Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

02/10/1904

zondag 2 october 1904

Daar ontvang ik juist weer ’n mooien brief van Cramer. ’t Is weer ’t oude gezanik, nu niet over de acht pagina’s, maar over de werkliedenabonnementen. ’t Is namelijk gebleken dat zoo nu en dan een adviseur, die blijkbaar over de rechtvaardigheid nog niet wist te adviseeren aan zichzelf, zich als werkman-abonné opgaf. Dat is dus een schadepostje van f 2,– voor de maatschappij, tenminste … indien die adviseur zich óók zou geabonneerd hebben,  indien hij f 4,50 per jaar had moeten betalen!

            Cramer wil nu eenvoudig de werklieden-abonnementen afschaffen. Dat zal groot geschreeuw geven in den lande. Alleen komt ’t mij welkom om tegenover Cramer nog eens goed te doen uitkomen dat zijn opvatting  over de exploitatie van het blad absoluut de mijne niet is en dat wij op den duur blijkbaar niet gemakkelijk samenwerken. Ik zal hem maar een beetje bang maken met de mogelijke uitgave van een concurreerend blad, waarover inderdaad in den laatsten tijd herhaaldelijk tegenover mij gesproken is. Hij kruipt dan wel weer in zijn schulpje, als steeds. Hoe heeft ’n groote, actieve vader ooit zoo’n krenterigen, futielerigen, bekrompen zoon kunnen voortbrengen!

            Met groote belangstelling lees ik ’t boek van pater Albers over ’t herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Wat een interessante bijzonderheden komen daar in voor. Men krijgt daardoor wel respect voor onze katholieke voorgangers, die toch ook hard gewerkt hebben, zij ’t dan minder op sociaal gebied. Hadden ze dàt meer gedaan, waren ze minder conservatief geweest, dan zouden wij thans in nog heel wat beter positie zijn.

            Dinsdag a.s. gaan Van Nispen en ik naar mgr. Callier. ’k Ben zeer  benieuwd, hoe dat zal afloopen. ’t Begin is niet zeer bemoedigend: ik schreef een plechtigen, officieelen brief dat wij monseigneur afschrift zonden van het schrijven van den Bond, omdat wij meenden overeenkomstig onze statuten te handelen door in deze zaak geen beslissingen te nemen zonder er eerst monseigneur in gekend te hebben. Wij vroegen dus aan monseigneur om een dag en uur te bepalen, waarop hij ons kon ontvangen. Als antwoord ontving ik een briefkaart van den secretaris Möllmann dat tenzij in De Tijd of De Maasbode het tegendeel was afgekondigd, monseigneur dinsdags van 10-12 audiëntie gaf: we konden dus dan ook komen!

            Wanneer er nu een stuk of tien pastoors op ons zitten te wachten, kunnen zij er pleizier van hebben! Want in een paar minuten zullen we hoogst waarschijnlijk wel niet klaar zijn. Van Nispen is zeer vasthoudend en ik ben ook niet op mijn mondje gevallen. ’k Hoop dat we slagen! Maar ik vrees!

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)