Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

01/02/1921

dinsdag 1 februari 1921

De koningin heeft me vanmorgen lang gehouden, tot ruim kwart na elf. Klokslag tien uur werd ik bij haar toegelaten. Eerst begon zij weer over de Oostenrijksche kinderen: in de krant had zij gelezen, dat er de vorige week weer een trein was aangekomen. Dat moest nu maar eens uit zijn. Of zij nu maar niet  eens den brief aan Ruijs zou schrijven (daar heeft ze al meer mee gedreigd; ook aan Cort van der Linden had ze geschreven of gezegd: ik wil nu, dat ’t uit is, en toen was ’t uit!) Ik kalmeerde haar een weinig; er kwamen niet veel vreemde kinderen meer; de menschen wilden ze ook niet meer zoo hebben (‘Eindelijk worden ze dan verstandig!’ plaatste zij hiertusschen); ik wilde wel eens nagaan, hoeveel er waren, hoeveel er nog zouden komen, enz. ‘Nu, goed dan, dan zal ik nog wat wachten. Schrijf u dan die gegevens maar aan De Vos van Steenwijk; op grond daarvan kan ik dan met Ruijs nog eens praten.’ Buitenlandsche Zaken had haar beloofd aan Van Weede, onzen gezant in Weenen, te schrijven, dat hij geen propaganda voor ’t zenden van kinderen naar Nederland moest maken. ‘Ik zeg u dit in groot vertrouwen. Ruijs mag ’t niet weten, Van Karnebeek zou er moeilijkheden door krijgen.’

            Zoo kwamen we op ’t Centraal Comité. Ik deelde mede, dat ik morgen bestuursvergadering en vrijdag algemeene vergadering van ’t comité zou hebben – wat we gedaan hadden en van plan waren te doen, enz. Dat vond zij alles goed.

Toen kwam ’t gesprek over de werkloosheid. Uitvoerig besprak ik iedere industrie: zij noemde ze telkens op, ik moest dan zeggen, hoe ’t ermee stond. Ik deelde ook mee, wat besloten was omtrent de uitkeeringen. Toen ik haar mededeelde, dat de katholieke sigarenfabrikanten in ’t zuiden, om ’t collectief contract te verbreken, hun vereeniging hadden ontbonden en terstond een nieuwe vereeniging hadden opgericht, die nu een nieuw contract, tegen 30 % lagere loonen wilde sluiten, was zij zeer verontwaardigd: ‘Wat een streek! Als de arbeiders eens zoo’n gemeenheid uithaalden, wat zou de Nieuwe Courant dan schetteren! En de patroons moesten juist ’n voorbeeld geven, om gesloten overeenkomsten na te komen!’ Ik was ’t geheel met haar eens.

            Uit eigen beweging vertelde ik ook nog een en ander over de Arbeidswet. Ze vond dat blijkbaar heel interessant. Zoo was ’t ruim kwart over elven. ‘Ik houd u maar aan den praat! en u heeft ’t zoo druk. Maar een volgenden keer wil ik toch wel gaarne nog iets  meer over de Arbeidswet van u hooren.’ Toen stond ze op: ‘En u schrijft dus een brief aan De Vos van Steenwijk over de kinderen?’

            Een typische tegenstelling. Ik sprak vanmiddag De Vries. Hij was vrijdag bij de koningin geweest. Reeds vóór kwart voor elf stond hij weer op straat en terwijl hij haar een en ander over de finantiën vertelde, viel zij in slaap en zat telkens te knikkebollen! Hij was er niet erg over in zijn hum.

            Vandaag overigens weer ’n drukke dag geweest. Vanmorgen, nadat ik om half twaalf op mijn departement was gekomen, eerst een conferentie met den Christelijken Werkgeversbond over de internationale arbeidsconferentie, welke in october te Genève zal gehouden worden. Om half drie een conferentie met de commissie voor de bouwbedrijven, om half vier met de vier sigarenmakersbonden over de steunregeling, om vijf uur met het R.K. Vakbureau, om half zes naar de afscheidsaudiëntie van Fock.

            En morgen weer net zoo. ’s Morgens bestuursvergadering van ’t Centraal Comité,  om twee uur conferentie met de katholieke sigarenfabrikanten, die ik ontboden heb om ze over ’t collectief contract te spreken, om drie uur commissarisvergadering van Futura. En zoo gaat ’t iedere dag door! Ik raak met mijn gewone werk zeer ten achteren. Ik hoop, dat ik ’t vol kan houden, maar ’t is beslist veel te druk.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)