vorige (22-10-1924) | | volgende (2-12-1924) | kalender |
dagboekcahier 9 01/12/1924 maandag 1 december 1924 Ik verwaarloos mijn dagboek heelemaal. Er is ook zoo weinig tijd om wat op te teekenen. Toch zou er wel een en ander geweest zijn dat ik voor later hier bewaard had willen zien. De begrooting heeft meer tijd van me gevorderd dan ooit tevoren en dat nadat ik eerst drie weken achtereen in de Tweede Kamer heb moeten zijn om Colijn te adsisteeren bij de behandeling van de Tariefwet. En zoodra deze gereed was, begonnen de algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting en in de tweede week daarvan al de behandeling van mijn begrooting in avondvergaderingen. Vier avonden en nachten ben ik er al mee bezig geweest en nog ben ik niet klaar; morgenavond nog ’t restant: de werkloosheidsafdeeling. Alles bijeen is ’t vrij goed gegaan, al was ’t onaangenaam. Veel kritiek was op zichzelf juist, alleen fout omdat men haar plaatste buiten het algemeen beleid, speciaal de bezuinigingspolitiek. ’t Meest spande het verleden donderdagavond. Toen kwam aan de orde de voorgestelde verhooging van het subsidie voor de R.K. Vroedvrouwenschool te Heerlen met f 80.000. Reeds tevoren had ik gehoord dat er groote oppositie tegen kwam. Die oppositie stamt uit Limburg en is gericht niet tegen de school, maar tegen den directeur, dr. Meuleman. Dr. Vossenaer en mr. Haex hebben gezworen dat hij weg moet, ook al zou de school er het eerste slachtoffer van moeten zijn. Er wordt met allerlei vuil achter de schermen gewerkt; Meuleman is mijn vriend, vandaar zijn mooie nieuwe school; de directeur-generaal van de Volksgezondheid Lietaert Peerbolte heeft bij hem gelogeerd, vandaar ’t verhoogd subsidie; mijn oudste dochter is in de kliniek der school bevallen: vriendendienst! Ik betaalde nota bene den maximum verpleegprijs eerste klas! Die juist enkele weken tevoren nog met f 1,– per dag verhoogd was, enz. enz. Ik was benieuwd wat van dit vuil bij ’t debat aan de oppervlakte zou komen. Niets! Men kwam met quasi zakelijke bezwaren. Toch heb ik zonder ze te noemen feitelijk op die achter-de-schermen-kritiek geantwoord door eenvoudig de geschiedenis der school nog eens te herhalen. In 1912 – onder Heemskerk! – gebouwd voor 25 leerlingen, bleek ze na twee jaar al veel te klein. Cort van der Linden en Treub zeiden reeds in 1917 een nieuwe school toe, mits eerst een kooper voor de oude school gevonden werd. Dit geschiedde in mei 1918. Toen ik in september 1918 optrad, was de oude school dus reeds verkocht en moest na twee of drie jaren geleverd worden. Er moest dus ’n nieuwe school gebouwd worden. De plannen waren al gereed. Raming 1.300.000 gulden. Ik vond dat veel en vroeg eerst verschillende adviezen. Bovendien schrapte ik kapel en doorgangshuis. In totaal kreeg Meuleman – wegens onze vriendschap! – van mij drieënhalf ton minder, dan hij van Cort van der Linden zou gekregen hebben. Dit betoog sloeg wel in en zoowel Boon (Vrijheidsbond) als mevrouw de Vries-Bruins, die de leiding der oppositie hadden, verklaarden bij repliek dat ik steeds volkomen eerlijk tegenover de zaak had gestaan: niemand in de Kamer, zeiden ze, dacht erover dit anders voor te stellen. Maar helaas, de anti-revolutionairen en de christelijk-historischen lieten me in den steek en gingen met de oppositie mee. Dr. Scheurer (anti-revolutionair) had me eenige dagen tevoren gezegd dat hij vóór ’t amendement-Boon zou stemmen om de verhooging met f 80.000 te schrappen: Heerlen exploiteerde veel te duur, de twee Rijksscholen veel goedkooper. Ik bewees hem dat zijn cijfers onjuist waren en dat juist Heerlen goedkooper was. Hij zei toen: ik ben overtuigd, maar ik zal toch mijn speech houden, dan kunt gij antwoorden en ik zal dan zeggen dat gij me overtuigd hebt. Mooi! Ik informeerde toen bij de christelijk-historischen of zij bezwaren hadden. Neen zeiden ze. ’t Is ’n anti-Roomsch relletje van links, daar doen we niet aan mee! Dus in orde! Jawel, maar toen artikel 157 aan de orde kwam, gingen Scheurer en Snoeck Henkemans met de oppositie mee en vroegen een nader onderzoek! Ik weigerde dit, betoogende dat de zaak al driemaal onderzocht was, eerst door de Provinciale Staten van Limburg, toen door mijn accountants, daarna door de accountants van Finantiën. Ik wees erop dat aanneming van het amendement-Boon practisch beteekende dat de school moest worden gesloten. 23 ton was dan weggegooid en het tekort aan vroedvrouwen zou weer snel toenemen! Aan de rechtsche groepen had ik meegedeeld dat ik, als ’t amendement-Boon aangenomen werd, ontslag zou vragen, omdat ik de sluiting der school niet voor mijn verantwoording zou willen nemen. Tòch gingen ze met de oppositie mee! Wat me vooral geërgerd heeft, is dat Koolen, voorzitter van de Kamer, de geheele week sterk propaganda tegen de school had gemaakt door alle praatjes over bevoorrechting te kolporteeren, ook bij de niet-katholieke leden! Morgen om één uur moet er gestemd worden. Hoe zal ’t afloopen? Ik weet ’t niet. Maar voor de school en ook voor mezelf zou ik ’t betreuren, wanneer ’t amendement-Boon werd aangenomen. Ik ben vast van plan af te treden, maar het is een oneervol einde: het zal worden opgevat dat ik val over daden, die niet zuiver zijn geweest. En dat is niet waar! Enfin, ik zal maar rustig afwachten. Onze Lieve Heer moet maar over me beschikken. Wat hij wil, is goed. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |