vorige (1-6-1940) | | volgende (13-6-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 07/06/1940 vrijdag 7 juni 1940 Woensdag ontving ik een brief van mijn ouden vriend Bolsius, in Roermond. Zijn moeder was een Smeets. Mevrouw Smeets, de moeder van dr. Smeets, had iemand op de fiets naar Brussel gestuurd, omdat ze vermoedde, dat haar dochter naar haar broer Van Liebergen in Brussel was gegaan. Dit vermoeden bleek juist, ze was daar Tweeden Pinksterdag met An en Frans en de vier kleinkinderen geweest. Ook is nu gebleken, dat ze Eersten Pinksterdag bij mevrouw Schellen te Antwerpen geweest zijn. Dit alles bijeenvoegende, kom ik tot dit relaas. Ze moesten naar Zundert evacueeren. Zoo zijn ze per fiets daarheen gereden. Daar ontmoetten ze dr. Smeets met haar wagen. Ze lieten hun fietsen staan en reden met haar naar Antwerpen, waar ze om zes uur ’s avonds bij mevrouw Schellen aankwamen, bij wie ze overnacht hebben. An wilde daar blijven, maar Frans zette door, dat ze naar Brussel zouden gaan, omdat Antwerpen als vesting meer gevaar liep gebombardeerd te worden dan Brussel, een open stad. Zoo vertrokken ze helaas naar Brussel, waar ze bij de familie van Liebergen overnacht hebben. Op Derden Pinksterdag bevatten de Brusselsche bladen den raad te evacueeren, omdat den volgenden dag Brussel gebombardeerd zou worden. Zoo zijn ze om vier uur ’s middags weer vandaar vertrokken, hopende naar Normandië te kunnen gaan. Hier houdt het spoor op, verder weten we niets van hen. Niemand heeft hen ergens ontmoet. Zijn ze nu in Normandië? Of zijn ze in Vlaanderen of Artois tusschen de strijdende legers geraakt? We weten er niets van. Ellendige onzekerheid! En zelfs als ze in Normandië gekomen zijn, waar hebben ze die vier weken van bestaan? Zooveel geld zullen ze niet bij zich gehad hebben; van verschillende teruggekeerde vluchtelingen hoort men, dat ze in Frankrijk gruwelijk afgezet zijn. Men rekende er twee francs voor een gulden (in plaats van ruim twintig!), men vroeg voor een broodje een rijksdaalder. Zelfs voor ’n glas water moest men dik betalen, enz. ’t Is gruwelijk, niet te weten hoe ’t hun gaat. Daarjuist ontvang ik een brief van den burgemeester van Breda, die meedeelt aan Buitenlandsche Zaken gevraagd te hebben een oproep door de gezanten en de radio uit te geven, dat de Bredanaars aan de betrokken gezanten hun adres moeten opgeven. Hij vroeg me dit verzoek te steunen. Natuurlijk zal ik dit terstond doen. Over den Raad van State is nog steeds geen beslissing genomen. Maar ’t ziet er wel naar uit, dat men alleen de afdeeling Geschillen zal erkennen. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |