Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

25/09/1904

zondag 25 september 1904

‘Ik ga van de week de tredmolen weer in’, schreef dr. Schaepman me voor twee jaren. Ik dacht er dinsdag aan, toen ik weer naar Den Haag trok voor de opening der Kamers. Dat was magnifiek. Zóó stelt men zich in ’t sublieme voor dat de Hollandsche Staten-Generaal geopend moeten worden. Ik heb nog nooit zoo’n groote indruk van plechtige, massieve en toch mooie  deftigheid ontvangen, als thans bij de opening der Kamers, voor ’t eerst in de grafelijke zalen, grootendeels nu gerestaureerd.

’k Behoorde tot de commissie van ontvangst en zag de koningin dus van aangezicht tot aangezicht. De koningin-moeder sprak me aan en vroeg me of ik iedere avond naar Leiden ging. Toen ik antwoordde dat ik meestal om half vijf reeds naar huis kon, maakte H.M. de huiselijke opmerking: ‘Dat zal uw vrouw wel prettig vinden, dat u altijd voor ’t diner weer thuis is!’

Met de hof-heeren en -dames gaf  ’t weer groot gevecht. ’t Schijnt al een oude geschiedenis te zijn. De kamercommissie zegt: wij ontvangen de koningin – wil zij eenige dames en heeren meebrengen, best, maar die worden door ons niet plechtig ingehaald. Atqui ergo : wij, commissie, volgen onmiddellijk op de vorstelijke personen, daarna kan de hofhouding komen. Maar daar zijn deze niet van gediend. Eén pakte me zelfs bij mijn schouders, duwde me opzij om zóó achter de koningin te komen!  Al net zoo’n dwaze geschiedenis, als dat de hofmaarschalk aan de Staten-Generaal gebiedt: gij moet om 12 uur bijeen zijn, de koningin komt kwart over één. Die meneer heeft daar absoluut niets over te zeggen en ik vind ’t onverbeterlijke knullen dat die oude kamerleden zich dergelijke machtsaanmatiging van een hofdignitaris hebben laten welgevallen. Ik kom pas kijken en ’t zou me niet betamen daar nu iets in ’t openbaar van te zeggen. Doch als ’t zoo blijft, dan ben ik niet van plan om me daar later bij neer te leggen.

            Van de week is de wijziging van het Wetboek van Strafrecht ingediend. Met genoegen zag ik er ’t artikel tegen de oneerlijke concurrentie in, waarvoor ik nu ruim zes jaren gevochten heb. Niet aardig van Loeff is dat hij [in] de memorie van toelichting zegt dat hij ’t overneemt uit ’t Zwitsersche voorontwerp van 1903. Ik heb ’t in 1899 al geformuleerd en verdedigd! Dat wist hij toch ook wel! Enfin, als ’t artikel er maar komt, dat is de hoofdzaak.

            Deze week hebben we ook vergadering  gehad van de subcommissie voor de groote staatscommissie van den handeldrijvenden en industrieelen middenstand; bij Tutein Nolthenius aan huis. Nu, hij is beter gastheer dan voorzitter. Hij weet zelfs ’t A.B.C. van de middenstandsbeweging nog niet! Indien dr. Bos en ik er niet geweest waren, dan was er van de geheele vergadering niets terecht gekomen. Nu hebben we een goed program van werkwijze opgemaakt en zullen we dat op 10 october a.s. in de geheele commissie behandelen. Dat lijkt me toch de zwakke kant van dr. Kuyper, dat hij geen kijk op menschen heeft. Me dunkt, als hij één kwartier met T. Nolthenius gesproken had, had hij toch moeten weten welk nuchtere-kalveren-vleesch hij in de kuip had!

            Met onze nieuwe uitgaven schieten we goed op: alleen Geurts heeft niet aangenomen; in zijn plaats komt Pelster. De bisschop van Haarlem heeft tot censor benoemd: mijn vriend prof. Aengenent!

             Van den [Nederlandschen] R.K. Volksbond hebben we nu de vijf onaanneemlijke voorwaarden gekregen. We zullen nu een audiëntie aanvragen bij mgr. Callier om te zien, in hoeverre Passtoors gejokt heeft, toen hij die geheime vergadering meedeelde dat die voorwaarden van mgr. Callier afkomstig waren.

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)