vorige (9-5-1945) | | volgende (22-6-1945) | kalender |
dagboekcahier 11 04/06/1945 maandag 4 juni 1945 ’t Is dom van me, dat ik nu gedurende een maand niets opgeteekend heb. De grondreden daarvan is eigenlijk onbegrijpelijk: een zekere lusteloosheid. Is dat nu een reactie op den spannenden tijd dien we hebben doorgemaakt? Of is ’t wellicht een gevolg van de lange periode van ondervoeding en daaruit ontstane verslapping? Ik weeg nu nog maar 59,5 kilogram tegen vóór den oorlog in 1935 88 ¼ kilogram. Of komt ’t daarvan dat de ontwikkeling van den staatkundigen, socialen en economischen toestand mij met klimmende zorg vervult? De koningin woont nu in Breda. Zij is met prinses Juliana met groot enthousiasme door de bevolking ontvangen. Zij liet zich echter uitsluitend voorlichten – ook zelfs voor de komende kabinetsformatie – door ondergedokenen en illegale werkers, uiteraard allen jongere personen, zonder eenige staatkundige ervaring. Ze heeft nu opdracht tot kabinetsformatie gegeven aan prof. ir. Schermerhorn en Drees. Schermerhorn heeft als professor te Delft een goeden naam en heeft zich tijdens den oorlog veel met de illegalen bemoeid. Zoo ook Drees, vroeger stenograaf in de Tweede Kamer, later wethouder van ’s-Gravenhage en weer later lid van de Tweede Kamer. Na Albarda’s intrede in ’t ministerie-De Geer werd Drees voorzitter van de S.D.A.P.-fractie in de Tweede Kamer. Hij was een bekwaam en bezadigd man. Als menschen acht ik beiden hoog, maar zijn zij geschikt en bekwaam genoeg voor de hooge staatkundige positie die hun nu gegeven wordt? Ik vrees van niet. Geen van beiden hebben een behoorlijke bestuurservaring. Geen van beiden zijn juridisch onderlegd. Op ’t gebied der staatkunde zijn ze beiden kinderen in de boosheid. Uit de mijnstreek komen ook slechte berichten. De arbeiders, zegt men, zijn daar thans voor meer dan tweederden communisten geworden, werken slecht, staken om de minste aanleiding, terwijl er nu zelfs gewapend verzet wordt gevreesd, waarom de marechaussees naar Limburg zijn geroepen. Maar ook elders wordt de stemming onder de arbeiders steeds ongunstiger. Werklust is er niet veel, ten deele wel als gevolg van de ondervoeding, ten deele ook, omdat de door de Duitschers uitbetaalde, vaak idioot hooge loonen niet meer worden uitbetaald. De Nederlandsche Strijdkrachten en ’t Militair Gezag, beiden grootendeels uit ondergrondsche werkers gerecruteerd, treden nu juist niet overal taktvol op. ’t Publiek moppert daarover en zegt terecht: daarom zijn we nu toch niet van de moffen bevrijd, dat we nu weer met zuiver nazi-methoden moeten worden bejegend! In Amsterdam hebben de communisten de leiding en nemen menschen gevangen op enkel losse vermoedens van samenwerking met de Duitschers. Al deze dingen drukken me neer en maken me zeer bezorgd voor de naaste toekomst, temeer wijl de vooruitzichten voor de voedselvoorziening zeer slecht zijn, waardoor ongetwijfeld de mentaliteit der bevolking er niet beter op zal worden. Toch hebben we een paar aangename dagen doorgemaakt. Vrijdag hield er een groote auto voor ons huis stil. Eruit stapten twee militairen. Een dezer militairen was … onze oudste dochter An uit Breda. Alleen door deze vermomming was ’t mogelijk geweest om van ’t zuiden naar ’t noorden te komen. Ze zag er goed uit. En waar we sinds september (behalve nu de laatste weken) niets van elkaar hadden kunnen vernemen, hadden we elkaar veel over onze belevenissen te vertellen! Zoo werden ’t aangename dagen. Vanmorgen vertrok ze weer, in dezelfde auto en in ’tzelfde costuum! Haar zoon, onze oudste kleinzoon, is onmiddellijk na de bevrijding van Breda in september 1944 zich gaan melden voor de Marine en werd als matroos derde klasse aangenomen. Thans is hij echter reeds voor de officiersopleiding in Zuid-Engeland. |
uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946) |