vorige (29-10-1893) | | volgende (4-11-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 30/10/1893 maandag 30 october 1893 Met zekere angst had ik naar dezen dag uitgezien: mijn heerbroer zou thuiskomen, ’k had hem zooveel geschreven, hij ook mij en nu zou hij er wel eens over spreken. Doch den geheelen dag heeft hij er geen gelegenheid toe gehad, behalve vanavond, toen ik hem naar den trein bracht. Hij bleef natuurlijk bij zijn opinie: geen nadere kennismaking met Lize zoeken. Toch overtuigde ik hem, dat zijn voornaamste argument: namelijk ‘dat dit zoeken naar kennismaking een bewijs kan zijn van weinig vertrouwen op de goddelijke Voorzienigheid’, geen steek hield. ‘Nu ja’, zei hij, ‘maar ik bedoelde vooral, dat ’t nog veel te vroeg is voor dergelijke dingen, want als je dat doet, dan zal er bijvoorbeeld nooit [iets] komen van je plan om in Leuven of Rome of Freiburg een paar jaar philosophie te gaan studeeren.’ Plan? plan? ik heb er wel eens over gesproken, maar – zou ’t anders gebeurd zijn? zouden de finantieele bezwaren niet te zwaar wegen? Zoo neen, waarom ook dán nog niet? Tenminste, wanneer ik zeker weet, dat Lize op me wil wachten? Maar tegenover die practische bezwaren staan de mijne: ’n meisje van 27 à 28 jaar is niet meer [p. 479] à prendre. ‘Maar ze weet toch wel hoe je over haar denkt, althans haar familie.’ Dat’s de vraag en al was dat zoo, is dat een voldoende reden voor een meisje om alle partijen af te slaan, om het erop te wagen een ‘oude vrijster’ te worden? Tot zoover was ons gesprek gekomen, toen we aan ’t station waren; dáár troffen we prof. De Bruyn van Warmond aan, aan wien mijn broer me voorstelde. Net zoo’n mannetje als de père! Jammer, dat ons gesprek zoo brusque is afgebroken! ’k Geloof zeker, dat ik hem ook op het practische gedeelte wel had vastgepraat. Eén ding heb ik echter gewonnen, namelijk dat hij toegaf, dat die ‘Voorzienigheid’ hier al zeer ongelukkig in ’t debat was gebracht, eigenlijk ... pour le besoin de la cause! ’t Spijt me eigenlijk, dat hij dat laatste zoo rondweg bekende. Heb ik daarom zoo eerlijk, zoo in de kleinste bijzonderheden opgebiecht om te worden afgescheept met een quasi godsdienstig bezwaar?? ’t Was wel polemisch, maar – niet met gelijke munt betalen. ’t Spijt me toch ... Zoojuist thuiskomende, vond ik een briefkaart van pater Alberdingk Thijm: reeds als antwoord op ’t hem gezonden overdrukje van ‘Marie Antoinette’. [p. 480] |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |