Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

04/12/1944

maandag 4 december 1944

Gisteren werd er in onze kerken een herderlijk schrijven voorgelezen van den aartsbisschop van Utrecht en den bisschop van Haarlem. Het teekent wel den toestand: de drie zuidelijke bisdommen zijn vrijwel geheel bevrijd en zelfs al ’t Zeeland-deel van het bisdom Haarlem. De zuidelijke bisschoppen, aan de andere zijde der vuurlinie, zijn niet meer te bereiken. Beneden de Maas is ons land nu bevrijd, behalve een klein stukje bij Venlo, waar nog verwoed gevochten wordt. Limburg is ook tot Roermond bevrijd. Onze mijnen werken dus weer voor ons, behalve dan, dat ons boven den Moerdijk de kolen helaas niet kunnen bereiken. Hier wordt alles, zelfs de weinige nog voorradige levensmiddelen door de moffen weggevoerd en zelfs de aardappelen, naar men zegt om er alcohol van te stoken voor de helsche projectielen van de V 1 en V 2, tusschen welke wij echter niet veel onderscheid kunnen bespeuren. Vannacht zijn er weer twee mislukt. De eerste om twee uur precies kwam van dichtbij uit de Scheveningsche Boschjes. Met daverend sneltreingeluid schoot hij over ons huis. We hoorden al, dat de ontploffingen der raketten onregelmatig gingen en even later hield het lawaai op, zeer kort waarna een zware ontploffing gehoord werd. Twee uur later ontplofte er weer een, blijkbaar al bij ’t afschieten. Dit is al meer gebeurd. De gevolgen schijnen dan voor de Duitschers ontzettend te zijn. Men zag er velen met verbonden hoofden naar de blindenkliniek voeren. Het doel schijnt te zijn: Luik,  Antwerpen en vooral Londen.

            Wat den brief der twee bisschoppen betreft, deze was gelukkig gesteld en mooi van inhoud. Er werd nogmaals in geprotesteerd tegen het wegvoeren der mannelijke bevolking om ze te dwingen voor den vijand te werken in strijd met de eerste beginselen van het volkenrecht. Vervolgens werd erin gewezen op den dreigenden hongersnood en alle andere oorlogsellende voor de bevolking om tenslotte de vraag waar zoovelen zich over aftobben, te behandelen: waarom laat God dit kwaad en al dit leed toe?

            Vervolgens werd er een brief van den deken voorgelezen, waarin meegedeeld werd, dat deze week een bidweek zou zijn: elken morgen de litanie van Allerheiligen en ’s avonds het rozenhoedje, terwijl zondag a.s. een algemeene communiedag zal zijn. Vanmorgen om half acht – ’t was noodweer en nog stikdonker – was de groote jezuïetenkerk in de Elandstraat stampvol. Een man zat met een waxinelichtje in zijn hand in zijn kerkboek te bidden. Kwart over acht was de kindermis, waarin een korte toespraak. Moge Onze Lieve Heer nu eindelijk deze smeekbeden verhooren! De angst en de nood worden bij den dag grooter. De vorige week waren er vrijwel geen aardappelen meer te krijgen en als eenige groente witte kool. Vleesch is ook bijna niet meer te krijgen. In een winkel, waarin nog aardappelen waren en er daarom een queue van wel 50 menschen stonden, kwam een mof binnen, die den verkoop stopzette en even later werden de aardappelen weggevoerd. De stemming bij de bevolking wordt steeds bitterder. Door kolengebrek zit men in de kou en met een leege maag. ’t Broodrantsoen  is al weer verminderd. ’t Is nu nog maar één kilogram per hoofd per week. Dat is nog geen drie sneetjes per dag! Boter zelfs margarine is er niet meer. Vele winkels van kruidenierswaren en bakkerswagens zijn al geplunderd. Er wordt nu werkelijk honger geleden, evengoed door de meer gegoeden, wier voorraadjes bonen en erwten opraken, als door de armen. In de kerken verzoeken de pastoors, dat ieder een arm kind aan tafel zou nemen. Een mooie gedachte, maar de meeste menschen komen zelf tekort. Onze Lou met haar zes kinderen komt al veel tekort. We zouden haar zoo graag willen helpen, maar we zijn nu zelf blij als iemand ons eens een paar pond aardappelen of wortelen of bieten bezorgt. Moeder Lies heeft nu een noodbrief geschreven aan haar heerneef Maat, deken van Poeldijk om ons ’t adres van ’n goeien boer te geven die in ruil voor ’t mooie Amerikaansche horloge van mgr. Nolens ons wat aardappelen, wortelen, boter of kaas zou willen geven. Want geld nemen de boeren niet meer aan, ze hebben er al teveel van en ze vreezen terecht, dat al deze woekerwinsten na den oorlog opgeëischt zullen worden door den fiscus. Men moet hun nu goederen aanbieden om nog iets van hen los te krijgen. ’t Is toch een troostelooze wereld! De dekens en pastoors van ’s-Gravenhage hebben zich nu ook tot de pastoors ‘van den lande’ gericht om hun te vragen de boeren aan te sporen levensmiddelen naar de stad te sturen, omdat de menschen daar nu werkelijk honger lijden. Hoelang nog, o Heer, hoe lang?

            De Geallieerden behalen elken dag wel voordeelen,  maar de tegenweer van de Duitschers tegen hun offensief blijft nog steeds krachtig, vooral tusschen Nijmegen en Aken. In ’t zuiden van den Elzas schijnt ’t den Franschen fortuinlijker te gaan. Maar ook daar wordt de tegenstand weer sterker. Men zegt, dat Hitler nu Nederland wil ontruimen om meer troepen voor Duitschland in reserve te hebben. Moge ’t waar zijn, dan zijn wij hier althans de ons uitplunderende moffen kwijt! en kunnen we uit Engeland levensmiddelen bekomen.

            Moge de bidweek het einde verhaasten!

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)