Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

01/12/1892

donderdag 1 december 1892

’k Ontving eergisteren een groote enveloppe van Phons: een brief, een stuk: ‘Op het kerkhof’ en een vertaling van Victor Hugo’s Regret. Hij vroeg mijn oordeel, doch moest ’t voor woensdagmiddag vijf uur terug hebben. ’k Heb er een avondje aan gewaagd, hoewel ’t me verbazend ongelegen kwam. Doch de schrijver – ook het stuk – drong er mij toe, Phons’ verzoek zoo goed mogelijk in te willigen. ’t Was een zeer lief, diep gevoeld stuk zonder juist ‘sentimenteel’ te zijn: hij zal Feiths graf wel nooit gelezen hebben! [Het][12] deed mij echt goed, zulk een innig stukje van hem te lezen. ’k Heb hem rondweg mijn opinie gezegd: goedgekeurd wat goed te keuren was, ook opmerkzaam gemaakt op wat ik niet mooi vond. Hij zal ’t wel niet overal met me eens zijn – natuurlijk! Ieder heeft zoo zijn eigen smaak, zijn eigen idee! Morgen is Phons’ broer Phoebus (zooals we hem op Katwijk noemden) jarig. ’k Ben maandagavond naar de comedie (‘de twee weezen’) en gisterenavond naar een lezing van mr. Lamberts Hurrelbrink geweest. [p. 282] Beide avonden heb ik me goed geamuseerd. ’k Heb weer een paar boeken gekocht: de Middelnederlandsche bloemlezing van Verwijs, de Tien jaren van prof. Fruin, de ‘kerkelijke en politieke geschillen tijdens ’t bestand’ van dr. Nuyens en tenslotte de drie deelen algemeene geschiedenis van Wijnne. ’k Ben van plan onder de Kerstvacantie eens wat meer aan de geschiedenis te gaan doen. ’k Denk vooral vaderlandsch. ’k Heb daarvoor, geloof ik, een goed ideetje gekregen: ik ben van plan mij nog een exemplaar aan te schaffen van Wijnne’s Vaderlandsche geschiedenis, dan plak ik de pagina’s op groot postpapier op iedere twee bladzijden één of een halve pagina: dan heb ik een goeden legger en veel plaats om heel veel aan te teekenen.

            Morgen is ’t weer ‘Eerste Vrijdag’: als naar gewoonte, minstens sinds zes jaren, ga ik te communie: ’k zal dan nog eens goed bidden om zegen over mijn studie: ’k heb ’t hoognoodig: er valt zooveel, zoo erg veel te studeeren.

            Zaterdag om half twaalf uur moet ik een visite gaan afleggen bij prof. Verdam: hij heeft zelf mij gevraagd: ’k hoop, dat hij me maar niet op de koffie houdt! [p. 283]

[12] In het origineel: ‘Hij’.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)