Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 1

03/08/1892

3 augustus 1892

Gisteren was het de tweede augustus, dus de verjaardag van de koningin-regentes, dus het patroonfeest van Phons. Toevallig had ik juist het Manuscrit d’une mère van Lamartine ontvangen. Ik had Phons namelijk gevraagd waarmee ik hem nu een even groot genoegen kon doen als hij mij met de buste van Vondel. Toen had hij dit werk genoemd: hij kende het evenals ik slechts door een stuk van Schaepman daarover in een der Wachters. Ik heb ’t hem nu juist nog op zijn patroonfeest kunnen sturen. Even nadat ik ’t weggestuurd had, ontving ik zijn gewonen wekelijkschen [p. 214] brief: hij vroeg mij onder andere of ik geen animo had om een poosje bij hem op Hilversum te komen. Nu, dolgraag, hoor! maar … hij moet over een goed maandje examen doen, zou ’t hem niet teveel hinderen in zijn studie? Hij zegt nu wel, dat hij toch wel door zal studeeren onderhand, maar …? ’k Zal hem dit nog eens goed schrijven.

            Gisteren is Peter weer thuis gekomen; ’k heb dus nu weer iemand om mee te converseeren.’t Is toch eigenlijk vervelend, dat alle studenten zoo onder de vacantie wegloopen! Gelukkig, dat Peter tenminste ook in de stad woont!

            Eergisteren ontving ik een brief van pater Lunter, vol bezorgdheid over mijn santé: ze hadden hem namelijk in Amsterdam verteld, dat ik volstrekt niet meer mocht studeeren. ’k Wou nog liever!

            Tot mijn spijt las ik in dien brief, dat hij Jumbo senior ook in Amsterdam gesproken had en dat die hem verteld had, dat er van alles, dat men omtrent hem vertelde, laster was. Dus heeft hij ook dien goeden vader Lunter belogen! [p. 215]  Enorm min! Dat hij ’t mij deed, enfin, dat’s in ieder geval voorbij en dat heeft hij nu tenminste bekend, maar pater Lunter …! Bah! Wat ’n kerel! ’k Had vandaag dien brief beantwoord, maar ik wist waarlijk niet hoe ik over dat geval zou spreken! ’k Ben maar met de andere dingen begonnen en heb zoo door geschreven alles wat me maar (en zooals ’t) mij in de gedachte kwam. Toen ik den brief overlas, bemerkte ik eerst, dat ik mijn hart geheel en al had uitgestort, zooals ik dat vroeger in Katwijk op zijn kamer gedaan zou hebben. Maar arme vader Lunter! Wat zal ’t hem grieven, als hij al die beschuldigingen leest en toch …’t was alles waar, maar …

            Van mijn heerbroer ontving ik eergisteren een heel lief cadeautje, namelijk den Goliath van Weber, een gedicht dat pas uitgekomen is.’k Heb ’t gelezen; ’t is uiterst eenvoudig, maar toch heel mooi.

            Vanmiddag heb ik mijn stuk over Ermanns Is er een God? aan De(n) Tijd gestuurd. Van ’t Schaepman-sonnet heb ik nog maar steeds niets gehoord. Vreemd! … [p. 216]

uit: Dagboek I (15 september 1891 tot 16 augustus 1892)