Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

04/11/1893

zaterdag 4 november 1893

Eindelijk! ... eindelijk heb ik dan die visite bij meneer Schmier gemaakt: ’k had ’n nieuw redentje: Sanders heeft me eergisteren verteld, dat er gemompeld werd over een nieuw Leo-comité, dat eene Leo-vereeniging zou stichten, lezingen laten houden, enz. enz. Nu ben ik hem, daar hij ook in ons Leo-comité zitting had, eens gaan vragen of hij er wat van wist en ... zoo heb ik van elven tot bij half een met hem zitten babbelen, over alles en nog wat natuurlijk, vooral echter over dat nieuwe Leo-comité, waarvan hij nog niets gehoord had, vervolgens over de portefeuille, waarvoor hij met januari bedankt, ook over comedies en opera’s etc. etc. Bij ’t heengaan maakte ik natuurlijk excuses, dat ik hem zoo lang van z’n werk had afgehouden, waarop hij zei: ‘Nu, dat kun je gerust meer komen doen: heel aangenaam!’ Toen ik: ‘Zeer vereerd! maar ... als u nu mij ook eens van mijn werk kwam afhouden, zou ik ’t u ook nog wel eens durven doen, maar anders ...’

‘Och, ik ben altijd op ’t kantoor.’

‘’s Avonds ook?’

‘Tot acht uur!’

‘Nu, juist ’n uitstekende gelegenheid om eens naar me toe te komen: ’k ben alle avonden thuis, behalve dinsdags (repetitieavond) en ’s woensdags [p. 481] (òf Roomsch Katholieke Studenten Vereeniging òf clubavond). Dus – ik houd me gerecommandeerd!’

            Nu ben ik benieuwd of hij nog komen zal! ’k Hoop ’t maar! dat is toch de eenige weg om langs geleidelijken weg met Lize in aanraking te komen. ’k Heb haar sinds den vorigen zondag niet meer gezien, noch met Allerheiligen, noch met Allerzielen, noch met den Eersten Vrijdag, telkens is ze naar de kerk van pastoor Bots gegaan. Waarom toch?? ...

            Haar broer heeft nog over haar zitten praten: tenminste over ‘z’n zusters’, dus daar behoort zij toch ook toe! Onder andere vertelde hij, dat ze in Das Buch für Allen den roman Die Sage vom Imhoff  lazen en dat ze dien zoo mooi vonden. Al heel toevallig! juist is dat ’t eenige romannetje, dat ik uit dat tijdschrift gelezen heb; en ik vond ’t juist ook zoo mooi; en vooral eigenaardig, omdat de auteur behandelt mijn gegeven: één zij en twee hij’s, die vrienden zijn. Doch onze opvatting verschilt hemelsbreed: hij laat ze duelleeren, ik wilde ze laten lijden. Wat zou ’t meest aangrijpende zijn?

            Van pater Thijm, mijn heerbroer, Hein Bijvoet, Drenth en Peter Coebergh ontving ik reeds brieven over Marie Antoinette. Wanneer ik er nog een paar heb (van Phons en pater Lunter) zal ik er eens de voornaamste aanmerkingen uit bijeenvoegen. [p. 482]

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)