vorige (30-11-1893) | | volgende (7-12-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 03/12/1893 zondag 3 december 1893 ’k Heb goed nieuws op te teekenen: vrijdag laatstleden was ’t ‘Eerste Vrijdag’. ’k Was als naar gewoonte te communie geweest. Lize noch haar familie was er dit keer. Maar, om negen uur de kerk uitgaande zag ik, dat achterin haar broer zat: hij stond op en vroeg me of ik zoover met hem meeging. Eilacie! wat had ik ’t graag gedaan! Maar ... mijn moeder was ook in de kerk en ik moest dus op haar wachten. Ik heb hem dus maar heel eventjes in ’t portaal gesproken: toch vertelde hij me nog, dat hij de vorige week ‘Marie Antoinette’ had gelezen, enorm bevallen, etc. Bravo! dus ... zal Lize ’t toch ook wel gelezen hebben. Zou dat misschien eenigszins van invloed op haar zijn geweest: onder de missie was ze altijd in de kerk wanneer ik er ook kwam, terwijl haar zusters elkaar afwisselden, was zij er altijd. Vervolgens is zij de vorige week weer iederen dag om half tien in de kerk geweest: dat was sinds zij in Den Haag gelogeerd heeft, nog niet gebeurd! Zouden de actiën rijzen??! ... Wist ik toch maar eens hoe ze over me dacht! Maar helaas! ... Vanmorgen was ze niet om negen uur in de kerk, [p. 502] maar ... vanavond wèl in het lof. Heel leuk: ik ging even na haar de kerk uit. Ze ging nu eens niet het steegje in, maar de Mare af. Ze liep echter enorm hard, zoodat ik haar bijna niet kon inhalen. Maar ... even vóór de Marekerk ging ze heel langzaam loopen en reeds op de Oude Singelbrug was ik vlak bij haar en kon dus even groeten. Eigenlijk is ’t toch kinderachtig om daarvoor nog hard te loopen! Wat doet het er nu eigenlijk toe of je iemand even voorbij loopt, je hoed afneemt en ... verder gaat! Ik dacht er nog over: wat zou ’t heerlijk zijn als ik haar nu eens thuis kon brengen! En toen dacht ik weer aan dien droom van vannacht: ’k was bij haar thuis, ’k zat met haar mama te praten: we waren maar samen in huis. Ik sprak over de een of andere moeilijkheid, ik weet niet welke, en de mama gaf me uitstekenden raad. Eensklaps greep ik haar hand en zei: ‘U is net zoo’n moedertje voor me.’ Toen begon ze te lachen. Ik vroeg toen: ‘Zou u mijn moeder willen zijn?’ ‘Zeker, ’k zou een goeden zoon aan je hebben, maar dat is nu eenmaal niet zoo!’ ‘Neen, dat wel niet, maar ... zou u mijn moeder niet willen worden?’ ‘Worden?’ [p. 503] ‘Ja, mijn ... schoonmamaatje.’ Toen lachte ze heel vriendelijk. Hoe dat ’t verder ging, weet ik niet precies, maar ik weet nog wel, dat ze mij zeide, dat ze heel goed wist van welke harer dochters ik hield: van Lize. Juist had ze dat gezegd, toen Lize met haar beide zusters thuiskwam; ’k zie haar nóg voor me staan, met dien lichtbruinen mantel. Mama riep haar binnen en zei haar: ‘Meneer Aalberse zou zoo graag willen, dat ik zijn moeder was en nu vraagt hij of je hem daarin een handje wilt helpen.’ Ze stond eerst heelemaal versteld, toen begon ze eensklaps te schreien; toen werd ik zoo half en half wakker, geloof ik, want er komt weer een hiaat in den droom. Maar toen ’t weer doorging, zaten we naast elkaar, hand in hand en spraken met mama over wat we zouden doen: alles voorloopig bij ’t oude laten of officieel geëngageerd zijn. Er werd besloten, dat ik eerst thuis zou gaan vertellen wat er gebeurd was en dan ’s avonds terugkomen om den avond in de familie te slijten. ’k Nam afscheid, ’k gaf Lize een hand, keek haar even aan ... ‘Nu ja,’ zei mama, ‘je moogt haar nu wel een kus geven.’ En dat gebeurde ... En ik werd wakker, helaas! Waarom zijn toch die droomen zooveel mooier dan de werkelijkheid!! ... [p. 504] |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |