vorige (28-5-1940) | | volgende (7-6-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 01/06/1940 zaterdag 1 juni 1940 Nog steeds geen enkel bericht over An en Frans en hun kinderen. Ik vrees steeds meer, dat zij, na in Brussel hun chèque gewisseld te hebben, verder naar ’t zuiden zijn doorgegaan. Waar zitten ze dan nu? Tusschen de strijdende troepen? Of zijn ze al verder en hebben ze de lange tocht voortgezet naar het zuiden van Frankrijk? Dan zullen we wel nog langer tijd op eenig bericht moeten blijven wachten. En onze angst stijgt met elken dag, zelfs al hechten we geen geloof, dat de Fransche soldaten de Hollandsche vluchtelingen als dekking zouden hebben gebruikt. Och, waren ze toch niet zoo ver gegaan. ’t Was hier, zelfs in Breda, veel minder onveilig dan thans daar. Kaptein Schellens heeft eindelijk gisteren verlof gekregen over de grens te gaan om zijn vrouw in Antwerpen te bezoeken. Wij hadden eerst gedacht, dat ze daar zouden zijn. Maar dan zouden ze nu waarschijnlijk toch al wel terug zijn. Maar misschien zijn ze er even geweest en hebben ze daar meegedeeld wat hun plannen waren. Vanmorgen heeft de Raad van State vergaderd om zijn houding te bepalen tegenover de rijksbestuurder dr. Seyss-Inquart. Van den opperbevelhebber hadden we nog steeds geen antwoord over onze opmerkingen betreffende de inschakeling van den Raad van State bij ’t uitvaardigen van maatregelen van wetgevende aard. Thans hebben wij ons met dezelfde opmerkingen gewend tot ’t college van secretarissen-generaal, met verzoek ze aan den rijksbestuurder voor te leggen. Ik ben benieuwd naar ’t antwoord. Mijns inziens ware ’t verstandig, wanneer hij den Raad van State tot officieelen adviseur behield: dit zal bij de bevolking grooter vertrouwen wekken en de rust bevorderen, wat toch ook een vitaal belang is voor de Duitschers. Goddank gaat tot heden alles goed, dank zij ook de zeer welwillende houding welke de Duitschers aannemen. ’t Is daarom te betreuren, dat de Engelsche radio in zijn Nederlandsche uitzendingen driemaal per dag onze bevolking tracht op te ruien. Cui bono? Op ’t oorlogstooneel staat ’t er voor de Geallieerden slecht voor. Het Engelsch-Fransche leger in Vlaanderen en Artois is volkomen verslagen. De Duitschers hebben nu de kust van Abbeville tot Duitschland in hun bezit en kunnen uit Boulogne en Calais Engeland ernstig bedreigen. Er zijn er nog die meenen, dat het Fransche leger, beneden de Somme staande, sterk genoeg is om de Duitschers te weerstaan. Ik betwijfel of de Franschen tegen de ontzettende stootkracht van het sterk gemotoriseerde Duitsche leger bestand zijn. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |