Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

17/02/1921

donderdag 17 februari 1921

Welk een drukke dagen en weken heb ik achter den rug! Gelukkig gaat alles naar wensch. Elken dag drie of vier conferenties, de interpellatie-Van den Tempel in de Tweede Kamer, de behandeling der woningwetten in de Eerste Kamer, enz.

Donderdag 10 februari mijn eerste diner bij de koningin gehad. ’t Was groot gala. In ’t geheel 38 gasten, de ministers, de voorzitters van den Raad van State, Eerste en Tweede Kamer, Rekenkamer, Hoogen Raad, commissaris der koningin in Zuid-Holland, burgemeester van ’s-Hage, de procureur-generaal van den Hoogen Raad en verder heeren en dames van de hofhouding. Tegen zeven uur   kwamen we binnen. We werden ontvangen door eenige heeren en dames der hofhouding. Toen we compleet waren, kwamen de koningin en de prins binnen. We stonden in de officieele volgorde. Koningin en prins gaven allen de hand, met een ‘Goedenavond, meneer die of die.’ Toen gingen de koningin en de prins gearmd voorop en wij volgden. Het diner was in de galerijzaal. De tafel zag er schitterend uit, met drie groote koperstukken, gevuld met prachtige dubbele roode tulpen. Ik zat schuin tegenover de koningin. Links van mij König, rechts De Savornin Lohman, voorzitter van den Hoogen Raad; tegenover mij graaf Dumonceau en een der hofdames. Als me ooit iets is meegevallen, dan dit diner. De toon was ongedwongen, het diner en de wijnen waren uitstekend. Na het diner werd in de roode zaal de koffie met likeuren gediend. De koningin bewoog zich ongedwongen onder haar gasten. Eerst sprak ze Van Karnebeek aan. Toen liep ze dwars de zaal door en kwam op mij af.

‘U hebt ’t druk in de Kamer gehad … o neen ik vergis me, de minister van Koloniën is  er deze week geweest.’

‘Zeker, majesteit, maar ik krijg ’t druk: morgen heb ik een interpellatie over de werkloosheid; ik zal dan nog eens repeteeren, wat ik voor eenige dagen Uwe Majesteit meedeelde over den toestand; ik heb sindsdien nog nadere gegevens gekregen.’

‘Dat is een goed idee. Ik zal morgenavond ’t kort verslag goed lezen, om eens te zien, wat u gezegd hebt.’

Toen vroeg ik of zij ’t bericht al had gelezen, dat ik, wegens heerschen van vlektyphus in Weenen, de komst van kinderen nu stop had kunnen zetten. Toen keek ze mij heel ondeugend aan en zei: ‘Wat zult u nu blij zijn, dat u eindelijk uw zin hebt gekregen!’ Lachend maakte zij een buiging en ging toen naar een ander. Zoo kreeg ieder zijn beurt. Ook de prins praatte geruimen tijd met mij, als naar gewoonte zeer sjoviaal. Hij begon: ‘U zult me nu wel niet meer zoo’n vervelende kerel vinden, ik ben in geen jaar meer bij u geweest om iemand aan te bevelen!’ Ik zei lachend, dat ik hem nooit zóó  gevonden had en dat ’t mij ’n eer zou zijn, hem in mijn eigen departement te mogen ontvangen. Hij zou eens komen kijken. (Den volgenden dag belde hij me al op: ‘Nu moet ik u toch weer plagen!’ Hij moest weer iemand aanbevelen!)

Om half tien was ik weer thuis. Ik verkleedde me spoedig, want twee tasschen met gegevens stonden op me te wachten, voor mijn rede ter beantwoording van de interpellatie. Ik heb tot over eenen zitten werken, en toen was mijn rede klaar.

Vrijdag 11 februari de interpellatie-Van den Tempel. Ik sprak ruim anderhalf uur. Daarna lieten zich dertien sprekers inschrijven. Zaterdag heb ik in Den Bosch een vergadering van de Katholieke Illustratie bijgewoond. De trein was meer dan een uur te laat. ’t Was half twaalf toen ik thuis kwam! Zondag kon ik weer aan de interpellatie werken; maandag was ik geheel bezet; en dinsdag één uur stond ik weer in de Tweede Kamer. ’t Duurde tot ’s nachts over twaalf!  Dat was wel zielig: toen ’t twaalf uur was, keek ik op de klok: mijn Liesje werd 50 jaar, en … ik was niet thuis! Even half een kwam ik thuis. Gauw naar boven om haar te feliciteeren!

Om half tien moest ik naar mijn departement, want om elf uur moest ik in de Eerste Kamer zijn, waar de vier woningwetten aan de orde waren. Ik heb bijna geen tijd gehad, me daar eenigszins op te prepareeren. Toch is ’t goed gegaan.

Vandaag heb ik een goed uur gesproken. Van de felle oppositie in de voorloopige verslagen was maar een zwakke weerklank te hooren geweest. Ik was goed op dreef, niettegenstaande we gisteren Lize’s verjaardag goed gevierd hadden! – ’t Debat is nog niet afgeloopen, morgen voortzetting.

Vandaag de sterfdag van onze lieve Gukie! Ik kon vanmorgen niet naar de kerk gaan, maar morgen zullen we dat doen ter harer intentie. ’t Is ’n drukke tijd, maar aan Gukie denk ik toch!

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)