Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

01/05/1916

maandag 1 mei 1916

Ik heb verschillende personen om raad gevraagd. Eerst dr. De Visser. Hij is, hoewel Christelijk-Historisch, één van mijn beste vrienden in de Kamer. Zijn opinie was: beslist niet Delft accepteeren. Veel voldoening zult gij daar van uw werk niet hebben. En in de Kamer zijt gij in uw eigen partij noodig: gij zijt de eenige, die een werkelijk principieel standpunt ten aanzien van de sociale wetgeving inneemt. ’t Zou zeer te betreuren zijn, wanneer een partij hier zulk een kracht moest missen. Maar bovendien: als in 1917 de rechterzijde, wat waarschijnlijk is,  weer de meerderheid krijgt, dan zijt gij aangewezen voor minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Gaat gij hier weg en zijt gij pas in Delft, dan komt daar niets meer van.

            Ik antwoordde: het eerste is inderdaad een groot bezwaar. Maar zou ik, buiten de Kamer zijnde, niet méér invloed op de Kamer en een eventueel rechtsch ministerie hebben?

            Wat ’t tweede punt betreft: ’t departement van Landbouw, Nijverheid en Handel is in 1917 niet te begeeren: hoofdtaak: uitvoering van de wetten-Talma, waarmee ik in vele opzichten niet instem. Ze eerst wijzigen gaat moeilijk om politieke redenen en omdat ’t gevaar groot is dat er dan weer practisch niets van komt. Later zou ik wèl een portefeuille van Landbouw, Nijverheid en Handel, of liever nog van Justitie hebben, maar mijns inziens zou een professoraat te Delft daarvoor een betere voorbereiding zijn dan nog zes jaren kamerlidmaatschap met geen tijd voor behoorlijke studie.

            Vervolgens sprak ik zaterdag mr. E. van den Bogaert, thans algemeen voorzitter van de Katholieke Sociale Actie. Hij meende: gij moogt Delft niet weigeren, al was ’t alleen maar om een benoeming van  mr. Veraart te voorkomen; deze is op de aanbeveling geplaatst juist omdat hij erin geslaagd is de meening te vestigen dat hij liberaal-katholiek is. Is hij ’t niet, des te ergerlijker is zijn houding geweest. Maar bovendien, als professor te Delft zult gij op de sociale beweging en sociale wetgeving veel meer invloed hebben. Alles echter met deze mits: dat gij directeur van ’t Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie kunt blijven, zooal niet in naam, dan toch met der daad.

            Ook schreef ik aan mr. Struycken. Deze schrijft me nu dat inderdaad mr. Veraart op de voordracht no. 1 staat. Mij heeft de Algemeene Afdeeling geweigerd erop te plaatsen, 1. omdat ik teveel politicus was en 2. omdat ik meer populaire dan ‘wetenschappelijke’ geschriften had uitgegeven. Bovendien van mr. Veraart hadden ze een voordracht gehoord, die algemeen zeer in de smaak was gevallen. Hij raadt aan: aannemen, mits ’t hetzij door ’t college van curatoren, hetzij door den minister wordt aangeboden. Niets zelf doen om ’t te krijgen. Hij zelf zou echter aan Nolens een brief schrijven, waarin hij de  gronden zou opgeven, waarom zijns inziens niet mr. Veraart maar ik op de voordracht moest komen. Hij zou dit in zoodanigen vorm doen, dat de brief aan curatoren en aan minister Cort van der Linden kon worden overgelegd.

            Ik heb gisteren de zaak ook nog eens overwogen. Mijn besluit staat nu vast: ik zal ’t professoraat aannemen, als het mij aangeboden wordt. Ik zal echter trachten te verkrijgen, 1. dat ik te Leiden mag blijven wonen en 2. dat ik op ’t maximum, althans op de eerste verhooging, benoemd word. Maar ik zal dit niet stellen als een conditio sine qua non.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)