Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

04/07/1923

woensdag 4 juli 1923

Ziezoo, ik ben weer thuis van mijn Enschedésche reis. Zondagmiddag vertrok ik met Peerbolte en Sikkel. We hadden een aangename reis. Om zeven uur kwamen we aan en dineerden gezellig samen. Maandagochtend de openingsvergadering, waarin ik een korte rede hield  over de noodzakelijke samenwerking tusschen regeering en Maatschappij van de Geneeskunst. ’t Sloeg nogal in; telkens werd ik door applaus onderbroken. ’s Middags heb ik rustig op mijn kamer Le démon du midi van Bourget herlezen. Ik vind dat nog altijd ’t mooiste zijner boeken, al heeft hij voor mijn smaak ’t slot àl te tragisch gemaakt. Lang voor ik dit boek voor ’t eerst las, liep ik al sinds jaren rond met ’t plan een roman te schrijven van dezen inhoud: een katholiek leider, die een gehuwde vrouw ontmoet, voor wie hij een groote liefde opvat; hij komt tot vlak bij den val; er lekt iets van uit en juist in een moeilijke politieke situatie wordt ’t in de Kamer door de sociaal-democraten tegen hem uitgespeeld. ’t Was een openbaring voor me dat Bourget in dit boek ongeveer dít gegeven uitwerkt. En hoe!

            ’s Namiddags gingen we – Sikkel, Peerbolte, Klinkert en ik – ’n autotochtje door mijn oude district maken: Ootmarsum, Denekamp, Oldenzaal, enz. ’t Was prettig al die plaatsjes, waar ik zoo dikwijls als afgevaardigde gesproken had, nog eens terug te zien. Ik zag de tram  rijden, waarvoor ik jarenlang gewerkt heb, ik reed over de uitstekende wegen, die door mijn invloed aldus verbeterd waren. ’s Avonds dineerden we samen.

            Dinsdag bezocht ik ’s morgens de sectievergaderingen, waar ik de voordrachten hoorde van Meuleman, Josephus Jitta en Van Leersum. ’s Middags las ik weer, ’s namiddags ’n anderhalf uur met Meuleman in de sociëteit gezeten, om zeven uur officieel diner. ’t Duurde tot over eenen! en daarna bleef ik nog plakken tot vier uur! ’t Was goed en gezellig. Ik hield ’n tafelrede, waarvan ’t slot was de mededeeling van ’t maandagavond ontvangen telegram van H.M., waarin de benoeming tot officier Oranje-Nassau van dr. van Dam, afgetreden voorzitter van den Raad van Beroep, werd meegedeeld. Dat gaf ’n enthousiasme! Van Dam had er geen Ahnung van en was hevig ontroerd. Jammer dat later prof. Burger, die juist tot voorzitter van de Maatschappij was gekozen voor de nieuwe periode, een allerongelukkigste rede hield, waarin hij eerst prins Hendrik en daarna mij en mijn  pogingen om met de Maatschappij behoorlijk samen te werken, eenvoudig belachelijk maakte. ’t Gaf ’n groote consternatie. Iedereen begreep, dat ik zeer verontwaardigd moest zijn. Van alle kanten kwam men naar mij toe om leedwezen te betuigen. Ik zei: ‘’t Is jammer, de heeren zullen begrijpen, dat als de Maatschappij ’t volgend jaar haar 75-jarig bestaan viert, ik niet aanwezig zal kunnen zijn, als deze ontactische man dan voorzitter is.’ Er gingen aanstonds stemmen op, dat Burger onmiddellijk weer moest aftreden en de afgetreden president verklaarde zich bereid nog ’n jaar aan te blijven. Ik zei, dat ik me daarmee niet wenschte te bemoeien. Prof. Burger, die van alle kanten op zijn kop kreeg, kwam naar me toe om excuses te maken. Ik weigerde deze in ontvangst te nemen. Nader hoorde ik, dat hij een audiëntie zou aanvragen. Dan zal hij ’n prettige middag hebben! ’t Was jammer, de zeer gezellige stemming was er geruimen tijd door verstoord. Daar ik zelf zeer vrolijk deed, werd ’t na twaalven weer beter. Ik ben  daarom expres zoo laat gebleven. Vanmorgen moest ik weer om half acht op, want mijn trein ging om negen uur.

            Jammer, dat ik zoozeer geplaagd werd door mijn steenpuisten. Twee zijn nu doorgebroken. Dr. Sikkel heeft me nog ’n paar keer verbonden. Ik neem nu biergistpillen in. ’k Hoop, dat ze helpen!

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)