Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

03/10/1893

Leiden, 3 october 1893

Nu weet ik toch één ding: Lize is òf ziek òf nog uit de stad. De derde suppositie is dus gelukkig niet waar. Was ze ook onmogelijk?

Ik weet dit hieruit: zondagmiddag kwam de geheele familie bij ons voorbij, zij-alleen was er niet bij. Vanmiddag, de pastoor is 25 jaar in de orde, kwam haar mama en haar broer en oudste zuster hem feliciteeren, zij was er niet bij.

Zou ze dus ziek zijn? Ik hoop het niet! ’t Is dunkt me ook veel waarschijnlijker, dat ze nog uit de stad is. Maar ’t duurt lang hoor! al bijna zes weken! ’t Speet me, vanmorgen, ’k had gehoopt bij den pastoor haar broer te ontmoeten: ’k dacht dat de kerkmeesters om twaalf uur er zouden komen. Ik ging er dus kwart over twaalf heen, edoch, veel menschen, maar niemand die Schmier heette! Naderhand hoorde ik echter, dat hij met zijn familie er om één uur geweest was: pa heeft ze er ontmoet en ’t me wel driemaal verteld: ‘Mevrouw Schmier met haar dochter!’ – toch vergiste de pipa zich! hij kende de twee oudste niet uit elkaar en hij dacht zeker dat ’t Lize was! [p. 456]

Heerbroer heeft me gisteren ook nog eens even te pakken gehad: ik had hem namelijk mijn opinie over Corbin et d’Aubecourt wat al te apert geschreven, tenminste, hij had er wel iets uit opgemaakt! Nu vroeg hij me gisteren wat ik ermee bedoeld had. Ik praatte eroverheen, nog eens en nog eens en gelukkig kwam toen Jo juist binnen. Naderhand is hij er nóg eens op teruggekomen: hij zei me, dat hij dien brief op een heel bijzonder plaatsje zou bewaren!!

Jo is gisterenavond weer vertrokken. ’k Ben dus weer den geheelen dag alleen in huis. Tot nu toe heeft ’t me nogal niet, zooals gewoonlijk, wat neêrgedrukt. Vooreerst ben ik gisterenavond een bezoek bij de familie Coebergh wezen maken: zaterdagavond namelijk had Weeber mij verteld, dat ze reeds een brief van Peter hadden ontvangen: en dat ze hem gezegd hadden, dat zij mij wel eens verwacht hadden. Dat behoefde me natuurlijk geen tweede maal gezegd te worden: meneer Coebergh is een oom van Lize, vervolgens heeft hij reeds vroeger, naar Peter vertelde, eens gezegd, dat ik juist zoo goed bij Lize zou passen en tenslotte, last not least, ’t is wel bijna zeker, [p. 457] dat Peter thuis iets uit de school geklapt heeft: ’k heb hem tenminste nooit laten beloven, dat hij ’t aan niemand zeggen mocht: ik dacht: misschien zegt hij ’t dan wel thuis en vertellen die het weer aan de familie op den Ouden Singel en komt Lize ’t zóó ook te weten. ’t Is zeker wèl toevallig, dat zij, juist na dien tijd nogal eens om half tien in de kerk is geweest!

Enfin, ’k heb er gisteren mijn visite gebracht: en ’k geloof, dat ’t geen kwaad heeft gedaan; we hebben heel gezellig zitten keuvelen en toen ik bij negenen wilde vertrekken, heb ik wel moeten toegeven om nóg een uurtje te blijven. Bij ’t weggaan moest ik beloven eens spoedig terug te komen, daar mevrouw nu juist uit de stad was. Mag ik daar nu iets achter zoeken of ... was dat allemaal heel natuurlijk?? Al is het laatste misschien vleiender, ’k hoop toch ’t eerste!!

’k Heb vanmorgen eens aan Peter geschreven. Een lange brief van vier kantjes! Aan ’t slot ben ik nog heel eventjes op ‘de’ zaak gekomen: ik schreef hem, dat mijn oude wanhopige en [p. 458] wanhopende idees weer boven kwamen, nu hij er niet meer was om ze te verdrijven, dat Lize nóg niet in de stad was, etc. etc. Zou hij nu een meer precies antwoord geven? of nóg zoo geheimzinnig blijven??

Ook heb ik nog eens aan Hein en aan Drenth geschreven: ’k heb in zoo’n tijd niets van hen vernomen.

Zoojuist heb ik mijn brief aan Küppers geschreven. Morgen zend ik hem met de drie nog op een recensie wachtende boekjes weg. Ik was eerst van plan hem hier in z’n geheel over te schrijven. Doch laat ik ’t alleen het slot doen:

En zoo heb ik dan stuk voor stuk uw brief beantwoord. Dat antwoord is wat erg lang geworden, véél langer dan ik het mij had voorgesteld. Vergeef mij, wellicht is het beter, dat nu toch eenmaal alles moest gezegd worden, dat het volledig gezegd werd.

Rest nu nog mijn antwoord op den geheelen brief.

Dat antwoord kan kort zijn: het kan niet anders zijn dan een vriendelijk maar dringend verzoek; dat u namelijk zoo spoedig [p. 459] mogelijk mijn naam uit den lijst der medewerkers, voorkomend op den omslag van De(n) Katholieke(n) Gids zult verwijderen.[24] U begrijpt, dat ik u, na uwen brief, geen recensies meer kan sturen. En stukken? ... Wie zegt mij, dat ik niet nog meer dergelijke brieven zal ontvangen?? Daarom moet mijn besluit blijven en het is onherroepelijk, dat ik van dezen dag af opgehouden heb, medewerker te zijn van De(n) Katholieke(n) Gids.’

Ik hoop, dat hem de lust zal zijn vergaan er nog meer op te antwoorden.

Juist was mijn brief af, toen ik de overdrukjes ontving van mijn Jonckbloet-recensie. ’k Zal ze echter eerst eens moeten corrigeeren, daar ze krioelen van fouten. ’k Heb nu tevens gelegenheid om er eentje aan vader Lunter en Van Cooth te zenden, geaccompagneerd door een brief.

’k Zal er maar terstond mee beginnen: Leiden viert feest vandaag, 3 october, met andere woorden het is een helsch lawaai op straat van een schreeuwende en tierende menigte, die aldus vader Van der Werff meent te verheerlijken! [p. 460]

[24] In deze zin zijn de woorden ‘zoo spoedig mogelijk’ en ‘verwijderen’ driemaal onderstreept.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)