vorige (26-9-1914) | | volgende (20-10-1914) | kalender |
dagboekcahier 5 02/10/1914 vrijdag 2 october 1914 ’t Is vandaag Eerste Vrijdag en ik had zoo’n hoop dat er vandaag uitkomst zou komen. Maar er is nog geen enkel lichtpunt. Dinsdag ben ik zelf naar mgr. Callier geweest om hem over de oprichting van de Roomsch-katholieke boerenbonden te spreken. Juist toen ik heen zou gaan, kwam de post, een brief brengend uit Utrecht, eenvoudig geadresseerd aan ‘het Centraal Bureau voor de Katholieke Sociale Actie’. En er in zat … het door prof. Aengenent en mij ingediende verzoekschrift gericht aan ’t episcopaat en dat wij mgr. den aartsbisschop zaterdag overhandigd hadden. Er was onder geschreven door den secretaris, maar onderteekend door monseigneur zelf: Hoewel wij het zeer zouden betreuren dat het Centraal Bureau der Katholieke Sociale Actie zou komen te vallen, meenen wij toch eene collecte in ons aartsbisdom niet te kunnen toestaan. Utrecht, 28 september 1914 De aartsbisschop van Utrecht + H. van de Wetering ’t Curieuze is dat ’t verzoekschrift niet aan den aartsbisschop van Utrecht was gericht, maar aan HH. DD. HH. den aartsbisschop en bisschoppen van Nederland, dus tot het geheele episcopaat. Ik liet dit aan mgr. Callier zien en deze vond het zeer vreemd dat het verzoek op deze wijze was beantwoord en niet naar de andere bisschoppen was doorgezonden. Ik verhaalde hem ons wedervaren op zaterdag. Monseigneur lachte eens. ‘Maar gaf hij dan geen argumenten, waarom hij liever het Centraal Bureau zag vallen dan een collecte toe te staan?’ Maar één argument: dat monseigneur geen nieuwe collectes wilde, opdat de reeds bestaande niet zouden verminderen. Mgr. Callier zag nu ook geen gat meer in de zaak. Nu de aartsbisschop in dezen zeer krassen vorm geantwoord had, beschouwde ook hij de zaak als afgedaan. Voor een Nederlandsche instelling kon hij toch niet alleen in zijn bisdom een collecte uitschrijven. Daar viel niets tegen in te brengen. Ten einde raad ben ik gisteren eens bij Arnold Gilissen, bankier in Rotterdam, wezen praten. Ik zette hem den toestand uiteen. Hij stond verbaasd over ’t antwoord van den aartsbisschop. Hij begreep niet dat de bisschoppen, indien ze dan al geen collecte wilden, althans niet op andere wijze het Centraal Bureau te hulp kwamen. Hij meende dat ze ons best over de crisis heen konden helpen en dan zouden we tijd hebben om daarna naar middelen uit te zien ten einde het jaarlijksch inkomen te verhoogen. Hij zou bijvoorbeeld een oplossing vinden dat wij bij de kerkelijke brandassurantie St. Donatus, die groote kapitalen ter beschikking heeft, een leening van f 15.000 sloten waarvoor de vijf bisschoppen borg bleven. Deze kon dan in tien jaren worden afgelost; in het allerergste geval kon dit elk der bisschoppen toch niet meer dan f 300,– per jaar kosten. Och, dat ware voorloopig althans een oplossing. Ik vrees echter dat de bisschoppen zullen zeggen: maar gij komt elk jaar al ± f 2 à 3000 tekort; hoe wilt gij nu rente en aflossing betalen? Dat is waar; doch daar staat tegenover: primo, tegen 1 januari heb ik reeds twee ambtenaren ontslagen; dat is een bezuiniging van f 1900,–. Bovendien kunnen wij doorgaan met donateurs van f 100,– per jaar te zoeken. Gilissen was aanstonds bereid, pater Van Oppenraay ook; en zoo zullen we er wel meer krijgen, indien we den tijd hebben. Op die wijze is de zaak plausibel te maken. Alleen … ’t blijft dan toch na deze oplossing van de oogenblikkelijke moeilijkheid toch steeds sukkelen met de finantiën. En daarom juist was, zeer terecht, mgr. Callier zoo zeer voor een jaarlijksche collecte. Maandag moet ik naar Amsterdam; ik ga dan eens bij St. Donatus (pastoor Holierhoek) aan. Wie weet? Hoofdzaak is toch, dat we thans geholpen worden. |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |