Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

07/12/1893

donderdag 7 december 1893

Veel valt er niet op te teekenen. Sinterklaas is kalm voorbijgegaan, niet zoo vervelend echter als ’t vorige jaar: ’k ben ’s avonds eerst bij Bemmel Suyck en daarna bij Nuyens geweest.

            Lize komt nog elken dag om half tien in de kerk: vanmorgen echter niet; ’t was dan ook echt hondenweer. Ze ziet er nog steeds uitstekend uit en ... liever dan ooit. Als ’t mogelijk was, ging ik, geloof ik, elken dag meer van haar houden, meer verlangen om nader met haar in kennis te komen, haar te spreken. Wanneer zal dat toch eens gebeuren? Zal ’t wel ooit gebeuren?? Van Peter heb ik een brief gekregen: ik had hem ronduit gevraagd: ‘Weten ze er bij haar thuis iets van? Weet zij er iets van? Zoo neen: vermoeden ze er bij haar thuis iets van? Vermoedt zij er iets van?’ Hij antwoordt, dat hij ’t niet zeker weet, maar gelooft, dat ze er bij haar thuis iets van weten, dat zij iets weet. Zou hij onderscheid gemaakt hebben tusschen weten en vermoeden? Zoo ja, dan is z’n antwoord wel leuk! Ofschoon, er staat toch dit tegenover, dat, als zij ’t bij haar thuis weten, dat er des te minder kans is, dat haar [p. 505] broer mij zal komen opzoeken (nog steeds is hij niet geweest!) of me vragen eens ’s avonds bij hem te komen. En eilacie! hoe zal ’t dan gebeuren? Erom vragen? Maar mag ik tot zulk een aperte stap overgaan zonder er mijne ouders over gesproken te hebben? En doe ik dat, dan zullen ze zeker zeggen: je moet met die dingen maar wachten tot je klaar ben. Alsof Lize ook zal wachten, wanneer ze niets weet!! Hoe zou ze toch wel over me denken? Zou ze werkelijk iets vermoeden? Zou Peter iets verklapt hebben? ... Gelukkig dat hij de Kerstvacantie in Leiden komt doorbrengen, misschien hoor ik dan nog wel iets meer van hem. Zou hij me niet met haar familie in kennis kunnen brengen? ... Ik heb al eens gedacht: met Nieuwjaar kan ik heel geschikt bij de familie Coebergh een visite gaan maken. Zou ik er haar dan misschien niet aantreffen? Haar broer kan ik al niet meer dan een kaartje zenden. Of ... zou ’t niet gaan hem persoonlijk Nieuwjaar te gaan wenschen? Een magnifiek begin van ’t Nieuwe Jaar! Daar zal ik Peter toch eens over interpelleeren. [p. 506]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)