vorige (3-2-1920) | | volgende (12-2-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 10/02/1920 dinsdag 10 februari 1920 Nog niets nieuws over de keizerquestie. Ik heb de voldoening gehad dat thans ook Van Karnebeek overtuigd is dat mijn standpunt juist was dat de mededeeling van den Engelschen gezant alleen bedoelde een stiekum dreigement om van ons de toezegging van een concessie – het interneeren van den keizer op Java – af te persen. Beloofden we iets dergelijks, dan zou in de antwoordnota dàt van ons geëischt worden. Besloten werd nu hem mee te deelen dat wij in geen enkel opzicht van ons standpunt zouden afgaan, dat we evenmin het recht hadden den keizer op Java te interneeren, dat we dus kalm zouden afwachten welke stappen de groote mogendheden zouden ondernemen, steunend op ons goed recht en overtuigd van de instemming van geheel ons volk. Wat we hem niet meedeelden, was dat wij den keizer zullen meedeelen dat wij geen bezwaar zouden hebben hem krachtens de Vreemdelingenwet te interneeren, bijvoorbeeld op het door hem aangekochte landgoed Doorn. Ik was daar niet voor: ik prefereerde met den keizer een overeenkomst op eerewoord aan te gaan dat hij een bepaalde plaats – bijvoorbeeld Doorn – niet zonder toestemming der regeering zou verlaten. Ik vond dat beter, 1. omdat interneering krachtens de Vreemdelingenwet moet geschieden krachtens Koninklijk Besluit en ik de koningin deze handteekening zou willen besparen; 2. omdat de schijn, alsof we tòch bukten voor de mogendheden, veel beter vermeden werd; 3. omdat wij dan tegenover de mogendheden ons garant konden stellen dat de keizer ons land niet zou verlaten. Dit kunnen we zonder meer niet bij interneering krachtens de Vreemdelingenwet, daar een geïnterneerde vreemdeling het recht behoudt, ons land te verlaten; en ’t is er de mogendheden juist om te doen den keizer uit Duitschland te houden! Mijn betoog maakte indruk; Ruijs was’t er mee eens en algemeen knikte men toestemmend. Maar Van Karnebeek was ’t niet met me eens: de mogendheden moeten een schijn van voldoening hebben na hun eerste échec en deze krijgen ze veel meer bij interneering krachtens de wet! En hij won het. Vandaag is nu Kan naar den keizer geweest om hem dit mee te deelen. Hij ging er geheel mee akkoord en was bereid tot alles mee te werken om ons land buiten moeilijkheden te houden. Zonderling is de houding der buitenlandsche pers. De Petit Parisien had een bericht dat de mogendheden ons door een blokkade zouden dwingen. In alle landen is de pers daar met kracht tegen opgekomen, zoodat Reuter het bericht officieel voor onjuist verklaarde! Eenige dagen later had een Engelsch blad het precieze bericht: dat de Engelsche gezant een verklaring had gekregen met dreigement, maar dat het stuk niet was overhandigd, omdat de mogendheden er eerst nog eens over moesten denken, wat ze ons zouden antwoorden! De heeren hebben er zich leelijk in gewerkt! De vorige week algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting in de Eerste Kamer, heden afgeloopen. Zeer breedsprakig, maar héél mat. Overmorgen komt mijn begrooting aan de orde. Alleen De Waal Malefijt is nog ingeschreven. Deze zal wel spreken over de werkloosheidsverzekering. Nu nog iets geheel anders. Vrijdag 23 januari moest ik weer om tien uur bij de koningin komen. Ik was benieuwd waarom, omdat ik 13 januari pas bij haar was geweest. Zij was vol over den watersnood in Brabant en Limburg. Nu ’t water zakte, moesten de huizen worden schoongemaakt. Zij wilde daarvoor in aanraking komen met eenige katholieke dames, in de streek bekend. Wie? Ik noemde freule de van der Schueren, als presidente van den Diocesanen R.K.Vrouwenbond bisdom ’s Bosch, en mevrouw Haffmans-Wibaut, lid van ’t hoofdbestuur van ’t Groene Kruis in Limburg, welke vereeniging een onderafdeeling heeft: ‘hulp in de huishouding’. H.M. was mij zeer dankbaar dat ik haar zoo goed den weg kon wijzen. Tot elf uur bleef ik praten. Nog denzelfden dag werden beide dames telegrafisch tegen zaterdagmiddag ontboden. H.M. verzocht me, ze, nadat ze bij haar geweest waren, op mijn departement te ontvangen. Aldus geschiedde. De dames waren opgetogen over de vriendelijkheid van de koningin. Donderdag 29 januari werd Lize door H.M. ontvangen. Zij sprak haar ook over den watersnood en vroeg of ik er zelf ook heen geweest was. Maar zondag 1 februari werd ik om twee uur door den prins opgebeld: ‘Excellentie, dat is een misverstand in Limburg, mag ik eens bij u komen praten?’ ‘Ik wil graag bij u komen!’ ‘Neen, ik kom bij u, over ’n half uurtje!’ Gauw ’t laatste beetje steenkolen dat we nog hadden gebruikt om de kachel in den salon aan te maken en hij brandde lustig toen de auto om half drie voorkwam. Maar ’t was toch niet de prins zelf, maar zijn adjudant en dr. Mijnlieff uit Amsterdam, voorzitter van het Oranje Kruis, waarvan de prins eere-voorzitter is! Wat bleek nu? ’t Oranje Kruis was al in Limburg werkzaam en nu kwam het Groene Kruis dat zei op last van H.M. te handelen! De situatie was lichtelijk vermakelijk! Ik beloofde de beide kruizen tot samenwerking te brengen! Maandagochtend belde ik eerst den particulier secretaris van H.M. op. Deze had ook schik in ’t geval; de prins was om half negen er al bij hem over wezen spreken; hij had er den avond tevoren (dus nadat hij eerst van mij vernomen had, hoe de zaak precies zat!!), met de koningin over gesproken. Ik stelde baron van Geen voor dat ik namens H.M. mevrouw Haffmans-Wibaut zou meedeelen, 1. dat H.M. zeer ingenomen was met de krachtige wijze waarop het Groene Kruis de zaak had aangepakt en 2. dat ’t H.M. aangenaam zou zijn, wanneer ’t Groene Kruis met ’t Oranje dito verder overleg wilde plegen. Hij zou dit aan H.M. voorstellen. Na een uurtje kwam hij me op ’t departement H.M.’s dank betuigen voor mijn voorstel dat zij volkomen goedkeurde en waardoor de ietwat pikante verhouding tusschen H.M.’s Kruis en ’s prinsen Kruis weer in orde kwam! Aldus deed ik. En de zaak is nu in orde. Gisteren kwam de prins bij me om iemand aan te bevelen die solliciteerde voor geneeskundige bij de arbeidsinspectie, maar hij sprak met geen woord over de twee kruizen, hoewel hij een klein halfuurtje bleef praten! Ik ben benieuwd, als ik weer bij H.M. kom of zij er dan over zal beginnen! Ze heeft nogal gevoel voor humor! Zaterdag heb ik den Rijkswoningraadgeïnstalleerd. Zaterdag a.s. zal ik den Hoogen Raad van Arbeid installeeren. Ik moet nog een redevoering maken. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |