vorige (4-7-1923) | | volgende (28-7-1923) | kalender |
dagboekcahier 9 16/07/1923 maandag 16 juli 1923 Nog steeds steenpuisten. Ik heb er nu een twintig gehad. Deels zijn ze verdroogd, deels in opkomst. Ze zitten alle rondom, laat ik ’t netjes zeggen: zekeren beroemden Franschen romanschrijver! Maar vanmorgen ontdekte ik er een in mijn oksel. Helaas, zal dit ’n nieuwe serie geven? De dokter komt tweemaal daags; eerst bewerkte hij me met ’n nieuwe zalf, met ’n anti-serum; daarna met jodium en perubalsem; thans met ultraviolette stralen. Onderwijl nam ik dagelijks 25 biergistpillen in en vandaag ben ik met arsenicum begonnen. Resultaat: dat er nog steeds nieuwe komen, maar ze zijn veel kleiner. We zullen dus maar hopen! Jammer: deze week zaterdag, 21 juli, zijn we 25 jaar getrouwd! Zaterdag 7 juli begonnen de bruidsdagen. Lize wilde ’t zooveel mogelijk stil houden. Haar meening is, dit is nu ’n feest in ons gezin, daar heeft de buitenwereld niets mee te maken. Aanvankelijk wilde ze op reis gaan: naar Luzern. Daar zouden we dan samen ons feest vieren. De kinderen, vooral An en Frans, waren daar voor. Ze redeneeren: als gij thuis blijft moet gij een groot feest vieren. Maar dat is voor moeder geen feest: die heeft er niets dan zorg door. Voor datzelfde geld kunt gij ’n mooi reisje samen maken. Ik vond dat idee niet aardig: op 21 juli in Zwitserland zitten en de kinderen ver van ons! Ik had me mijn zilveren bruiloft anders voorgesteld. Toen kwam de vaststelling van de vergadering van den Hoogen Raad van Arbeid op 26 en 27 juli. Daarmee verviel ’t heele reisplan. Toen kwam mijn oude idee weer terug; een gezellig diner, voor kinderen, familie en vrienden. We kwamen op 34 personen. Terwijl ik in Enschede was, broedden ze hier iets anders uit: we zouden op 21 juli alleen een dinertje hebben op kasteel Oud-Wassenaar voor de kinderen en later, als we in Heerlen waren een dinertje in Valkenburg voor de vrienden. Daar is ’t bij gebleven. ’s Morgens hebben we dan eerst twee H. Missen, ’s middags zijn we thuis en om vijf uur gaan we naar Oud-Wassenaar. De kinderen gaan ’s avonds terug, wij blijven tot maandagavond. ’n Goed idee, als … de steenpuisten nu maar willen verdwijnen! En temidden van deze bruidsdagen – ’n ministerieele crisis. Woensdag 11 juli ’s avonds ministerraad, temperatuur: 85o! Ik moest erbij zijn en ging met ’n auto heen en terug. ’t Debat over de Vlootwet werd heropend. ’t Bleek, dat Marine en Finantiën niet tot overeenstemming zijn kunnen komen. ’t Was duidelijk: De Geer wil weg en grijpt deze gelegenheid gretig aan. Hij ziet er ook geen gat in om ’t budget sluitend te maken. In plaats van dat royaal te erkennen, gaat hij liever om deze reden weg. Ik stelde de vraag: is ’t niet verstandiger om nu maar allemaal heen te gaan? Door ’t uittreden van De Geer wordt onze positie zoozeer verzwakt, dat we toch spoedig zullen vallen. De christelijk-historischen zullen er niet volgzamer door worden als hun De Geer, wat de bedoeling is, door Colijn wordt vervangen. De Vlootwet is allerminst populair; dat De Geer heengaat, omdat hij meent dat de finantiën niet toelaten ’t vlootprogram af te werken, zal onze positie danig verzwakken: de anti-militairisten en de bezuinigingsmaniakken zullen elkaar vinden! Daarbij komt de heele politieke situatie: de rechtsche meerderheid van 60 tegen 40 links is te groot: er zijn er tevelen, die graag hun eigen gang gaan. Bij de sociale verzekering zal blijken, dat de rechterzijde ook daar uit elkaar valt. De economische toestand wordt steeds slechter. Ik meen, dat de industrie tijdelijk gesteund moet worden. De Geer was daar tegen, maar Colijn zal ’t met me eens zijn. Maar dan krijgen we een deel der rechterzijde tegen ons. Ik zie dus een zeer moeilijke tijd op komst. De anderen gaven dit toe, maar meenden, dat we nu niet konden gaan, maar een votum in de Tweede of Eerste Kamer moeten afwachten. ’t Was opmerkelijk, zoo verheugd als De Geer van ons afscheid nam. Echt iemand die denkt: Goddank! Ik ben eraf! Ik wou, dat ik ’t ook kon zeggen! |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |