijk wil aansluiten bij Hoofts taalgebruik. Hoofts tekst wordt niet globaal naverteld, maar de formulering van elke zin ervan moest een adequate en getrouwe weergave krijgen in de vertaling. Veel woorden werden daarbij door hedendaagse equivalenten (of een benadering daarvan) vervangen omdat het woord zelf in onbruik was geraakt of een andere betekenis of gevoelswaarde had gekregen. De woordvolgorde, die door Hooft soms op eigenzinnige wijze wordt gehanteerd, hebben we vaak moeten omzetten om de tekst voor het huidige taalgevoel soepeler te laten lopen en beter leesbaar te maken. Meermalen werden lange en ingewikkelde zinnen met hetzelfde doel in stukken geknipt. Hooft gebruikt in zijn zinnen veel samentrekkingen die naar de huidige normen overspannen aandoen, van het type ‘hier zet men thee en over’. Zonodig zijn die door een invoeging verduidelijkt. Soms was het zinvol om een enkel verklarend woord in te voegen om Hoofts bedoeling duidelijker te laten uitkomen. Stilistische weergave van emotie, afstandelijkheid of betrokkenheid hebben we zo goed mogelijk bewaard. Terwijl Hooft dus een complexe of gecomprimeerde taalkundige samenhang aanbiedt, levert de hertaling een taalkundige nevenschikking van zinnen en woordgroepen die de lezer tot een cognitieve eenheid moet smeden. We zijn ons ervan bewust dat Hooft, hierbij in navolging van Tacitus, door het onthechtingseffect van zijn taalgebruik zijn lezer heeft willen dwingen tot aandachtige analyse van zijn tekst als iets van buitengewone orde, dat zich dus boven de gebeurtenissen van de dag heeft voltrokken. Bij de hertaling is voor een beter begrip van de inhoud dit stijlaspect ingeleverd.

 

We geven een paar, vrij willekeurige, voorbeelden die iets van onze vertaalpraktijk laten zien. In boek [16] beschrijft Hooft de voorbereiding van Rennenberg om zich meester te maken van Groningen:

 

De gansche nacht naa ’s Burghermeesters vertrek, was Rennenbergh beezigh met orde te stellen, ende te doen beloopen eenen drom van noodtlykheeden, die niet voor op ’t leste gerekt dienen, oft zoo lange versloft worden, oft alsdan nieuwelyk opdobbren.

 

Hier had eenen drom vertaald kunnen worden als ‘een menigte’, of ‘een hele reeks’, maar ‘een waslijst’ leek ons pregnanter en paste goed in de situatie. Het laatste deel van de zin bevat een gekunstelde samentrekking: het achter dienen weggelaten ‘te worden’ verschijnt wel in het tweede lid na versloft, maar zonder te, terwijl dienen eveneens zonder te met opdobbren verbonden is. In de vertaling is de oplossing gekozen om dienen weer te geven met respectievelijk ‘kunnen’, ‘dienen te’ en ‘mogen’:

 

De gehele nacht na het vertrek van de burgemeester was Rennenberg bezig met regelen en om een waslijst van dringende zaken te laten afhandelen die niet tot op het laatst kunnen wachten, of niet zo lang veronachtzaamd dienen te worden, noch pas op het laatste moment voor het eerst mogen opduiken.

 

De volgende zin, uit boek 18, betreft problemen waarmee de monnik Ruiskeveldt en zijn volgelingen het stadsbestuur van Brussel confronteren.

 

De Majestraat, ziende, na een' wyl ooghluikens op hoope van raadzaamheit, de toehoorders van Ruiskeveldt doorgaands dwersdryven teeghens al wat tot gemeenen welstandt werd voorgestelt, en hen daghelyks aangroeien; ook zommighe daaronder, die in de gemelde beleidingen geplenscht hadden, besloot, zich den wargeest quyt te maaken.

