Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

26/09/1914

zaterdag 26 september 1914

De laatste reddingsplank is ons nu ontvallen. Steeds wanneer de Katholieke Sociale Actie in finantieele moeilijkheden was werd gezegd: vraag aan de bisschoppen een collecte. Ik zei altijd: dat is het laatste middel, we moeten ’t niet te vroeg gebruiken. Thans echter zag ik er geen gat meer in. Dinsdag trok prof. Aengenent naar mgr. Callier om hem over den toestand te spreken. En woensdag ontving ik van hem een telegram: ‘de redding is volkomen’. Monseigneur had gezegd, dat wij wel een f 10.000,– ter leen konden krijgen, als er maar een goede finantieele grondslag was. Immers zonder deze was ’t weggeworpen geld en zou het einde alleen een paar jaar worden uitgesteld. En hij meende: het Centraal Bureau mòcht niet ten onder gaan. Prof. Aengenent opperde toen het middel: een jaarlijksche collecte in de kerken, gelijk er al gehouden worden onder andere voor de Roomsch-katholieke militairen-vereenigingen, de Vereeniging tot Bescherming van Meisjes en dergelijke. Monseigneur vond ’t een uitstekend idee en twijfelde niet of de andere bisschoppen zouden ’t ook wel  goed vinden. Van de secretaris vernam Aengenent dat zulk een collecte twaalf à vijftienduizend gulden opbracht. Dat was een uitkomst! Niet alleen in den directen nood, maar ook voor de toekomst! Ons jaarlijksch tekort – echter na veel te groote bezuinigingen – is twee à drie duizend gulden. Wat stonden we er dus nu eensklaps schitterend voor! Eindelijk zouden we dus eens van geldzorgen bevrijd zijn!

            Mgr. Callier had aangeraden dat wij een schriftelijke aanvrage aan ’t Doorluchtig Episcopaat zouden richten en dat wij dien brief dan persoonlijk bij den aartsbisschop zouden brengen. Aldus werd besloten. Maandag zouden we gaan. Edoch, gisterenavond stond in de kranten dat monseigneur maandag en dinsdag afwezig zou zijn. Ik telegrafeerde onmiddellijk aan Aengenent dat we heden moesten gaan. En we gingen. Wegens den slechten treinenloop reisden we over Den Haag. Daar ontmoetten wij aan ’t station Staatsspoor den secretaris van de nuntiatuur. Hij ging ook naar monseigneur!! Eilacie!   Ik zei al dâlijk tegen Aengenent: dat is niet goed voor ons. Als monseigneur zooveel menschen op één dag krijgt, is hij altijd hevig uit zijn humeur. En jawel, ’t was zoo, en zelfs veel erger dan ik gevreesd had. Zoo onvriendelijk als thans heeft monseigneur ons in geen jaren ontvangen. Op een drafje liep hij binnen, liet ons geen tijd hem te begroeten en liep naar de tafel: ‘Wat is er? Zeg maar gauw op. Vreeselijk druk vandaag. Van negen uur af al menschen. Wat is er?’ Aengenent begon, ik vulde wat aan. Zoodra ’t hooge woord ‘collecte’ eruit was, stoof monseigneur op: ‘Collecte? Dat nooit. Ze verminderen toch al. Als er meer komen, worden ze nog minder.’

            Wij praatten als Brugman. Monseigneur werd wat vriendelijker. Maar bleef bij zijn weigering. Tenslotte overhandigde ik pro forma den brief.

‘Nu ja, maar als ik begin met erbij te zeggen dat ik er niet voor ben, dan is dat niet aanmoedigend voor de anderen.’

‘Ja maar monseigneur, ik zie geen kans ’t bureau meer te redden. In    october moet ik f 11.000,– hebben. Die kan ik wel ter leen krijgen, als ik ’t bewijs heb dat de collecte mag gehouden worden.’

‘Tracht donateurs te werven.’

‘Dat hebben we al tien jaar getracht. We krijgen er wel bij, doch er vallen er altijd weer af.’

‘Ik heb ’t u wel gezegd: houd uw praktijk aan, ’t Centraal Bureau zal op den duur finantieel niet kunnen blijven bestaan. Maar gij waart op dat punt veel te optimistisch.’

‘Ik heb ’t toch tien jaar volgehouden. En met die collecte is ’t voorgoed gered.’

‘O neen, die collecte zal elk jaar ook minder worden.’

Weggaande zei ik: ‘Ik hoop monseigneur dat u er nog eens over denken zult.’

‘Dat zal ik wel doen.’

‘Maar gunstig er over denken.’

‘Ik vrees, dat gij daaromtrent geen illusies moet hebben.’

‘Dan zie ik er geen gat meer in.’

‘Ik heb ’t u altijd gezegd, de finantiën zijn ’t zwakke punt van ’t Centraal Bureau.’

‘Jawel monseigneur, maar na ’t vele goed dat ’t Centraal Bureau heeft gesticht had ik gehoopt dat ’t voldoende   sympathie had gevonden om finantieel staand te kunnen blijven. Doch ’t staat zoo: die er sympathie voor voelen, hebben geen geld en die geld hebben, voelen er geen sympathie voor. Maar juist in dezen tijd is er geen geld te krijgen. En toch juist nu is ’t Centraal Bureau noodiger dan ooit tevoren. Als ’t er niet was, moest het thans opgericht worden. Alle katholieke vereenigingen liggen opzij; de taak van ’t Centraal Bureau zal zijn ze over de crisis heen te helpen.’

            Zoo vertrokken wij, beiden totaal ontmoedigd. Beiden waren we ervan overtuigd: de collecte krijgen we niet. En daarmee staan we voor … de débâcle! Tien jaren lang heb ik eraan gewerkt; zelf de grootste finantieele offers gebracht; eenmaal f 1500,– , verschillende keeren f 500,– of f 250,–, veel meer dan met ’t oog op mijn gezin misschien geoorloofd was. Maar ik dacht altijd: Onze Lieve Heer zal me dat op andere wijze wel weer teruggeven. Thans echter kan ik ook niet meer   bijspringen. Reeds leende ik f 1100,–; voor f 3800,– die 18 october vervallen bleef ik borg. En ik heb zelf nog maar een f 80,– in kas! Over eenige dagen is de maand om; er is geen cent om de salarissen uit te betalen. Zóó hoog is de nood nog nooit gestegen. Daarom hoop ik vast op Gods hulp. Steeds als we er zoo voor zaten kwam er geld, onverwacht, vaak van geheel onbekenden. Prof. Aengenent zou vanavond nog een brief aan mgr. Callier schrijven om hem ons droevig wedervaren te Utrecht mee te deelen en hem te vragen nog eens aan de aartsbisschop te schrijven. Wie weet, verandert hij nog van meening? Hij heeft ons zeer onaangenaam behandeld, daar heeft hij later altijd spijt van. Misschien maakt hij ’t wel goed! Of misschien komt er van andere nog minder verwachte, zijde uitkomst. Zoo niet – dan is ’t uit met de Katholieke Sociale Actie! …

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)