Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

06/10/1904

Vrijdag 6 october 1904

Dat is dinsdag meegevallen. Mgr. Callier heeft ons allerhartelijkst ontvangen. Vooraf had ik een plan de campagne opgemaakt en aan Van Nispen toegezonden, zie copieboek. Ik wou monseigneur onmiddellijk stellen voor deze pertinente vraag: zijn die voorwaarden van u? Zoo ja – dan spijt ’t ons, na alles wat wij deden, dat u ons deze door anderen laat stellen zonder ons ook maar gehoord te hebben, terwijl toch onze statuten door alle vijf bisschoppen zijn goedgekeurd. Zoo neen – dan hebben wij gewonnen spel; dan blijkt overtuigend dat Passtoors een onbetrouwbaar, valsch sujet is.

            Van Nispen was ’t niet met me eens, hij wilde dit voor slot bewaren. Ik kon hem overtuigen dat mijn plan tactischer was. Immers, indien mijn vermoeden omtrent Passtoors’ valsche rol in deze juist mocht blijken, dan hadden wij verder beslist zeker onze zaak gewonnen. En indien ’t niet juist bleek, dan nog stonden we sterk, omdat ’t ons niet moeilijk zou vallen dan monseigneur eerbiedig aan te toonen dat hij ons toch niet erg aardig behandeld had: wij hebben niets gedaan buiten de bisschoppen om,  voor alles hebben wij overleg gepleegd, de bisschoppen hebben onze statuten drie volle maanden in hun bezit gehad, voor zij ze goedkeurden. Ging ’t nu aan om, achter ons om, aan anderen den eisch te stellen dat zij moeten bedingen dat onze statuten gewijzigd moeten worden! … Monseigneur zou de rechtmatigheid dezer grief niet kunnen ontkennen; dat zou hem geneigd maken om toeschietelijk te zijn, teneinde ’t weer goed te maken. Van Nispen gaf zich gewonnen en we gingen naar monseigneur.

            Van Nispen stelde onmiddellijk de vraag: monseigneur, zijn die vijf voorwaarden van u? Monseigneur gaf een ontwijkend antwoord en verhaalde, hoe hij vertoornd was over het afbrekend artikel van Passtoors in den Volksbanier. Hij had toen Passtoors bij zich laten komen en hem uitdrukkelijk als zijn wensch te kennen gegeven dat de Bond tot de Katholieke Sociale Actie zou toetreden. Passtoors had als hoofdbezwaar gemaakt dat wij ons met de inwendige zaken van den Bond zouden gaan bemoeien. Dat mag niet, had monseigneur geantwoord, en in dat opzicht kunt gij uwe voorwaarden  stellen, onderhandel daar dan eens over, maar zeg niet botweg: ’t is prulleboel, we doen niet mee! Met die boodschap is Passtoors naar huis gegaan en in zooverre is ’t dus juist, dat ik meende dat die voorwaarden gesteld zouden worden.

‘Ja maar, monseigneur, de vraag is: is de formuleering van u? Heeft u aan Passtoors geschreven dat die vijf voorwaarden moesten gesteld worden?’

Geschreven?’, vroeg monseigneur.

‘Ja, Passtoors heeft in de geheime Centrale Raadsvergadering een schrijven van u voorgelezen, waarin die vijf voorwaarden gesteld werden; namen wij ze niet aan, dan mocht de Bond niet toetreden; Passtoors’ houding werd volkomen door u goedgekeurd. Dit schrijven gaf den doorslag: het grootste deel der vergadering was voor aansluiting. Die voorwaarden werden veel te streng geacht. Toen men er tegen wilde opponeeren zei Passtoors: “Mijne heeren, ik heb u voorgelezen, wat de bisschop van ons eischt. Welnu, uit eerbied voor onzen doorluchtigen beschermheer kan ik geen debat over deze voorwaarden toelaten.  Ik stel voor ze, zonder stemming, bij acclamatie goed te keuren!” Daverend applaus.’

Monseigneur keek raar op: ‘En ik verzeker u dat ik Passtoors zelfs geen letter geschreven heb!’

Tableau! Toen hadden wij natuurlijk onze zaak gewonnen, precies zooals ik voorspeld had. We behandelden een voor een de vijf voorwaarden en monseigneur erkende spoedig dat ze gewoonweg ‘idioot’ waren. Hij verzocht ons aan den Bond te schrijven dat die voorwaarden ons niet duidelijk waren; want dat ze toch niet konden bedoeld hebben, wat er letterlijk stond; dat wij dus vriendelijk verzochten hun bedoeling eenigszins nader te omschrijven. Monseigneur zou ’t Centrale Bestuur dan bij zich laten komen en hun zeggen dat Passtoors hen misleid had. Hij verzocht ons, hem, monseigneur, afschrift van onzen brief te zenden, opdat hij precies weten zou, wat wij geschreven hadden.

            Aldus heb ik gedaan; ’n brief op  pooten; ik heb eerst onze opvatting van de voorwaarden meegedeeld, dan opgemerkt, hoe onzinnig dat zou zijn om daarna te vragen of ze ’t misschien zóó bedoeld hadden? Zóó, dat wil zeggen zooals monseigneur ons zei dat zijn bedoeling was.

            Ik zei nog aan monseigneur dat Passtoors tegen verschillende geestelijken gezegd had dat hij (monseigneur) tegen de ‘Actie’ was, maar zich eenvoudig bij de meerderheid der bisschoppen had neergelegd. Monseigneur machtigde ons om tegen iedereen namens hem te verklaren dat dit een groote leugen was, daar juist ’t omgekeerde ’t geval was. Hij had juist Passtoors laten komen om af te keuren dat hij tegen ons ageerde! Dr. Schaepman schreef me kort voor zijn dood, doelende op Passtoors: jovialiteit sluit valschheid niet uit. Ik heb toen Passtoors met warmte tegenover hem verdedigd. Thans zou ik dat niet meer doen: ik heb ondervonden dat hij maar al te groot gelijk had!

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)