 

Deze zin heeft in feite een eenvoudige syntactische structuur. Het onderwerp wordt gevormd door De Majestraat tot en met gesplenscht hadden, het gezegde is besloot en de rest bestaat gewoon uit voorwerpen. Voordat de hedendaagse lezer deze opbouw kan doorzien moet hij er echter in slagen zich door het complexe onderdeel ziendehadden heen te worstelen. In de hertaling is de zin daarom overzichtelijker gemaakt door die in stukken te knippen en de ordening daarvan te wijzigen.

 

Na een periode van oogluiking in de hoop dat de toehoorders van Ruiskeveldt spoedig genoeg van de man zouden hebben, stelt het stadsbestuur vast dat deze doorgaan met dwarsdrijverij tegen alles wat ten behoeve van het algemeen welzijn werd voorgesteld. Bovendien groeit dagelijks hun aantal aan, waaronder ook sommigen die zich met een eerder vermeld complot hebben ingelaten. Daarom besluiten de magistraten zich van de onruststoker te ontdoen.

 

Een onontkoombaar effect van het vertalen is hier meteen ook zichtbaar: we hebben meer woorden nodig dan Hooft. Zijn bondigheid, zowel een kwaliteit als een hinderpaal voor de lezer, kon meestal niet gehandhaafd blijven als het verhaal beter toegankelijk moest worden. Doordat we niettemin het origineel op de voet blijven volgen, zal niemand het resultaat voor een tekst uit onze tijd aanzien. Het behoudt een zeker archaïsch karakter. Dat lijkt ons op zichzelf meer een charme ervan dan een bezwaar. Wel een verlies is dat door de gewijzigde woordkeus niet steeds recht gedaan kon worden aan de ritmische kwaliteiten van Hoofts proza. Ook stijlmiddelen als alliteratie en gebruik van andere klankeffecten sneuvelden dikwijls. We stuiten hier op een intrinsiek probleem van onze hele onderneming. De literaire reputatie van het werk berust immers in hoge mate op de stijl ervan, het onvervreemdbaar eigen karakter van het door Hooft geschapen Nederlands. De inhoud is zeker belangwekkend, maar moderne historici halen niet in de eerste plaats Hooft van de plank als zij willen weten wat er tussen 1555 en 1584 in de Nederlanden werkelijk gebeurd is. Juist de geroemde stilistische kwaliteiten zijn nu in vertaling onvermijdelijk onderhevig aan een vorm van vervlakking. Er blijft echter genoeg over. In onze inleiding wordt daarop ingegaan. We hopen in elk geval dat Hoofts kwaliteit als verteller en als zeer betrokken beschouwer van menselijk handelen ook in vertaling overtuigend zal blijken.

 

In de oude uitgaven van de Historien is geen gebruik gemaakt van indelingsmiddelen als alinea’s of regels wit. Wij hebben waar dat nodig of wenselijk leek, wel alinea's aangebracht. De verdeling in boeken doet vaak nogal willekeurig aan. We handhaven die echter in onze uitgave. Hooft geeft in de marge korte aanduidingen van wat er aan de orde komt. Wij gebruiken in plaats daarvan tussenkopjes.

 

Bij de vertaling hebben wij uiteraard grondig gebruik gemaakt van het WNT en daarnaast van de toelichtingen in de bestaande bloemlezingen, met name Gekast naar de konst.

 

De namen van de deskundigen op wie wij een beroep hebben gedaan om ons behulpzaam te zijn met informatie waarover wij anders niet konden beschikken, zijn ter plaatse vermeld in de voetnoten.

