Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

03/02/1920

dinsdag 3 februari 1920

Ik heb veel op te teekenen en weinig tijd. Daarom vandaag alleen ’t àllervoornaamste. Gisterenmiddag in den ministerraad deelde Van Karnebeek dit mede: om half drie was de Engelsche gezant bij hem gekomen die hem mededeelde dat hij zondag de opdracht had ontvangen om onze regeering een ‘mededeeling’ te doen, hierop neerkomende: dat de mogendheden geen genoegen konden nemen met onze weigering den ex-keizer uit te leveren; wanneer bij dit besluit door ons werd volhard, dan zouden zij tot krasse maatregelen overgaan: het afbreken der diplomatieke betrekkingen en economische maatregelen; dus vermoedelijk een blokkade. Hij vond dit zoo ernstig dat hij zijn regeering telegrafisch verlof had gevraagd om ’t doen dezer mededeeling uit te stellen, ten einde te trachten van ons zoodanige voorstellen te ontvangen dat deze mededeeling achterwege kon blijven.

            Van Karnebeek had eruit gekregen, wat  hij daarmede bedoelde: wij moesten aanbieden om den ex-keizer op Java te interneeren. Met welk recht? Dat wist hij ook niet.

            Van Karnebeek vroeg hem: wanneer wij een groote, in plaats van een kleine mogendheid waren, zouden de mogendheden dan ons trachten te dwingen tot datgene, wat wij verklaard hebben in strijd te zijn met het recht en onze traditie? Daarop had hij, verlegen, gezwegen en alleen gezegd dat hij het ook zeer onaangenaam vond dat hij zooiets moest overbrengen. Dezelfde mededeeling heeft hij daarna aan Ruijs gedaan.

            Niemand onzer had dat verwacht en het ook niet kunnen verwachten. Van alle gezanten was bericht ingekomen dat gemeend werd dat de uitleveringsaanvrage maar een formaliteit was; dat men er verlegen mee zou zitten, wanneer wij ’t deden, dat zeker geen dwang zou worden uitgeoefend. Op zeer enkele uitzonderingen na was ook in de geheele wereld de pers van gelijke meening. Wij hadden  verwacht dat men zou zeggen: goed, gij levert hem niet uit, maar dan zijt gij ook verantwoordelijk voor de gevolgen, wanneer hij naar Duitschland terugkeert en zich aan ’t hoofd eener monarchistische beweging stelt. Die verantwoordelijkheid ware te dragen geweest! We zouden desnoods van den ex-keizer een belofte hebben kunnen vragen dat hij niet zonder onze toestemming zijn woonplaats zou verlaten. Maar dit! ’t Is fraai van deze huichelachtige ‘beschermers der kleine naties’!!

            Maar ’t zonderlinge is dit: Amerika en Japan doen niet mee. Dat staat vast. Ze willen van ’t heele keizerproces niet weten. Italië heeft ons uitdrukkelijk verklaard dat het wel mee deed aan ’t verzoek om uitlevering, maar bij weigering geen dwang zou willen aanwenden. ’t Gaat dus alleen van Frankrijk en Engeland uit. De Fransche gezant heeft echter nog niets gezegd.

            Wat nu? Eenstemmig waren we van meening: wat men van ons vraagt,  mag niet, dus kan’t niet. Alleen Heemskerk was ’n beetje aarzelend. De vraag is: is ’t heele verhaal waar? Is ’t niet ’n poging tot politieke chantage om ons tot ’n voorstel te krijgen den keizer op Java te interneeren? De mogendheden zouden zich voor heel de wereld blameeren, wanneer ze ons deze ‘mededeeling’ deden.

            Van Karnebeek geloofde echter aan den goeden trouw van den gezant. Ik niet. Ik vermoed dat hij instructie had om aldus te handelen. Ze zullen gedacht hebben: een tweede blauwtje willen we niet loopen; dus wat stiekume pressie, ze zullen dan wel goedvinden om den keizer naar Java te brengen en dan eischen we dat. Van de pressie wordt dan niets publiek.

            Ook is ’t mogelijk dat ze verwachten dat wij ’t den keizer zullen meedeelen en dat deze om ons niet in moeilijkheden te brengen zich zal overgeven, uit eigen beweging. Dan hebben ze hem! Donderdagavond weer ministerraad. Dan moeten we ’n besluit nemen.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)