 

Aan de basis van Van Gestels speciale aandacht voor de Nederlandsche Historien lag een initiatief van Lia van Gemert uit 1997 om in de Utrechtse opleiding een gezamenlijke taal- en letterkundige college aan het werk te wijden. Hij heeft in een aantal gevallen gebruik kunnen maken van werkstukken van Utrechtse studenten die in het kader van het genoemde college een fragment uit de Historien moesten vertalen. We zijn daarvoor de volgende studenten dank verschuldigd: Els Backhuijs, Rineke Crama, Mariëlle van Gelderen, Martijn de Graaff, Miriam Grootscholten, Marieke Krol, Guus Veldhuizen en Anke Vlastuin. De eerste stappen om enkele boeken uit Hoofts tekst te bewerken, zette Van Gestel in 2001, daarbij een aantal jaren gesteund door het Instituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Faculteit Letteren van de Universiteit Utrecht.

 

In 2004 werd op verzoek van de uitgeverij Bert Bakker te Amsterdam een begin gemaakt met een bloemlezing uit Hoofts Nederlandse Historien, samengesteld, hertaald en toegelicht door Frank van Gestel (taalkunde), Eddy Grootes (historisch letterkundige) en Jan de Jongste (historicus, (voor de voetnoten)). In 2007 zag de bloemlezing het licht, kreeg een goede ontvangst en was spoedig uitverkocht.

Vervolgens zijn wij begonnen met de uitwerking van de 20 complete boeken, met nog onbewerkte stof, te vermengen met De Jongstes voetnoten en de integratie van de fragmenten uit de bloemlezing. Dat heeft een aanzienlijker inspanning en een langere tijdspanne gevraagd. Daartoe hanteerden de drie bezorgers van deze bewerking een andere taakverdeling dan bij de bloemlezing. Van Gestel vervaardigde voor elk boek een eerste, letterlijke vertaling. Dit resultaat werd door Grootes of door Van Leuvensteijn verder bewerkt en becommentarieerd. De zo gevormde tweetallen bogen zich vervolgens over de alternatieven die zich aanboden en kwamen in goed overleg tot definitieve keuzes. Het koppel Van Gestel - Grootes behandelde de boeken 1 tot 11, 15, 17, 20. Het koppel van Van Gestel - Van Leuvensteijn de overige boeken: 12 tot en met 14, 16, 18, 19. Tot ons genoegen heeft De Jongste goedgevonden dat zijn voetnoten gecombineerd zijn met degene die Van Gestel, Grootes en Van Leuvensteijn naar vermogen hebben toegevoegd. De uitgeverij Bert Bakker heeft ons toevertrouwd de invoering van het materiaal uit de bloemlezing in te passen.

Wij hebben steeds voor ogen gehad naast de hertaling de lezers een oorspronkelijke tekst aan te bieden om de nieuwe met de oude te kunnen vergelijken. Op praktische gronden hebben we onze bewerking van de Nederlandse Historien uit Hoofts Alle gedrukte werken 1611 - 1638 gebaseerd op de fotografische herdruk van de editie van 1703 die in 1972 door W. Gs. Hellinga en P. Tuynman is uitgegeven. Deze druk, gezet in hedendaagse lettertekens, onderscheidt zich namelijk van de uitgave van 1642 en laat zich gemakkelijker lezen, zonder de inhoud te schaden. De inrichting van de hertaling maakt het nu mogelijk om na het scherm van de vertaling de tekst uit 1642 te presenteren. De erven van Hellinga en Tuynman zijn wij zeer erkentelijk voor hun toestemming om de kopie van 1703 te mogen publiceren.

Terwijl de afwikkeling van het project nog niet in het verschiet was, heeft het Huygens Instituut op zich genomen ons onder zijn geruststellende auspiciën te nemen. De digitale publicatie van vertaling en verantwoording werd mogelijk door de financiële bereidwilligheid en personele inzet, waarvoor onze dank. Wij denken met veel plezier terug aan de uitstekende samenwerking met Karina van Dalen-Oskam, Ronald Sluijter, Michael Baars, Ineke Huysman en Milo van de Pol.

De tekst van de inleiding en verantwoording werd door Grootes geconcipieerd.